Hoofdstuk 5

Zelden heb ik zo'n gelijkenis gehad met een patiënt als met Planck in de speciale dagen die ik bij hem op zijn chip had gevonden de laatste sessie. En zelden heb ik zo heftig op iets gereageerd. Op dat moment riep het gewoon te veel herinneringen en emoties op en voordat ik het wist, stond heel mijn wereld al op z'n kop.

Suf zit ik in de metro en staar uit het raam terwijl ik erover nadenk. Vandaag zal ik het erover moeten hebben met hem, over zijn papiersnippers. Nu zal ik al helemaal mijn gevoelens in bedwang moeten houden. Nu is er niet enkel nervositeit, maar ook iets wat een normaal mens zou omschrijven als verdriet, maar ik liever niet zo noem, omdat ik mezelf liever niet als verdrietig wil omschrijven en liever geen medelijden of iets krijg. Ik houd het liever voor mezelf.

Ik voel de mensen in de coupé naar me staren. Mannen, vrouwen, jongens, meisjes, maar ik probeer er niet op te letten. Misschien als ik niet naar hen kijk, kijken zij dan ook niet naar mij. Ik sluit mijn ogen weer en zie Plancks ogen voor me. Eerst zijn helderblauwe ogen van zijn eigen lichaam, dan zijn donkerbruine, bedroefde ogen van zijn tegenwoordige lichaam. Het verschil had haast niet groter kunnen zijn. Planck en zijn donorlichaam zouden nog niet eens neven van elkaar kunnen zijn. Ik voel zijn ogen in me branden zoals hij dat altijd doet tijdens onze sessies, als hij niet verlegen naar het bureau staart.

Mijn hart blijft nog altijd aan het doordraaien zodra ik aan Planck Mortaremans denk. Zijn leeftijd blijkt heel wat met me te doen, al helemaal na het gebeuren met meneer Driessen. Niets zou nog fout mogen gaan na mijn mislukkingen bij hem, al helemaal niet bij iemand zoals Planck. Een jong iemand zoals hij heeft veel meer macht dan iemand zoals meneer Driessen dat had. Planck zou met zijn vierentwintig jaar veel meer schade aan kunnen richten dan iemand met de hoge leeftijd van Driessen.

Ik denk aan hoe erg mijn carrière op het spel staat nu. Stel dat iemand ooit te weten komt hoe het is afgelopen tussen Driessen en mij. Wat als diegene dan anderen zal afraden bij mij in behandeling te komen en ik daardoor zonder patiënten zal komen te zitten? Mijn ademhaling kruipt omhoog in mijn keel. Wat als ik dan uiteindelijk zonder baan eindig?

Abrupt open ik mijn ogen en zuig een grote hap lucht naar binnen. Het mag niet gebeuren. Ik voel een hand om mijn keel klemmen en mijn handpalmen beginnen te tintelen. Het kan echt niet gebeuren, nog geen éénentwintig en al werkeloos. Paniekerig blijf ik ademhalen terwijl ik er zo min mogelijk aandacht bij probeer te trekken. Ik sta op en rol naar een van de palen in de metro en hoop staand beter adem te kunnen halen.

Ik voel mijn hoofd tollen en mijn beeld begint langzaamaan te draaien. Er komt een tweede hand rond mijn keel en nu wordt ook mijn borstkas een beetje samengedrukt. Ik snap niet dat je baas zo'n dom onervaren broekie aanneemt die er niets van kan en niets van zijn vak af weet. Blijf rustig, Alexandri, Driessen wist niet waar hij het over had. Medarssen is blij met jou als werknemer onder zich.

Hij had net zo goed iemand van straat kunnen plukken en die hier neer kunnen zetten. Een laagje tranen komt in mijn ogen te staan en mijn ademhaling begint steeds lastiger te gaan. Het is alsof de muren van de tunnel op me af komen, dan de muren van de metro zelf en ik voel mezelf steeds meer opgesloten en ineen gedrukt te voelen. Het is niet waar, Alexandri, luister er niet naar.

Je bent nog maar net volwassen, wat denk je nou dat je hier te zoeken hebt? Medarssen beschermt je alleen maar juist omdat je zo jong bent. Hij durft je niet op straat te zetten, omdat hij weet dat je zonder hem geen toekomst zal hebben. Je zal nooit succes hebben. Ze hadden het al die tijd al goed. De metro krimpt steeds meer in elkaar, steeds meer handen gaan zich met me bemoeien.

Met jou praten over iets serieus is het vreselijkste dat ik heb meegemaakt in al mijn levens. Alles draait en draait en draait en draait. Medarssen zal het ooit gaan inzien. Hij zal zich ooit realiseren dat ik niet goed ben in wat ik doe. De wereld draait tegen de klok in, met de klok mee. Handen beginnen in me de knijpen alsof ik een stuk papier ben dat tot een propje gefrommeld wordt. Ik denk aan de papiersnippers en alles tolt. De muren van de coupé komen op me af en sluiten me steeds meer in.

Ik hoop dat die baas van je in zal zien dat hij een flut werknemer onder zich heeft en hij je zal ontslaan. Hij heeft gelijk en het zal gebeuren ook. Vroeg of laat zal Medarssen me ontslaan en sta ik op straat zonder ook nog maar enige toekomst. Zonder ergens heen te kunnen. Ik zal gefaald hebben in wat ik zo graag wilde altijd, en ze zullen gelijk hebben gekregen. Ik krijg bijna geen adem meer binnen en zie zwarte vlekken voor mijn ogen komen. Ik wankel en wankel, en dat komt niet door de schokken die de metro geeft door oneffenheden in de rails. Wanhopig sluit ik mijn ogen en probeer me uit de greep van de armen te worstelen, probeer de muren van de metro van me af te duwen en probeer het stemmetje in mijn hoofd het zwijgen op te leggen.

Succes nog met het verknoeien van de rest van je carrière, malloot en onervaren smurf die je bent. Ik spring vliegensvlug uit de metro zodra de deuren openen en krijg zo veel verontwaardigde blikken van de mensen die ik hierdoor zonder opzet aan de kant duw. Zuurstof, ik heb zuurstof nodig. Ik breek vrij uit de nauwe metro die me samendrukt en weet te ontsnappen aan de wurgende armen om mijn lichaam heen. Ik voel me als een vogel die vrij breekt uit zijn te kleine kooi. Hijgend verlaat ik het perron terwijl ik alle ogen op me voel. Geweldig, Alexandri, moest je er echt nou zo'n show van maken?

Ik skate over de straten en het lijkt er maar niet op dat ik mijn adem weer kan grijpen zoals ik daar normaal gezien geen enkel probleem mee zou hebben. Ik snel over de stoepen heen en het is net alsof het papiersnippers begint te regen en het lijkt me maar niet met rust te willen laten. "Voor papa". "Goed gedaan! 7,5". Ik wrijf door mijn ogen en schud wild mijn hoofd. Het is niet echt, Alexandri, het is maar een droom. "Van Planck".

Ik sla de hoek naar de kliniek om en begin om me heen te slaan alsof ik in een zwerm muggen terecht ben gekomen. Ik sluit mijn ogen en sla en sla en sla. Ik zwaai mijn armen rondom mijn hoofd alsof ik een demoon die van plan is mijn hoofd in beslag te nemen probeer weg te jagen. Weg, weg, weg! Wanneer ik mijn ogen open, zijn de snippers weg en zie ik de voorgevel van de kliniek alsof er niets aan de hand was, maar mijn ademhaling blijft nog altijd rasperig en gehaast. Ik pak mijn keel vast en skate door naar de ingang. Hijgend kom ik binnen en wanneer ik stilsta om een bekertje water te pakken, voel ik pas hoe erg ik zweet.

Met een bekertje water in mijn hand ga ik de gangen door en voel dan eindelijk mijn ademhaling tot rust komen. Ik kom in de wachtkamer bij mijn kantoor en zie daar Medarssen net het zijne uit komen. Ik glimlach moeilijk naar hem als groet en open dan de deur naar mijn kantoor, loop naar binnen en wil de deur sluiten, maar Medarssen houdt me tegen.
'Goedewil,' klinkt hij en verbaasd en bezorgd draai ik me om.

Nu gaat het komen. Hij zal me vertellen dat mijn patiënten zijn verdeeld over mijn collega's en dat ik mijn spullen kan pakken en kan vertrekken. Ik trek de deur verder open zodat hij naar binnen kan en ik rol ondertussen zelf naar de bank, ga zitten en begin de versleten veter van mijn skeeler los te maken. Medarssen stapt mijn kamertje binnen en sluit de deur een beetje achter zich, maar maakt hem niet helemaal dicht. Misschien zodat hij snel weg kan nadat hij het me verteld heeft. Ik voel mijn handen weer tintelen en wil heel hard gaan huilen.

'Gaat het wel, Alexandri?' Vraagt hij voorzichtig en sluit dan toch de deur. Ik trek de skeeler van mijn voet. Nu nog wel, maar na dit gesprek niet meer.
'Ja, natuurlijk. Waarom niet?' Lieg ik. Medarssen komt op me af gelopen en hurkt voor me, legt zijn handen op mijn knieën en kijkt me diep aan met zijn blauwe ogen. Ik frons en kijk hem aan, kijk dan verlegen naar zijn handen op mijn knieën, die lichtjes trillen.

'Je ziet er doodop uit, Alexandri. Ik ben bezorgd om je. Krijg je wel genoeg slaap? Werk je niet veel te hard? Rust je wel genoeg?' Ik kan het niet meer opbrengen hem aan te kijken en snap opeens heel goed waarom Planck me af en toe ook minutenlang niet aan kan kijken.
'Tuurlijk wel,' zeg ik zacht en kijk niet op naar hem. Zachtjes knijpt hij in mijn knie en ik voel het kriebelen. Voorzichtig kijk ik toch naar hem op en haal diep adem.

'Je ziet er vermoeid uit, Alex,' het wil maar niet wennen dat Medarssen me aanspreekt met mijn voornaam. 'En ook al heb je nog zo'n leuk en knap koppie, die wallen onder je ogen worden steeds groter en beginnen steeds meer op te vallen,' zegt hij en ik knik terwijl ik mezelf rood voel worden. Medarssens ogen gaan over mijn gezicht en de rode kleur wordt alleen maar erger. En dan wil ik opeens heel hard huilen en daarna heel lang slapen, maar ik doe geen van beide. Medarssens ogen ontmoeten de mijne weer.

'Als je het even rustiger aan wil doen, dan moet je het zeggen, Alexandri. Dan kan ik echt wel iets regelen voor je,' zegt hij.
'Dat is echt niet nodig,' stamel ik.
'Kom op, Alexandri, je kan jezelf niet zo uit blijven buiten,' zegt hij en komt dichterbij mijn gezicht met zijn gezicht. Zijn ogen boren zich nu in de mijne en laten me niet meer gaan. Wanneer ik ervan wegkijk, worden ze automatisch teruggetrokken.

Mijn hoofd wordt knalrood nu. En zonder enige verklaarbare reden beginnen mijn ogen weer vol te staan met tranen en wil ik heel hard huilen. Ik voel mijn onderlip trillen en begin mijn vuist te ballen. Niet huilen, Alexandri, niet weer recht voor meneer Medarssen. Je bent geen kleuter meer, huilen is niet meer nodig op jouw leeftijd.

Medarssen merkt het op, slaat zijn armen om me heen en trekt me dichter naar zich toe en legt mijn hoofd op zijn schouder. Geruststellend wrijft hij over mijn rug en twijfelend sla ik mijn armen terug om hem heen. Voor even laat ik alles gaan en voel de tranen nu geruisloos over mijn wangen naar beneden vallen. Ik haal mijn neus op en veeg de tranen onhandig weg met een van mijn handen die om Medarssen heen zit geslagen.

'Je vraagt te veel van jezelf, Alexandri, echt waar,' klinkt zijn stem dichtbij mijn oor. Schokkerig haal ik lucht naar binnen. 'Je bent echt een kei in je werk en je doet het echt fantastisch, maar je moet niet te veel van jezelf gaan vragen en jezelf tot het uiterste drijven. Ook al vind ik dat je de beste bent hier, je moet jezelf geen burn-out gaan bezorgen,' op een of andere manier weten de woorden me gerust te stellen, maar aan de andere kant ook helemaal niet. Ik heb altijd mezelf tot het uiterste gedreven, hoe moet ik nu dan weten hoe ik dat niet moet doen?
'Sorry,' snotter ik. Medarssen lacht nu heel zacht en bescheiden.

'Je moet je niet verontschuldigen, Alexandri. Het enige wat jij moet doen is jezelf rust gunnen en een stapje terug nemen, het wat kalmer aan doen,' Medarssen wrijft nog een keer over mijn rug en komt dan los uit de knuffel. Met een trillende onderlip kijk ik hem aan en veeg met de rug van mijn hand de tranen weg.

'Van mij hoef je echt niet altijd zo vroeg op kantoor te zijn. Als je een keer later wil beginnen, is dat echt geen probleem. Van mij mag je best je sessies later inplannen zodat je kan uitslapen. Ik wil gewoon dat je goed voor jezelf zorgt, ja?' Zegt hij en ik knik beduusd. Dan haalt hij een van zijn handen van mijn schouder en kijkt op zijn horloge. 'Maar goed, ik ga maar eens. Je zal vast al een patiënt hebben die op je zit te wachten. Kom even tot rust, Alex, laat het even allemaal bezinken,' zegt meneer Medarssen, geeft een klein kneepje in mijn schouder, staat op en loopt dan mijn kantoor uit na nog een keer naar me geknipoogd te hebben.

Vlug trek ik ook mijn andere skeeler uit en trek mijn leren schoenen aan. Het is een paar minuten over half, Planck zal al op me zitten wachten. Ik kan de mensen niet laten wachten, dat is onbeschoft. Vlug zet ik mijn skeelers in de glazen kast en open dan de deur van mijn kantoor, zie Planck al zitten en nieuwsgierig kijkt hij naar me op.
'Meneer Mortaremans,' klinkt mijn stem hees. Hij staat op en komt op me af gelopen. 'Je mag alvast gaan zitten, ik fris mezelf even een paar tellen op in de wc,' zeg ik en voel mijn hart sneller kloppen bij elke stap die hij dichterbij komt. Hij gaat zitten op de stoel tegenover het bureau en ik pak de spuitbus deodorant uit mijn aktetas.

Snel loop ik naar de wc's aan het eind van de gang en ga naar binnen. Ik maak een paar knoopjes van mijn overhemd open en spuit de deodorant onder mijn oksels. Ik heb echt als een otter gezweet. Nadat ik mijn blouse weer dicht heb geknoopt, gooi ik wat water in mijn gezicht en kijk dan mezelf aan. Medarssen heeft gelijk; mijn wallen worden echt steeds groter. Het huilen heeft het er niet echt beter op gemaakt. Mijn ogen zijn er nog steeds rood van, mijn irissen lijken nu zo nog groener dan normaal.

Ik dep mijn gezicht droog met een papieren doekje en verlaat dan de wc's, ga terug naar mijn kantoor, waar Planck op me zit te wachten. Wanneer ik het kantoor binnenstap en de deur achter me sluit, kijkt hij naar me om. Ik glimlach ongemakkelijk naar hem en voel mijn hart tegen mijn ribben kloppen.
'Hoe is het met u vandaag?' Vraag ik terwijl ik achter hem langs loop, naar mijn eigen bureaustoel loop en ga zitten. Planck volgt al mijn acties aandachtig.
'Je,' is zijn eerste reactie en hij lacht zacht.

'Ja, sorry. Hoe is het met je vandaag?' Vraag ik nu opnieuw, met nadruk op de "je". Planck weet te glimlachen, maar zijn donkere ogen blijven nog altijd bedroefd.
'Goed. Dat lijkt u niet te kunnen zeggen,' antwoordt hij en verstomd kijk ik hem aan.
'Er is niets met me aan de hand. En we zijn hier voor jou, Planck, niet voor mij. Dus je hoeft hier geen verhoor aan me te geven, hoor. Deze sessie is gewijd aan jou,' zeg ik dan en glimlach flauw.

Plancks blik blijft bedroefd en nu zelfs een beetje bezorgd. Ik rol mijn bureaustoel naar de ladekast en pak Plancks dossier erbij, rol dan weer terug.
'Herinner je je het maken van tekeningen voor je vader?' Vraag ik terwijl ik het mapje opensla en naar mijn aantekeningen kijk. Ze zijn slordig en er zijn een paar tranen op gevallen toen ik ze maakte, waardoor de inkt uit is gaan lopen en het papier is gaan kreukelen. Planck kijkt me verward aan.
'Ja, welk kind deed dat nou niet?' Vraagt hij fronsend.

'Herinner je je ook het terugvinden van een in je vaders kantoor?' Natuurlijk herinnert hij zich het; het staat opgeslagen op zijn chip. Het is een retorische vraag.
'Hoe bedoelt u?' Vraagt hij nu hoofdschuddend.
'Je mocht er eigenlijk niet komen en je trof een van je tekeningen aan op een plek waar je hem liever niet had gevonden,' hint ik en hoop dat hij het zo begrijpt. Er begint iets in Plancks ogen te spelen en hij lijkt door te hebben waar ik het over heb.

'De papierversnipperaar,' zegt hij zachtjes. Ik kijk hem zwijgend aan en probeer zijn blik te lezen. 'Mijn vader heeft nooit echt tekeningen van me bewaard,' zegt hij en ik knik. Op dit moment zou ik zelf wel weer kunnen huilen.
'En hoe zit het met je moeder?' Vraag ik dan. Hij slaat zijn ogen weer neer naar het bureau en ik denk aan hoe ik Medarssen opeens niet meer aan kon kijken. Ik voel een steek in mijn onderbuik.

'Ik weet niet waar de tekeningen heen zijn gegaan die ik voor mijn moeder heb gemaakt, maar ik heb ze nooit terug zien komen nadat ik ze aan haar heb gegeven,' beantwoordt hij mijn vraag.
'En...'
'Mijn broer was de enige die mijn tekeningen bewaarde. Zelfs ikzelf begon ze op een gegeven moment weg te gooien, maar hij nam ze iedere keer mee en bewaarde ze in een map op zijn kamer,' en nu kijkt hij met een kleine glimlach naar me op, maar tranen staan hoog in zijn ogen. Stil kijk ik hem aan.

'Je mag trouwens alles laten gaan hier, elke emotie, daar hoef je echt niet bang voor te zijn of je voor te schamen. Ik zal er niets van zeggen,' zeg ik dan en Planck duwt zijn mondhoeken omhoog en knikt, en dan glipt er toch een traan uit zijn oog, die hij snel weer wegveegt. Ik schrijf ondertussen een paar dingen op. Dan kijk ik weer naar hem op.
'Je broer leek veel om je te geven,' zeg ik. Planck knikt. 'Hoe kan het dan dat hij nooit meer van zich laat horen als hij zoveel om je geeft en je een goede band met hem had?' Vraag ik.

'Hij was heel erg in zichzelf...' antwoordt Planck. We praten nog wat door en al snel komt de sessie tot zijn eind en vraag ik of ik zijn chip mag onderzoeken, waar Planck zonder bezwaar op instemt en ik sla weer een aantal van zijn speciale dagen op. Dan vertrekt hij weer en eindelijk voel ik mijn hart kalmeren.

* * *

Het is weken later en ik zit 's avonds thuis de speciale dagen van Planck te bekijken. Ondertussen is hij al tien en is zijn broer twaalf. Ik ben veel over Planck te weten gekomen, maar nog steeds heb ik geen naam van zijn broer kunnen ontdekken. De twee jongens zitten samen op de slaapkamer van zijn broer; Planck is aan het tekenen en zijn broer is een boek aan het lezen. Van beneden is er wat gerommel te horen, maar bij de jongens in de kamer is het verder stil.

'Hé,' zegt Planck dan opeens en kijkt op naar zijn broer. Hij kijkt op van zijn boek en kijkt hem vragend met een glimlach aan. Zijn gezicht is ingevallen en zijn lichaam mager, net zoals dat van Planck. 'Waarom wil je altijd mijn tekeningen bewaren?' Vraagt hij dan en ik zie de blik in de ogen van zijn broer lastig worden.
'Omdat ze te mooi zijn om weg te doen,' zegt hij dan. 'Je wil al die moeite toch niet zomaar weggooien?'

'Denk je dat ik nog een tekening voor mama moet maken? Het is lang geleden dat ik dat heb gedaan. Misschien wordt ze dan weer vrolijk,' oppert Planck.
'Nee, ik denk niet dat je dat moet doen,' zegt hij met een kleine glimlach. Plancks broer is een wijze jongen, hij heeft door wat er bij hem thuis speelt. Hij wil er alles aan doen om Planck te beschermen tegen zijn ouders – als je ze überhaupt wel ouders kan noemen.

'Voor vader dan? Ik vind vader lief en misschien vindt vader mijn tekeningen weer leuk,' zegt hij en kleurt vrolijk verder. Er flitst een moment van zijn versnipperde tekening in beeld, maar daarna blijft Planck weer vrolijk kleuren.
'Nee, ik denk niet dat vader je tekeningen zo mooi vindt als ik. Ik wil dat je ze voor mij maakt,' zegt hij. Planck kijkt weer naar hem op.
'Je wilt ze alleen maar voor jezelf,' zegt hij en giechelt. 'Egoïst.' Er zijn voetstappen te horen op de trap en dan vliegt de slaapkamerdeur van zijn broers kamer open; beiden kijken om naar hun vader, die met een norse blik in de deuropening staat.

Zijn ogen beginnen vuur te spugen zodra ze op Planck vallen en ruw grijpt hij hem beet bij zijn dunne bovenarmpje en trekt hem op zijn voeten.
'Au, au, vader, u doet me zeer,' moppert Planck en probeert zijn arm los te krijgen.
'Wat denk je wel niet, malloot! Met stiften gaan kleuren op de vloer terwijl je niets onder je papier hebt liggen! Je verneukt zo heel de vloer!' De hand van Plancks vader gaat omhoog en met een enorme klap belandt hij op Plancks wang. Er komt een klein geluidje uit Planck, maar voor de rest blijft hij stil en knijpt zijn ogen dicht.

'Jij dom wezen!' Klinkt de zware stem vernietigend en Planck wordt een beetje heen en weer geschud. Dan opent zijn ogen weer en vervolgens wordt hij de kamer uit gesleurd en naar zijn eigen kamer getrokken. Daar wordt hij naar binnen geduwd. Hij kijkt om naar zijn vader.
'Jij gaat maar zonder eten naar bed! Dan leer je misschien van je acties!' De deur slaat met een harde klap dicht en wordt op slot gedaan.

Nu begint Planck te huilen, kruipt naar de deur en legt zijn oor er tegenaan. Snikkend luistert hij naar de stemmen in de andere kamer. Hij staat op en kijkt via zijn sleutelgat naar de overkant van de gang, waar je precies Plancks vader woest bij zijn oudste zoon kan zien staan.
'Verdomme, jij idioot! Je zag het met je eigen ogen! Of ben je blind! Je had er verdomme iets van kunnen zeggen, mislukkeling!' Er is een klap te horen en gehuil. De broer heeft slag één te pakken en kijkt bang op naar zijn vader.

'Nee, papa, alsjeblieft,' klinkt het jammerlijke gesmeek van Plancks broer. Er is nog een slag te horen en nog meer gehuil.
'Het is "vader" hier, geen "papa"! Je hebt nog geen manieren ook! Wat voor een imbeciel ben jij zeg!' En dan alleen maar pijnlijke geluiden en meer gehuil. Slag na slag, schop na schop. Planck kruipt weg bij de deur en staart voor zich uit.

'Voor jou geldt hetzelfde: geen avondeten. Leer maar eens van je fouten,' zegt de man woest, dan klinkt een harde klap van een deur en ook die wordt op slot gedraaid. Na een paar tellen gaat de man de trap weer af en is even enkel Plancks gesnik te horen. Dan gaat hij weer naar de deur toe en legt opnieuw zijn oor er tegenaan.
'Planck?' Klinkt het zwak.
'Ja,' roept hij terug.

'Gaat het?' Vraagt zijn broer dan.
'Ja hoor. Met jou?' Hij veegt een traan weg.
'Je, het gaat,' zegt zijn broer als antwoord, maar ja kan aan zijn stem horen hoe gebroken hij is.
'Ik vind vader helemaal niet zo lief,' zegt Planck dan bibberend.
'Nee,' stemt zijn broer in. 'Ga maar slapen, Planck, dan is het sneller voorbij,' klinkt hij nu zacht.
'Ja...' reageert Planck daarop. 'Welterusten.'
'Truste, Planck,' klinkt dan en Planck kruipt huilend in zijn bed.

Huilend sluit ik het bestand zodra het afgelopen is. Plancks vader heeft zijn kinderen altijd al behandeld als zakken stront en zijn moeder deed het net zo erg. Ze heeft er nooit iets van gezegd, dat hij zijn bloedeigen kinderen slaat en schopt alsof het levende boksballen zijn. Ze heeft het nooit geprobeerd tegen te houden en zelf kan ze net zo goed af en toe een klap uitdelen.

Het is werkelijk hartbrekend om te zien hoe een klein jongetje al vanaf kleins af aan altijd al blauwe plekken over zich verspreid heeft. De magere jongen met blauwe plekken overal, de jongen die buiten huis altijd lange mouwen moet dragen. De kleine jongen die haast alleen nog maar kwaad in zijn leven heeft gezien.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top