8.de nacht met ogen

Cora loopt al uren vrolijk te kwebbelen met Tanja. Ze hebben het over thuis. We zijn al bijna bij hun ouderlijk huis. Maar eerst moeten we deze rivier door. Inderdaad ja door. Omdat we Mitch niet vertrouwden zijn we van het pad af gegaan en missen we dus de brug. Ik trek mijn schoenen mokkend uit en bind ze aan mijn tas. Met onze spullen op onze hoofden waden we voorzichtig door het water. Ik zet mijn blote voeten op een steen en slaak een gil als ik uitglijd. Ik ga kopje onder en kom proestend weer naar boven. Collin gooit zijn spullen op de oever en zwemt naar me toe. Net voor ik weer kopje onder ga grijpt hij me vast aan mijn kraag. Zwoegend zwemmen we naar de kant. Mijn spullen die ik uit paniek los had gelaten zijn aan een tak even verderop blijven haken. Als we aan de kant zijn vist Anna ze er met een tak uit. ‘laten we hier maar kamp opslaan. Het word al laat en Robbin word zo nog ziek als ze niet snel bij een vuur gaat zitten. We komen morgen aan bij he dorp in plaats van vannacht.’ nog voor Anna is uitgepraat is peter al aan een vuur begonnen, dankbaar ga ik er dichtbij zitten. Tanja maakt een tweede vuur voor mijn spullen om te laten drogen. Gelukkig heb ik zulke goede vrienden denk ik tevreden. En ook al is het nog niet donker ik dommel langzaam met een tevreden glimlach op mijn lippen in.
- midden in de nacht.
Ik schrik op. Hoe lang heb ik geslapen? Het is al donker en behalve Peter slaapt iedereen. ‘kun je niet meer slapen?’ fluistert hij terwijl hij zachtjes naast me neerploft. Ik knik. Ik ben tijdens mijn slaap al weer droog geworden. ‘ga jij maar slapen dan houd ik de wacht wel, ik val nu toch nooit meer in slaap.’ Peter knikt dankbaar en gaat op zijn matje liggen. Als ik zeker weet dat hij slaapt sluip ik het bos in en verander in mijn wolf. Mijn witte vacht heeft een zachte gloed in het licht van de volle maan. Ik begin in een willekeurige richting te lopen wat langzaam overgaat in rennen. Ik vind het fijn om te rennen gelukzalig snuif ik de geuren van de nacht op. Ik hoor een uil krassen in de verte, een vleermuis vliegt een stukje met me mee. De wind speelt vriendelijk met mijn vacht. Bij een klein poeltje blijf  ik hijgend staan. Ik duw mijn snuit in het glanzende water om wat te drinken. De wind laat de struiken om me heen ritselen. Maar als de wind gaat liggen blijven ze doorgaan. Onderzoekend en nieuwsgierig snuffel ik aan de bosjes. Vreemd genoeg voel ik me niet bang of bedreigt. Ik buig door mijn lenige voorpoten en spring de bosjes in. Met een klap beland ik op een pikzwarte wolf. Hij is niet veel kleiner dan ik. Ik kijk in zijn bruine ogen en ik weet dat het Mitch is. Ik zet verbaast en stap naar achteren waardoor Mitch op kan staan. Ik bekijk hem een tijdje observerend waarnaar ik terug verander. ‘wat doe jij hier? Ik dacht dat je weggestuurd was.’ Hij legt zijn oren plat in zijn nek en trekt een van zijn poten op. Zijn ogen flitsen van mij naar de grond. Ik zucht. ‘je bent onmogelijk weet je dat, kom op verander terug.’ Hij zet zijn poot weer neer en verandert terug. Ik schrik als ik zie hoe erg hij er aan toe is, ik wist niet dat ik zo zwaar was want hij zit onder de blauwe plekken en krassen. ‘mijn god Mitch, wat is er gebeurd. Was ik dat?’ ik steek bezorgt mijn hand uit om naar zijn plekken te kijken. Maar als ik te dicht in de buurt kom deinst hij achteruit. Gekwetst trek ik mijn hand weer terug. ‘nee, dat was jij niet. Mijn vader kwam er achter dat jullie wisten dat ik spioneerde en dat ik valse informatie doorgaf. hij werd woedend en gaf me het klusje om jou te volgen, ik moest jou schaduw worden. Maar mijn vader zou mijn vader niet zijn zonder me er eerst flink van langs te geven.’ Met een met pijn vertrokken gezicht gaat hij op een boomstam naast de poel zitten. We zijn onbewust doorgerold op een open plek. Hij legt zijn gezicht in zijn handen en blijft een paar tellen zo zitten voor hij zijn handen door zijn haren streek. ‘ik wilde echt niet, alsjeblieft geloof me.’ Ik ga naast hem zitten. ‘ik wilde niet omdat ik van je houd Robin, ik kan echt niet meer zonder je. Ik smeek je geloof me of dood me anders meteen maar, want ik heb liever dat jij het doet dan dat mijn vader mij dood martelt.’ Ergens in mij breekt er iets. Ik leg mijn hoofd op zijn schouder. ‘ik geloof je.’ fluister ik en ik geef hem een klein kusje in zijn nek. Hij slaat zijn arm om me heen en drukt me stevig tegen hem aan. Zo blijven we zwijgzaam zitten tot de zon opkomt. ‘kom we moeten gaan.’ Met ogen zo groot als schoteltjes kijkt hij me geschrokken aan. Ik leg mijn hand op de zijne en kijk hem recht in zijn ogen. ‘het komt goed.'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top