13

Veel tijd om het uitzicht te bewonderen had ik niet, want Rhen trok me meteen richting de stenen trap die leidde naar de bewoning. De stenen die de trap vormden waren duidelijk door mensen aangelegd, terwijl de ruimte zelf een product van de natuur leek te zijn. Overal lag een laagje zand die ook door de lucht verspreid werd en zorgde voor betraande ogen.

'Hoe kan dit?' vroeg ik Rhen. 'Hoe vind je zoiets?' Wie had ooit bedacht om af te dalen in een kloof om vervolgens in een ruimte daarin te leven. Hoe functioneerde ze hier, hoe zat het met eten? Er gingen zoveel vragen door me heen, maar Rhen eiste volledige aandacht op onze missie.

'Ik reis veel met het circus,' zei hij toen ik hem lang aanstaarde voor antwoorden. 'En hoe ze functioneren vertel ik je een keer wanneer we niet stil moeten zijn zodat mensen ons niet opmerken.' Zijn stem was haast beschuldigend en ik snoof beledigd. Mijn mahika gleed om ons heen als een slang dat deed om zijn prooi. Onze blikken kruisten en in de reflectie van zijn pupillen, kon ik het goud in de mijne zien.

Rhen liep langs de eerste paar huizen die doeken hadden opgehangen in de doorgangen tegen het rondvliegende zand. We naderden een huis aan het rand van de stad. De wanden zaten vol met breuken waar onkruid uitgroeide, het was een stuk meer vervallen dan de rest Riniel.

De spreekstalmeester keek achterom, zette zijn wijsvinger tegen zijn mond en wees toen naar de doorgang om te laten weten dat dit het huis was waar we moesten zijn. Ik knikte, onze handen waren nog steeds verstrengeld en ik kneep in zijn ruwe palm.

We slopen naar de doorgang, Rhen hield het doek opzij voor mij voor hij me achternaging. De ruimte was een stuk koeler dan de grot zelf, wat me bijna liet klappertanden. De lichtbron voor deze ruimte was het fluorescerende verf dat over een groot stuk van de muur gesmeerd was. Daarvoor stond een tafel met wat gereedschap en handgeschreven bladeren. Rhen liet me los, snelde naar de tafel. Zijn doel moest vast in de buurt zijn, want hij leek me niet op te merken, of de man die in de hoek van de ruimte kreunde.

Ik greep zijn arm, wees naar de man met mijn hart racend tegen mijn ribben. We moesten een andere keer gaan zoeken, het geritsel van papier zou hem wakker kunnen maken. Rhen gebaarde naar me om hem te helpen zoeken, waardoor ik geen keus had dan te hopen dat hij dit niet zou opmerken. Ik kon hem niet overhalen met de weinige communicatie die we uit konden voeren, het enige wat ik kon doen was snel vinden waar we voor kwamen.

We schoven bladeren heen en weer om weer nieuwe te ontdekken onder de stapel die op zijn tafel lag. Het was opmerkelijk hoeveel hij getekend had. Van mineralen tot planten, het gereedschap op zijn tafel was ook van glas, iets wat niet goedkoop was. Het was indrukwekkend.

De man draaide zich om waardoor Rhen en ik allebei bevroren. We keken elkaar aan, adem ingehouden. Pas wanneer hij zichzelf krabde en verder leek te slapen, durfde ik het blaadje in mijn handen weer neer te leggen. Het duurde voor mij vijf keer zo lang om te zien waar elke pagina over ging, al helemaal wanneer er geen plaatjes bij stonden. Het hielp ook niet hoe slecht verlicht het hier was. Met vernauwde ogen staarde ik naar de letters die ondertussen begonnen te dansen, lezen was moeizaam en vaak ook niet nodig in Eyniv. Alleen zij die iets moesten documenteren hoefden te lezen.

Wanneer ik moeizaam het woord 'regressie' wist uit te maken, stootte ik Rhen aan. Ik gaf hem het document om te kijken of dit het was, waarop hij knikte. Stilletjes greep hij het blaadje vast, hij vouwde het netjes in tweeën.

'Wie is daar.' Een brommende stem achter ons liet me opspringen, waardoor mijn hand tegen de tafel kwam. Gauw sloeg ik mijn hand voor mijn mond, mijn magie was er nog, maar dit geluid had ik niet kunnen verbergen. 'Laat jezelf zien!' De slapende man was ongezien opgestaan, hij had een dunne knots vast terwijl hij rondkeek.

'Je kan me niet voor de gek houden.' De man ging verder, zijn stappen voorzichtig terwijl hij ons naderde. Zijn hoofd schoot alle kanten op. Rhen en ik wisten weg te stappen van de tafel toen hij aankwam, mijn illusies mochten misschien de ogen voorliegen, maar we waren niet immuun voor zijn knuppel als hij die rond bleef zwaaien.

Rhen pakte mijn hand, trok me weg toen de man zijn wapen mijn richting op zwaaide. Helaas was die beweging niet geluidloos, waardoor de man meteen zijn oren spitsten. 'Ik hoor jullie wel!'

'Laat de illusie maar vallen, Nyra,' fluisterde Rhen dan terwijl hij zich voor me plaatste. Twijfelachtig verdween mijn mahika, waardoor de man meteen zijn knuppel naar Rhen stootte.

'Waarom ben jij hier?'

~***~

Rhen had zijn handen opgestoken om te laten weten dat hij niet kwam voor ruzie. De man echter leek nu nog meer gespannen dan hij al was.

'Ik dacht dat ik duidelijk gemaakt had dat je niet meer welkom was.'

'Dat klopt.' Ondanks de situatie, leek de spreekstalmeester nog steeds kalm. Als hij nerveus was, was dat niet te horen aan zijn stem. 'Maar ik had de gegevens van het onderzoek nodig.' Zodra hij dat zei, draaide de bewoner zich om naar zijn tafel, met een paar grote vegen leek hij door alle losse pagina's te gaan.

'Geef dat terug,' beet de man hem dan toe. 'Het onderzoek werkte niet. Het heeft geen zin en mensen in regressie zijn niet te redden.' Mijn lichaam raakte gespannen. Het onderzoek werkte niet. Rhen had al gezegd dat het moeilijk ging zijn, maar om het zo zeker van iemand te horen, dat maakte me enorm misselijk.

'Ik weet het, maar er was verbetering, jij zag het ook. Er moest iets zijn wat haar hielp.' Rhens stem was luid, maar niet zoals hij zijn circus aankondigde, maar omdat hij wanhopig was. Wanhopig voor iets. De atmosfeer was gevuld met pijn, pijn die de twee uit elkaar gedreven had.

'Vertel me niet dat je nog steeds dat vervloekte circus staande houdt.' De man spuugde de woorden haast uit. Hij porde de knuppel denigrerend tegen Rhens borstkas. 'Je hebt geen recht om die keus voor mensen te maken!' Toen Rhen niet meteen antwoordde, gaf de man hem nog een duwtje met zijn wapen, waardoor hij naar achteren strompelde. 'Je kan dit niet maken.'

'Dat weet ik ook wel!' Rhen greep het hoofd van de knuppel voor hij nog een keer geraakt kon worden. De pijn scheen door in zijn stem. Het was de eerste keer dat ik zoveel emotie van hem had gezien. 'Ik weet dat beter als geen ander, maar ik kan gewoon niet toekijken hoe iedereen zichzelf verliest.' Mijn tong raakte in de knoop, er was een moment dat ik hetzelfde dacht over Isan. Toen ik naar Rhen toeging, had hij me alleen maar proberen weg te sturen.

Misschien omdat hij wist hoeveel pijn het deed om te mislukken.

'Alstublieft,' zei ik dan, naar voren stappend naar de man. Zijn blik schoot naar mij. 'Mijn vriend is in regressie aan het gaan. Hij is als familie voor me.'

'Wie ben jij?' Hij probeerde afstand met me te houden door de knuppel en ik besloot met mijn magie de ruimte te verlichten. Gouden vlinders schenen door de ruimte terwijl mijn mahika oplaaide. De man was in de vijftig, zijn zwarte haren begonnen wit te kleuren en de huid van zijn gezicht begon rimpels te vertonen. Hij wees met zijn knuppel naar de vlinders, alsof ze hem pijn gingen doen, maar ik verzekerde hem dat ze nep waren.

'Ik ben Nyra, ik kom uit Eyniv en maak deel uit van een bende. Ik bezit mahika.' Rhen keek rond naar de ruimte, zijn blik op mij gevestigd. De man staarde me ook aan, zijn vijandige houding ontspande wat me opluchtte.

'De regressie is niet tegen te houden, Nyra. Je kan beter je tijd spenderen met je vriend in plaats van te hopen als een dwaas. Spendeer de laatste momenten met je geliefden.' De man opende zijn mond, maar sloot hem dan weer. Zijn hand schoot naar zijn hoofd alsof hij naar een gedachte zocht die hem ontging. 'Maak niet dezelfde fout als ik.' Als blikken konden doden, dan zou Rhen hier ongelukkig uitgekomen zijn. De man gaf hem zo'n giftige blik dat hij er even van schrok.

'Je herinnert je haar nog,' mompelde hij. De man lachte kort, richtte zijn knuppel weer op Rhen waardoor mijn hartslag omhoog schoot. Misschien moesten we gewoon wegrennen, we waren vast sneller, zijn gouden tijd was al voorbij en bewegen werkte misschien in zijn nadeel.

'Natuurlijk, mijn aantekeningen stonden vol met Kara, maar de agonie die ik doorstaan had om te ontdekken wie het was, wat er gebeurd was. Ik was godenvervloekt mijn eigen dochter vergeten!'

Kara.

Het meisje in het circus, degene die met een hoop acrobaten haar voorstelling deed. Nu hij het zei, kon ik zien dat ze dezelfde hoekige neus hadden.

'Het spijt me,' fluisterde Rhen. De jongen die normaal altijd een weerwoord had, leek geen puf te hebben om terug te vechten. Zijn blik was naar de grond gericht en de pagina die hij gestolen had, kreukte in zijn gespannen vuist.

De man keek van hem weer terug naar mij. Zijn knuppel viel langs zijn lichaam toen hij ontspande. 'Maak dat je wegkomt. Ik laat je deze keer gaan, maar de volgende keer roep ik de rest erbij.' De man wuifde naar ons, zijn kaken op elkaar geklemd alsof hij een pijnlijke keuze maakte. 'Ik laat je alleen gaan voor Kara, ik zag je ooit als mijn zoon, maar de volgende keer zal het anders zijn.'

Rhen verstijfde. Voor de man van gedachten kon veranderen, greep ik de verbijsterde spreekstalmeester vast. Met een zachte 'dankje' onder mijn adem, leidde ik hem het huis uit onder het mom van mijn magie. Mijn hart racete terwijl we de man achterlieten die gepijnigd over zijn tafel met documenten leunden. Met een kreet veegde hij de papieren er vanaf, waardoor ze op de grond fladderden als blaadjes van een boom. Hij zakte door zijn knieën tegen de tafel, jankte en schokte.

'Niet achterom kijken,' zei ik dan tegen Rhen, die zijn blik er niet vanaf kon houden. Mijn woorden leken zijn traan gevulde ogen af te leiden. 'We kunnen alleen naar voren kijken.' Het was de pijnlijke waarheid die ik niet onder ogen wilden zien. Het verleden, de mensen waar we vroeger onze blijdschappen mee deelden, was eindig. Tijden gingen veranderen.

We deden ons alleen maar meer pijn als we dat ontkenden.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top