{.8.}
Winter
"Nou nou nou, wat hebben we hier?"
Mijn hele wereld is ondersteboven gekeerd, en dan heb ik het niet over de jager die zojuist zijn wapen op mij heeft gericht. Nee mijn wereld is letterlijk ondersteboven gekeerd! Rond mijn voeten zit een touw dat me omhoog houdt aan een van de vele bomen. Het knelt ontzettend rond mijn enkel en samen met het bloed dat door mijn ongemakkelijke positie naar mijn hoofd stijgt, stijgt ook mijn irritatie. Hoe durven ze!
"Laat mij onmiddellijk los! Ik beveel jullie om mij los te maken!"
"Ah hoor je dat jongens? Hij beveelt het ons." De zes andere figuren beginnen zachtjes te lachen om de figuur die duidelijk hun leider voor moet stellen. Pff, de arrogantie. Het liefste sla ik die grijns van zijn gezicht maar met het scherpe mes dat aan zijn broekriem bungelt wordt die wil toch iets minder groot. Niet dat ik de grijns van zijn gezicht kan slaan. Ik hang ondersteboven.
"Hebben jullie enig idee tegen wie jullie het hebben?" breng ik lichtelijk vermoeid uit. Het is niet heel erg prettig om ondersteboven te hangen kan ik je vertellen.
"Nee, geen idee," spreekt degene die al de hele tijd het woord heeft gedaan. "Maar te zien aan je kleding kom je van het kasteel, en te horen aan je woorden heb je duidelijk een hoogstaande positie," gaat hij verder terwijl hij nonchalant een paar stappen dichterbij komt, zo dat onze gezichten onprettig dicht bij elkaar zijn. Ik vind dit helemaal niets! "De vraag is, heb jij enige idee wie wij zijn?"
Voor een moment kijk ik hem even verbijsterd aan. Heb ik enige idee wie zij zijn? Blijkbaar is het opnieuw grappig dat ik met een mond vol tanden sta, of nou ja hang, want alle zeven beginnen ze opnieuw zachtjes te lachen. Iets wat me opnieuw mateloos irriteert.
"Ja ik weet wie jullie zijn. Gaan jullie me nog naar beneden halen of niet?"
Ik heb wel eens verhalen gehoord. Het is geen geheim dat Dorinda niet echt geliefd is als leider, velen zijn tegen haar zelfs binnen het kasteel lopen er een aantal rond maar uit angst durven ze nooit iets te zeggen of te doen. Deze zeven echter, deze zeven durven dat wel zeker en dat is waarom ze hier zijn. Bandieten, rebellen, bannelingen, het maakt niet uit hoe je ze noemt maar het komt allemaal op hetzelfde neer. Ze zijn niet meer welkom in het koninkrijk en leven daarom op de plek waar geen ziel dood gevonden wilt worden, het donkere woud. Die vervloekte jager! Als hij gewoon zijn werk had gedaan op een normale manier en me niet had aangevallen dan had ik niet in deze situatie gezeten!
"Vertel eerst maar eens wie wij zijn dan."
"Dit kan je niet serieus menen!" Mijn blik laat ik kruizen met de bruine ogen van de jongeman die nog steeds voor me staat en ik kom maar tot een conclusie. Hij meent het wel serieus.
"Bandieten, rebellen, bannelingen, hoe jullie jezelf ook willen noemen." Ondertussen begin ik toch lichtelijk mijn geduld te verliezen.
"Heel goed, we zijn trots op u uwe hoogheid."
De woorden zorgen ervoor dat mijn ogen lichtelijk groter worden. Als het goed is heb ik ze nog helemaal niet vertelt wie ik ben, hoe kunnen ze weten dat ik...
"Zo moeilijk is het niet hoor. Je deelt bevelen uit, en de rijkdom en arrogantie spat van je af. We hebben genoeg verhalen over je gehoord mijn prins," zegt de jongeman toch vrij spottend.
Opeens maak ik me een beetje zorgen over de verhalen die ze dan wel niet gehoord hebben. Heel veel ben ik niet in het publieke oog geweest, in ieder geval niet sinds de dood van de koning of eerder de moord van de koning, mijn vader. Iedereen doet maar alsof hij gewoon is gestorven in zijn slaap maar al deze jaren geloof ik nog steeds dat dit niet de gehele waarheid is. Dat kan niet de gehele waarheid zijn.
"Luister," begin ik voordat de leider weer kan beginnen met praten. "Ik snap dat jullie niet staan te springen mij los te maken en misschien een hekel aan mij hebben maar..."
"Misschien?"
"Mag ik even uitpraten?" zeg ik met mijn kaken op elkaar gedrukt en een duidelijke blik in mijn ogen die eindelijk lichtelijk indruk lijkt te maken.
"Zoals ik al zei, ik snap dat jullie er niet om staan te springen maar in mijn achterzak zitten een aantal gouden muntstukken en mijn wapen wat op de grond ligt is ook een hele hoop waard. Ik neem aan dat dat genoeg is jullie in actie te brengen hmm?" Mijn blik laat ik over alle zeven jongens gaan. Kort lijken ze elkaar allemaal even aan te kijken om zwijgend tot een besluit te komen, alleen duurt dit een beetje lang. Ik doe toch een goed aanbod? Hoe moeilijk is het nou om gewoon dat touw door te snijden en ervoor te zorgen dat ik...
"Wow!" Opeens doet de zwaartekracht zijn werk en voordat ik nog een ander woord uit kan brengen heeft mijn lichaam de grond al bereikt. En hard ook! Een pijnlijk geluid komt er over mijn lippen heen terwijl ik wat opkrabbel, met een kwade blik kijk ik omhoog naar de leider van de zeven jongens waarbij ik nu letterlijk aan de voeten lig.
"Wat? Je wilt toch naar beneden?" zegt hij met een grijns die duidelijk zegt dat hij het allemaal erg amusant vindt. Zijn hand steekt hij vervolgens naar mij uit. "Nou, kom maar op dan met die gouden muntstukken."
Binnensmonds mompel ik het een en ander terwijl ik de touwen los maak van mijn voeten. Mijn lichaam doet me lichtelijk zeer maar het lukt mij om vrij soepel weer recht te komen staan. Ik laat mijn hand in mijn zak glijden en haal een klein fluweel zakje eruit wat ik vervolgens in zijn hand laat vallen. Hoeveel muntstukken er nog in zitten weet ik niet maar hopelijk genoeg om ze tevreden te houden. Dit kan ik er namelijk echt niet bij hebben. Ik kijk toe hoe hij de inhoud van het zakje op zijn hand gooit en de munten zorgvuldig begint te tellen. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. Zeven muntstukken. Hoe toepasselijk.
"Bedankt mijn prins. Het was een genoegen zaken met je te doen." Met een grote grijns rond zijn lippen buigt de jongeman voor me met een nederige blik die enkel is te omschrijven als schijnheilig en arrogant. En mij dan arrogant noemen he.
Ik kijk toe hoe alle zeven zich weer in de schaduwen van de bomen beginnen te bewegen. Ze staan duidelijk op het punt weer te verdwijnen maar dan bedenk ik me opeens weer waar ik ben. In het donkere woud, waar ik de weg niet ken, waar ik waarschijnlijk geen enkele vorm van onderdak ga vinden en ook niet langer dan een aantal dagen kan overleven zonder hulp. Ik heb niet eens de middelen om te kunnen overleven!
"Wacht!" zeg ik terwijl ik een paar gehaaste stappen naar voren zet. "Ik," een zachte zucht schiet over mijn lippen heen. "Ik ben net aangevallen door iemand waarmee ik had moeten jagen en hij vertelde me weg te rennen maar ik weet niet waarom en nu ben ik hier en ik heb werkelijk geen idee hoe ik hier moet overleven."
Alle zeven zijn ze gestopt met lopen en opnieuw delen ze een aantal blikken onder elkaar. Uiteindelijk echter gaan alle blikken weer naar hun leider toe, degene die het beslissende woord moet geven. Moeten ze helpen of niet? Ik kan alleen maar hopen dat hij iets van medelijden kan vinden in zijn haat gevulde lichaam.
"Aangevallen zeg je? Zomaar?" Het is duidelijk dat ik zijn interesse heb kunnen wekken.
"Ja zomaar, uit het niets," begin ik mijn verhaal vluchtig. Ik wil tenslotte niet dat hij zijn gedachten veranderd. "Ik ben door de koningin erop uitgestuurd met de jager en dat was al wat vreemd maar toen richtte hij ook nog zijn wapen op me en nou ja in plaats van schieten vertelde hij mij dat ik moet rennen dus ging ik rennen. Ik weet niet waarom."
De leider kijkt me eventjes onderzoekend aan, waarschijnlijk op zoek naar een teken dat ik werkelijk de waarheid spreek maar ik spreek de waarheid! Waarom zou ik over zoiets liegen? Mijn leven staat hier op het spel.
"Kom maar met ons mee," verbreekt hij de stilte en net zoals ik lijken ook zijn volgelingen ontzettend verbaasd.
"Mee?"
"Geen sprake van!"
"Maar Raven is dat niet een beetje.."
"Ik zei hij gaat met ons mee. Dit is geen discussie punt," verheft hij zijn stem en bij het geluid dat plotseling harder wordt vliegen er wat vogels uit de bomen. Iedereen die net nog bezwaar had is nu opeens muisstil.
"Bedankt," glimlach ik hem dankbaar toe maar bij hem kan er niet eens een grijnsje vanaf. Nee hij kijkt me enkel even aan waarna hij zich weer omdraait en begint te lopen.
Ben ik helemaal gek geworden? Niemand met een goede dosis gezond verstand zou zomaar mee gaan met zeven vreemde figuren in het donkere woud, maar ik kan het me amper permitteren gezond verstand te hebben. Met gezond verstand ga ik het hier niet overleven dus ik besluit alle twijfels opzij te zetten en achter het groepje aan te lopen, ook al heb ik geen enkel idee waar we heen gaan, of waar ik terecht ga komen, of waarom.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top