Hoe durf je?!

Kieran:

'Waar is Mira?' Ik doe mijn ogen open en stel de vraag, alleen er is niemand die luistert. Ik kijk om me heen, maar zie niets. Complete duisternis. Ik strek mijn handen uit en voel het vertrouwde hout van mijn kist boven me. Ik duw het omhoog en kunstmatig licht stroomt naar binnen. Ik sta op en loop naar de deur. Ik moet moeite doen om niet te rennen. Ik vlieg de gang in en duw de deuren van de noordvleugel open, in de hoop Alec daar te zien. Gelukkig zie ik hem wat verderop in de gang staan. 'Waar is Mira?' 'Zo ook wakker?' 'Waar is Mira?!' 'Rustig joh, Ze is beneden in één van de oude cellen.' Ik ben al weg voordat hij zijn zin kan afmaken. Ik loop naar de dichtstbijzijnde trap naar beneden. 'De kelders, donder, waarom heeft hij haar niet gewoon in een hotelkamer gezet? Alec ook altijd met zijn stomme grappen.' Mompel ik boos tegen mezelf. Ik duw de deur van de kerkers open. Een ijskoude muffe lucht dringt mijn neus binnen. Een lange gang met cellen links en rechts strekt zich voor me uit. Om de paar meter hangt een ouderwetse lantaarn die schemerig licht de gang in laat schijnen. De muren zijn vochtig en het is zo koud dat het bijna vriest. Ik scan de lege cellen af, op zoek naar het meisje. Daar, helemaal achterin. Ik loop snel naar haar cel, maar blijf er net voor staan, niet wetend wat ik eigenlijk moet zeggen. Dan stap ik toch maar naar voren. Ze zit met haar rug tegen de muur, knieën hoog opgetrokken. Haar ravenzwarte haar valt sluik langs haar gezicht. Het maanlicht valt via het kleine raampje bovenin naar binnen. Ik schraap mijn keel en veeg zenuwachtig mijn handen aan mijn broek af. Waarom ben ik ineens zo nerveus? 

Langzaam tilt ze haar hoofd op. Haar haar valt opzij en een straal maanlicht beschijnt een gruwelijk tafereel. Haar lip is gebarsten en één oog is dicht en blauw. Een opgedroogd straaltje bloed staat in sterk contrast met haar bleke huid. Haar ogen staan leeg, haast zonder een vonk van leven. Op haar nek zijn meerdere bijtwonden te zien. Wat hebben ze gedaan? 'Kom je de restjes halen?' vraagt ze spottend, maar zwak. Ik grom terwijl woede zich ophoopt. Hoe durven ze! Ik pak de sleutel uit mijn binnenzak en doe agressief de deur open. 'Kom naar buiten.' Ik zeg het hard. Vanbinnen kook ik van woede. Mijn harde toon is niet voor haar bedoeld, maar toch kan ik me niet inhouden. 'Schiet op!' Zo snel mogelijk wil ik naar boven. Ik vermoord ze. Ik vermoord ze allemaal! Iedereen die het heeft gedurfd haar aan te raken! 'Ik zit hier wel prima dank je.' Haar uitdagende toon, als teken van verzet. Ik haal diep adem om mijn woede binnen te houden. Mira kom in hemelsnaam nou gewoon naar buiten! Hoe eerder je buiten bent, hoe eerder ik hun kan vermoorden. Maar ik zeg niks van dit alles, in plaats daarvan zeg ik op een neutrale toon: 'Dan vries je nog dood.' 'Fijn dat je dat opmerkt, na 3 dagen.' Zegt ze sarcastisch. Ik frons mijn wenkbrauwen, even afgeleid van mijn wraakplannen. '3 dagen?' Heb ik echt 3 dagen liggen slapen? Zit zíj hier echt al 3 dagen? Al 3 dagen alleen, vol pijn. 'Kom, Kom naar boven.......asjeblieft.' Ik wil het woord inslikken, maar het is al te laat. Haar ogen worden groot. Langzaam staat ze op. Ze kijkt me nog steeds aan, met een blik die ondoorgrondelijk is. Ze zegt niks als ze de cel uitloopt, richting de trap. Snel loop ik haar achterna. Wat dacht ik wel? Wat gebeurt er? Ik wil haar vermoorden, Ik moet haar vermoorden! Ik blijf vlak achter haar lopen. Proberend om de paniek uit mijn lijf te krijgen. Focus. Zo komen we in de noordvleugel aan. Ik doe de deur open van de grote zaal. Alec staat te praten met één van zijn vrienden. Het aanzicht van mijn vriend laat de woede weer opborrelen. 'Jij daar.' Ik wijs fel naar één van de bedienden die net uit een zijkamertje naar binnenloopt. Hij schrikt en blijft abrupt staan. 'Haal wat eten en water uit de keuken en breng het zo snel mogelijk hierheen.' De arme jongen staat me verbijsterd aan te kijken. 'Schiet op!' Dat laat hij zich geen twee keer zeggen en hij sprint weg. Ik richt me op Mira. 'Ga zitten. Jullie 2!' 2 jonge vampiers kijken mijn kant op. 'Let op haar.' Ze knikken, als de dood om een oudere (duidelijk nijdige) vampier dwars te zitten. Dan richt ik me eindelijk op Alec. De woede giert door me heen. Ik loop met grote stappen op hem af. Hij steekt zijn handen onschuldig omhoog. Mijn rechtse hoek raakt hem vol en zijn hoofd klapt opzij. 'HOE DURF JE! HOE DURF JE HAAR-' Een hand slaat ruw om mijn mond. Ik bijt diep in het vlees. Alec trekt vloekend zijn hand weg. 'Stil idioot, ze kan je nog steeds horen.' Ik realiseer mijn fout en sleur Alec geïrriteerd een zijkamer in. De deur slaat met een klap achter me dicht. 'Hoe durf je haar aan te raken! Hoe durf je haar bloed te drinken! Hoe durf je haar pijn te doen?' Ik zeg het aanzienlijk zachter dan net, maar mijn toon is nog even gevaarlijk. 'Ik wist niet dat je zo veel om haar gaf!' Zegt Alec die zich omdraait om een doek te pakken voor zijn bloedende hand. 'Ik, nee, ik geef niet om haar.' Zeg ik snel. Te snel. 'Ik, Ze, ze is van mij!, het is mijn jacht !Je had niet van haar mogen drinken.' Ik kijk hem streng aan. Maar ik weet dat ik me versproken heb, ik me te veel laten gaan. 'Er is iets met haar, iets met haar en jou.' Hij draait zich weer om en kijkt me sceptisch aan. 'Dit is gevaarlijk man, weet je nog dat je de controle verloor?' 'JA NATUURLIJK WEET IK DAT NOG!' Zeg ik weer gefrustreerd. 'Shh, hou je kop nou is. Ik bedoel, dat was gevaarlijk. En volgens mij kwam dat door háár.' Hij geeft me een betekenisvolle blik. Ik geef hem een dodelijke terug. 'Je moet die meid weg hebben en snel ook.' Hij draait zich weer om en ik heb zin om hem nog een rechtse hoek te verkopen. Alleen ik doe het niet, want de verwijtende woorden die Alec nu tegen mij zegt, heb ik al duizend keer tegen mezelf gezegd. Hij heeft gelijk, en hij weet het. En diep van binnen weet ik het ook. Ik sla gefrustreerd met mijn hand op de tafel. Ik loop de kamer uit. 'Even dat je het weet, ik heb haar niet aangeraakt, dat waren een paar jonge vampiers van de wacht.' Ik snuif als ik de deur met een klap dicht doe. 

In de zaal zit Mira gulzig te eten van een bord erwtensoep. Ikwacht tot ze klaar is en neem haar dan mee naar een lege hotelkamer, vlakbij het mijne. Ze is nog steeds stil. Te stil. Bezorgdheid wervelt door meheen. Waar is haar uitdaging? Waar is haar leven? Waar is haar licht? Ik heb het haar afgenomen. Ik duw mijn bezorgdheid weg. Waarom zal ik überhaupt bezorgd om haar zijn? Ik vermoord haar toch zomenteen. Waarom niet nu, hier, gewoon midden op de gang? Je weet wat het plan is toch? Er zouden gasten langs kunnen komen en het zien, dat zou niet goed zijn. Het is te gevaarlijk. Het is een excuus en ik weet dat. Maar ik klamp me eraan vast. Het is laf, ik weet het. Mira duwt de deur open van haar kamer en ik begeleid haar naar binnen. Ze gaat op het bed zitten. Ik blijf besluiteloos tegen de deur aan leunen. Ik kijk haar aan en zij staart terug. Mijn blik gaat langzaam over haar lijf en blijft hangen bij de bijtwondjes in haar nek. Ze zijn niet gesloten. Degene die het heeft gedaan heeft zijn gif niet gebruikt. In een impuls stap ik naar voren en steek mijn hand uit. Ze deinst terug. Ik bevries, plotseling bewust van wat ik doe. Maar de wondjes, die kijken recht mijn ziel in. Want bijtwonden van vampiers die niet gedicht zijn, zijn vreselijk pijnlijk. Ze voelt het nu, als een pijnlijke hartslag. 'Laat me je helpen.' Ik steek mijn hand uit, rustig nu. 'Helpen?' Ze lacht schamper, het leven weer terug in haar ogen. 'Helpen?! De ene keer wil je me dood hebben en nu wil je me helpen?' Ik herstel mezelf snel, mijn masker weer veilig op mijn hoofd. 'Ik wil niet dat mijn gasten pijn lijden.' Zeg ik sluw en met mijn duivelse grijns weer vrolijk op mijn gezicht geplakt. 'Het spel is nog niet klaar en spelen tegen een verzwakte tegenstander is niet eerlijk.' Maak haar bang, ze mag je zwakte niet zien. Ik pak haar pols vast en trek haar naar me toe. Ik ruik haar haar, haar geur. Haar bloe- Koppie erbij houden, focus. Ze ademt zwaar als ik met mijn hand langs de bijtwonden bij haar keel ga. 'Die doen pijn héh.' Ik breng mijn lippen bij haar oor. 'Laat me ze verzachten.' Ze krimpt ineen. Maar herstelt zichzelf snel. Ik lach zachtjes. Dan schraap ik met mijn hoektand langs haar oor. Ze ademt scherp in. Ik buig mijn hoofd dieper, vlak boven de wondjes. Ik laat mijn gif over mijn tanden lopen en op de wondjes druipen. Ze sist even van pijn, maar dan ontspant ze, om zich gelijk weer aan te spannen. De wondjes groeien langzaam dicht. 'Dat is beter.' Ik verslap mijn greep en ze rukt zich los. 'Zo ondankbaar?' Ik sta op. Ze kijkt me vernietigend aan, met haar ene oog. 'Geniet van je verblijf hier en doe alsof je thuis bent!' Ik zet een opgewekte grijns op en loop naar buiten. Ik doe de deur achter me op slot. Ik zucht diep. Ik heb haar weer niet vermoord.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top