Hoofdstuk 8


Carter

'-woon je?' Nee! Ik ben al weer terug. Phoebe kijkt me aan en ik sta met mijn rug tegen de muur.
'Carter? Je was lang weg deze keer. Je bevroor zomaar in het midden van de gang, dus heb ik je snel hierheen geduwd. Heb je hem weer gezien?' Ik vertelde haar meteen alles. De pretlichtjes in haar ogen schitterden en ze was meteen opgewonden.
'Een tweede boek? Weet je wel wat dit betekent? Dit is levensecht! Het is niet een of ander stom bezweringenboekje, iemand heeft dit bewust opgedeeld in verschillende delen. We moeten het echt vinden. Laten we meteen op zoek gaan! Je hebt hem toch wel gevraagd waar zijn deel is?'
'Echt stom, maar ik was net te laat. Ik verdween midden in mijn zin.'
'Dan moet je onmiddellijk terug! Wat zei hij over die bezwering opnieuw uitspreken? Kom, naar mijn kelder.' Ik wou tegensputteren, maar ja, als dit het enige is wat we kunnen doen om Atlas te redden, dan moet ik het risico wel nemen.
Atlas, wat een speciale naam. Ik vraag me af of zijn ouders hem die met een reden hebben gegeven. Je weet wel, zoals Phoebe 'zon' betekent. Ik heb nooit opgezocht wat Carter betekent. Hoelang zou hij daar al vastzitten? Zijn vrienden en familie weten waarschijnlijk helemaal niets over hem. Dat lijkt me erger dan weten dat iemand dood is. Dan wéét je het tenminste. Waarschijnlijk hebben zijn vrienden (als zij tenminste meededen aan deze bezweringengekkigheid) niets gezegd tegen zijn ouders. Ze zouden hen voor gek verklaren. Hoe leg je zoiets uit? 'Je zoon zit vast in een wereld, maar we weten niet waar of hoe of waarom.'
Hoe oud zou hij eigenlijk zijn? Zou hij verouderd zijn daar? Vast niet. Stel je voor dat je voor eeuwig zestien blijft. 

Phoebe

Normaal spijbel ik niet, maar op dit moment boeit school me even niet. Ik weet niet precies waarom, maar ik heb het gevoel dat dit heel belangrijk is. We moeten iemand zijn leven teruggeven. Iemand die in Carters hoofd zit. Nee, niet in zijn hoofd. In de Kronkelgangen der Tijd.

Het is niet zo moeilijk om stiekem de school uit te sluipen. Ons schooldomein is heel open en er is amper toezicht. Zeker het lesuur na de middag.
'Ze gaan onze ouders toch niet bellen, hé?' vraagt Carter ongerust. Hij heeft nog nooit gespijbeld. Wat best verbazingwekkend is als je bedenkt dat ik zijn beste vriendin ben. Jezus, ik moet hem nog zo veel leren. Ik kijk naar Carter die onzeker alle kanten opkijkt. Van zijn uiterlijk zou je de zachtaardige jongen die hij eigenlijk is niet verwachten. Hij heeft dan wel stoer, warrig zwart haar en draagt alleen maar t-shirts van rockbands, hij is als de dood voor spinnen en als je hem laat schrikken, slaat hij altijd een gilletje. Best wel grappig, hoor.
We lopen het speelplein over en zijn zo bij de poort. Er lopen enkel wat mensen op straat, en gelukkig zien we geen leraren die net hun lesdag er op zitten hebben. Ik woon niet zo ver van school en daarom kan ik het me permitteren om een kwartier later op te staan dan Carter. Hij woont een paar straten verder.
We zijn zo bij mijn huis en er is niemand thuis. Mijn moeder is op haar werk, en mijn vader... Wie weet waar hij zoal uithangt.

'Wat als er niets gebeurt?' vraagt Carter.
'Wat dan?'
'Ik vraag het je.'
'Niet denken, gewoon doen.'
Ik pak het boek uit mijn rugzak en sla het open op de tweede bladzijde. De kaarsen staan al klaar en Carter steekt ze aan. Hij gaat in het midden van het kleed zitten en ik ga naast hem staan. Ik pak een kaars, zoals de eerste keer, en begin de bezwering.
'Desit temporem, per caligationem et luminem. Avocio!' Eerst ben ik bang dat het niet gewerkt heeft. Wanneer ik hem aankijk, zijn zijn ogen gesloten. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top