Hoofdstuk 10
'Nee, ik moet naar Ruby.'
Het gezicht van de man vertrekt. Na alles wat we samen hebben gedeeld, de pijn, de angst, het wachten en weten dat we er alleen voor staan, verraad ik hem op deze manier. Toch weet ik dat ik dit moet doen. Ik kan het nog recht zetten, misschien zelfs wel fiksen. Hij begrijpt waarschijnlijk niet dat ik dit niet alleen voor mezelf doe.
Even is hij stil, voor hij langzaam knikt. Hij zal mijn keus respecteren, al haat hij hem. 'Wees voorzichtig, Scarlet, ik wil je levend terug zien.'
'Ik u ook.' Ik schenk hem een glimlach. Bijna zou ik hem willen omhelzen, maar ik houd me in. Ik haal diep adem en loop de wenteltrap weer omhoog, naar bovengronds. Daar waar het gevaar dreigt en de schaduwen door een bloedrode theaterzaal dansen. Nee, zo moet ik het niet zien. Dit is Ruby over wie we het hebben. Ruby! Geen monster. Misschien begrijp ik haar keuze niet, maar ik kan leren hem te begrijpen. Ze heeft altijd aan mijn zijde gestaan, nu moet ik haar trouw blijven. Ik knijp mijn vingers samen, terwijl ik de zaal door loop.
'Ruby...' Mijn stem klinkt vreemd. Onvast en toch dwing ik mezelf te spreken. 'Waar ben je? Ik wil me niet voor je verstoppen.'
Het blijft akelig stil in het gebouw, alsof ze me niet hoort.
Ik sta in het theater, in het donker. Het heeft een horrorsfeer. Alsof elk moment er een of ander eng lied kan spelen en Ruby op het podium verschijnt, zoals dat in films ook altijd gebeurd. Ik draai me om en kijk naar het podium waar ik onder vandaan ben gekropen. Geen Ruby. Geen muziek. Geen mega spotlight. Slechts lege planken die zacht kraken onder het gewicht van wat enkel de wind is.
Ik weet dat ze ergens in de buurt is. 'Ruby!' roep ik nog eens. Luider, steviger, zonder angst. 'Ik ben het, Scarlet.' Zodra de woorden mijn lippen verlaten voel ik me suf. Tuurlijk weet ze dat ik het ben. Ze herkent mijn stem wel, ze is niet veranderd. Ze is nog steeds dezelfde Ruby als degene voor wie ik als een blok gevallen ben. Ze heeft nog altijd een vreselijke muzieksmaak en is allergisch voor honden. We kennen elkaar. 'Ik wil me niet voor je verbergen. Kunnen we praten?'
'Scarlet?' Klinkt het vanuit de gang in een bijna angstige stem. 'Kom hier.'
Om eerlijk te zijn heb ik geen idee waar "hier" is en hoewel mijn gevoel voor richting soms kan kloppen, stuurt het me vaker totaal de verkeerde kant op. 'Waar ben je?' vraag ik, het theater verlatend.
'Hier,' herhaalt haar stem. Het komt uit een van de lokalen op de gang. Zo goed als ik kan probeer ik het geluid te volgen. Ik kan niet meteen horen uit welk lokaal het geluid komt, maar vreemd genoeg voel ik dat ik dichterbij kom. Als twee magneetjes die tot elkaar aangetrokken worden. 'Ruby?' vraag ik nog een keer. Hoe verder ik loop, hoe minder lokalen overblijven waar ze kan zitten.
'Bij de toa,' zegt ze dan. Even klinkt er een ritmisch getik, voor het abrupt stopt.
Het korte geluid schiet mijn hoofd door. Het klinkt als een serie schoten, maar dan veel zachter. Mijn hartslag schiet omhoog en meteen bekruipt een onbehagelijk gevoel me. 'Het is maar getik,' fluister ik naar me. 'Niet zo moeilijk doen, loop naar binnen.' Ik volg mijn eigen advies op en loop de ruimte binnen die tussen twee lokalen ingepropt zit.
Ergens verwacht ik Ruby te zien spelen met haar pistool, maar het wapen ligt een halve meter bij haar vandaan op de blauwglazen tafel. In haar handen heeft ze een Newtonpendel. Ze tilt een van de zilverkleurige ballen voorzichtig en een eindje op, waarna hij tussen haar vingers vandaan glipt en tegen de anderen tikt. De ruimte vult zich met het ritmische geluid van de vier zilverkleurige ballen die constant tegen elkaar aanbotsen. Het klinkt bijna als regen. Behalve dan dat dit niet rustgevend is.
Een vreemd soort irritatie, misschien wel woede, borrelt in me op van het geluid. Test ze me? Of heeft ze niet door hoezeer dit op mijn zenuwen werkt. Toch dwing ik mezelf te glimlachen. Ik ben blij haar te zien, zonder wapen in haar hand. 'Hé,' zeg ik op een zachte toon.
Ze kijkt op en probeert met een hand de ballen te stoppen, tevergeefs. Het geluid verdwijnt niet als ze eindelijk wat zegt. 'Ben je klaar met rennen?'
Ik knik. 'Ik liet me leiden door angst en anderen.' En gedachten die niet eens als mijn eigen voelde, maar dat vertel ik haar niet. 'Ik kan nauwelijks geloven dat ik je zo makkelijk liet hangen, terwijl je me nodig hebt. Ik wil niet meer rennen,' zeg ik resoluut. Dat laatste is waar.
'Ik ben er ook klaar mee,' zegt ze zacht. 'Maar dat maakt niets uit.' Ze bijt op haar lip, waardoor een velletje los komt. Vervolgens grist ze het pistool van de tafel. Ze houdt het losjes in haar hand, haar vinger komt niet in de buurt van de trekker. 'Mam vermoordt me als ze erachter komt dat dit haar dienstwapen is.'
Mijn ogen worden naar het pistool getrokken. Van dichtbij ziet het er nog angstaanjagender uit dan van een afstand. Ik weet niet wat ik tegen haar moet zeggen. Haar moeder komt er toch wel achter. Verschuilen heeft geen zin en een boze moeder is haar kleinste probleem. 'Maak je geen zorgen,' zeg ik dan. 'Daar komen we dan wel uit. Vanaf nu ga ik niet meer bij je weg. Dat had ik sowieso nooit moeten doen.'
Ze schudt haar hoofd zacht heen en weer. 'Zover zal het nooit komen. Niemand laat de slechterik zolang leven. Het idee van een verhaal is dat de held het kwaad overwint.' Ze komt overeind en loopt richting het aquarium dat in het midden van de ruimte op een tafel staat. Haar blik glijd naar de enige vis die in het heldere water zwemt. Alsof ze me niet aan durft te kijken.
Ik wil haar ogen zien, dus loop ik naar de andere kant van de tank en laat me zakken tot ik op haar ooghoogte zit. Haar gezicht vervormd een beetje als de blauwe vis voorbij zwemt en het water doet golven. Ze is nog even mooi. Vervormd door waterrimpels of niet.
Ze kijkt me voorzichtig aan. Haar ogen hebben nog steeds dezelfde kleur hazelbruin. 'Scarlet,' fluistert ze zacht. Ze zet haar linkerhand tegen het glas. Haar vingertoppen kleuren langzaam wit door de druk die ze uitoefent.
Hoe ze mijn naam zegt. Zoals vroeger. Ik heb haar terug. 'Ruby,' zucht ik opgelucht. Ik zet mijn rechterhand tegen het glas, tegen haar aan, alsof er geen oceaan tussen ons in ligt. Ik glimlach en voel een brok in mijn keel ontstaan. Ik wil dit moment niet verbreken, maar ik wil haar zo graag ik mijn armen sluiten, haar vasthouden. Haar kussen en vertellen dat het goed komt. Dat dit slechts een boze droom is. Maar ik doe het niet. In plaats daarvan sta ik als aan de grond genageld, met mijn hand tegen het glas gedrukt.
'Ik wil niet meer.' Een traan loopt over haar wang. Bijna lijkt hij zich te vermengen met het aquarium, maar in plaats daarvan glijdt hij van haar kin en wordt hij gevangen door de blouse die ze van mij geleend had.
'Je hoeft niet meer,' fluister ik, terwijl ik mijn vingers door het glas om de hare probeer te vouwen. Het enige wat ik voel, is de kou van het glas en het water. Niet haar warmte, niet haar liefde.
'Je snapt het niet.' Haar hand glijdt van het glas en haar ogen zakken naar de grond, voor ze de mijne opnieuw ontmoeten.
'Help me het begrijpen.' Ik leg mijn linkerhand ook op het glas, alles om haar nog vast te houden. Om haar nog dichterbij te laten zijn.
'Als je belooft te luisteren.' Ze staart me door het gordijn van haar donkere wimpers aan. Zelfs zonder mascara zijn ze voller dan de mijne ooit zullen zijn.
Voorzichtig kom ik overeind en haal ik mijn handen van het glas. Het moment is verbroken. Ik had het langer vast moeten houden. Maar dat moment krijgen we niet meer terug. 'Altijd.'
Ze stapt bij het aquarium vandaan, nog een laatste blik op de vis werpend. Haar hand klemt zich wat steviger om het wapen. 'W- wat als dit nooit mijn keus is geweest?' Haar stem hapert. Ik kan de brok in haar keel horen. Ze speelt geen spelletje met me. Ze is echt.
'Hoe bedoel je? Word je... word je gedwongen door iemand? Cyrene? Die gekke cat-caller van vorige week?' Meteen schieten er allerlei gedachten door mijn hoofd. Mensen die haar bedreigt of lastig gevallen hebben. Zelfs mensen die haar moeder lastig gevallen hebben.
Ze schudt haar hoofd en even blijft ze stil. 'Het is niet dat soort dwang. Kun je naar me luisteren?'
'Sorry,' zeg ik. 'Ik zal naar je luisteren, in plaats van dingen invullen. Ga verder.' Het is moeilijk je stil te houden als je vriendin je verontrustend nieuws verteld. Ik wil haar helpen, haar beschermen, maar dat heeft ze niet nodig.
'Wat als we de personages zijn in het verhaal van iemand anders?' Een tweede traan loopt over haar wang, het pad van de eerste volgend. 'Jij bent de held, maar voor mij bestaat geen vrolijk einde.'
'I- ik begrijp het niet,' zeg ik, proberend mijn gezicht in de plooi te houden.
'Je hebt vast wel eens een boek gelezen, toch? Een goede thriller, een fantasy of desnoods een strip. Hoe verschillend verhalen ook zijn, het is uiteindelijk overal hetzelfde.'
'Tuurlijk, je weet dat ik boeken verslind in de zomer.' Herkent ze me niet meer? Hoe kan ze zijn vergeten dat ik een passie heb voor het lezen van cliché young-adult verhalen, waarvan ik bijna altijd het einde kan voorspellen? Hoe ze dan altijd vraagt: "Hoe kan je dat soort troep lezen?" waarop ik altijd antwoord: "Je zou het moeten proberen!" Gevolgd door een eindeloze discussie. Nu voelt dat zo ver weg, alsof het nooit gebeurd is.
Ik kijk haar aan, maar zij lijkt door mij heen te kijken. Bijna alsof ze niet meer tegen mij praat.
'In die boeken heb je altijd twee personages,' zegt ze langzaam. Even kijkt ze me aan, alsof ze me wil vragen of ik haar volg. 'Nou ja, wel meer dan dat. Maar twee zijn belangrijk. De protagonist en de antagonist.' Ze laat zich op een van de plastic stoelen zakken. 'Het is de bedoeling dat de hoofdpersoon de slechterik verslaat en zo is het ook in ons verhaal. Degene die kwaadaardig is, moet aan het einde sterven.'
Met grote ogen kijk ik haar aan. 'Bedoel je... dat jij wordt gedwongen om mij... te vermoorden?' Was ik de slechterik in dit verhaal? Ik kon met mijn gezonde verstand bij haar vreemde theorie.
Een zachte lach ontsnapt uit haar mond. Bijna direct schudt ze haar hoofd. 'Jij bent de held, gekkie, de protagonist. Jij bent de puppy van de lezer of hoe je het ook maar wil noemen. Je doet wat ze willen, want de meeste mensen houden niet van slechte eindes.'
Ik sla mijn ogen neer. Soms voelt het inderdaad alsof ik niet mijn eigen leven leef. Alsof mijn keuzes niet de mijne zijn. Wat als ze gelijk heeft? Dat kan haast toch niet?
Van stomheid geslagen kijk ik haar aan, niet-wetend wat ik moet zeggen.
'Wat als ons verhaal niet twee personen heeft, maar drie?' Vragend kijkt naar me. Haar ogen zijn met tranen gevuld, maar ze huilt niet langer. 'Wat als er een indringer is in ons liefdesverhaal?'
Ik begin het te snappen. 'Wat als jij niet de antagonist bent?' vraag ik zacht. 'En ik ook niet...' Het idee dat ik de slechterik ben... Dat voelt vreemd, onwerkelijk, onwaar.
'Wat denk je dan... dat De Derde wil dat we doen?' vraag ik twijfelend. Ook al kan ik het antwoord wel bedenken. Je stopt een verhaal immers niet halverwege. En je drijft me niet naar degene die me kan vermoorden toe, als je geen bloed wil zien. Waarom je dit precies hebt gedaan en of je hebt nagedacht over de consequenties weet ik niet, maar je hebt het wel gedaan.
Je staat midden in een verhaal waaruit wij niet meer kunnen ontsnappen. Jij kunt terug scrollen naar het begin, je kunt je keuze ongedaan maken en doen alsof het niet echt is. Wij hebben die vrijheid niet. Wij kunnen alleen doorgaan.
Mijn ogen glijden naar Ruby, voor ze de jouwe ontmoeten. 'Als je bloed wilt zien, kun je dat krijgen. Als je dat niet wilt, is het te laat.'
Ga naar HOOFDSTUK 28
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top