Hoofdstuk 3

Ook al keek ik er een paar dagen geleden nog zo tegenop, stiekem heb ik nu best wel zin in mijn eerste sessie met meneer Mortaremans. Misschien had Medarssen gelijk en valt meneer Mortaremans inderdaad wel mee. Als ik het me goed herinner, kwam meneer Driessen vrijwel meteen negatief binnen, en meneer Mortaremans was dat totaal niet.

Wellicht ligt het aan zijn leeftijd. Het is wel nog steeds een wonder voor me dat zo'n jong iemand zich opgeeft om zijn lichaam te doneren en daarmee dus zelfmoord te plegen. Velen zullen willen vechten voor zo'n lichaam als dat van meneer Mortaremans. Ze zouden er een moord voor kunnen plegen, voor het fantastische lijf van Planck. Jong, fit, mooi.

   De blik in zijn ogen heeft me al die tijd bezig gehouden, nieuwsgierig gemaakt; hij was zo leeg en toch zo vol. Ik wil hem weer zien en alles over hem te weten komen. Ik wil weten waarom hij zijn leven op zou geven, ik smacht ernaar om zijn geschiedenis te weten te komen. Nu pas heb ik door wat voor grote indruk Mortaremans op me achter heeft gelaten, of moet ik Planck zeggen? Het feit dat hij zichzelf te jong voelt om met "u" en "meneer" aangesproken te worden geeft wel aan dat zijn leeftijd eigenlijk helemaal niet zo gepast is om zichzelf voor donatie op te geven. En ook al zijn de gekweekte donorlichamen nog een stuk jonger wanneer ze klaar voor donatie worden geacht, die mensen hebben geen keus en jonge meneer Mortaremans heeft dat wel.

   Ik stap de metro in zodra hij halthoudt en ga zitten. Het verbaast me iedere keer dat ik steeds weer nieuwe gezichten zie. Het is net alsof de oude bekende gezichten langzaamaan aan het verdwijnen zijn om me heen. En ook al kende ik de mensen helemaal niet, toch voelt het alsof ik in de steek gelaten word door ze; alsof ze me achter willen laten met allemaal mensen die me raar aankijken. Alsof ze me opzettelijk laten stikken zoals mensen dat al wel eens vaker bij me hebben gedaan.

   Plotseling komt er een jonge vrouw naast me zitten en glimlacht naar me. Vragend kijk ik haar aan en glimlach dan maar ongemakkelijk en verward terug. Haar ogen gaan over mijn gezicht, mijn lijf, mijn skeelers, en dan gaan ze weer terug naar mijn gezicht. Mijn wangen lopen rood aan.

   'Mag ik zeggen dat ik het echt geweldig vind dat je nog op skeelers rondrijdt? Ik zie het al een tijdje aan zo en wilde er toch graag iets van zeggen, want ik vind het echt fantastisch,' zegt de vrouw dan en ik frons.
'Bedankt, maar sorry, ik denk niet dat ik u ooit eerder gezien heb,' stamel ik dan en schaam me er een beetje voor. Normaal ben ik zo goed in gezichten onthouden, maar deze vrouw is mij onbekend. De vrouw glimlacht.
   'Ik ben onlangs een chip-overdracht ondergaan van een mannelijk lichaam naar dit lichaam, vandaar. Ik ben net een paar dagen terug van de revalidatie en dit is de eerste keer dat ik weer met de metro ga sinds toen,' legt ze uit.

'Oh, dan ligt het misschien inderdaad daaraan,' zeg ik en voel me ergens een beetje ongemakkelijk. 'Heeft u misschien een foto van uw vorige generatie zodat ik kan kijken of dat ik u dan herken of heeft u dat liever niet? Ik begrijp het best als u het niet wilt laten zien, want u bent niet voor niets deze procedure ondergaan.' De vrouw schudt haar hoofd en haalt onhandig haar telefoon uit haar broekzak. Zo te zien is nog niet alles helemaal goed aangepast en gewend. Ze laat een foto van een jongeman zien, die me inderdaad bekend voorkomt.

   'Nu ik hem zie, herken ik u inderdaad wel,' zeg ik. De vrouw knikt.
   'Ik ben er erg dankbaar voor,' zegt ze en bergt haar telefoon weer op. 'Ik heb het laten doen bij de kliniek waar u werkt,' zegt ze dan en wijst op mijn naamkaartje. Verbaasd kijk ik ernaar.
'Het is dat ik op de andere afdeling werk, anders had ik u misschien onder me gekregen,' zeg ik.
   'Zeg maar gewoon "je" tegen me, hoor,' merkt de vrouw dan op en meteen moet ik aan meneer Mortaremans denken.

'Ja, sorry, natuurlijk,' zeg ik en voel mijn hoofd rood aanlopen.
   'Geeft niets,' lacht ze. 'Zit je in je tweede generatie?' Vraagt ze dan.
'Nee, eerste,' antwoord ik en de vrouw fronst licht.
   'Mag ik dan vragen hoe oud je bent, want je ziet er vrij jong uit om al in zo'n kliniek te mogen werken met zo'n grote baan,' zegt ze. Iedereen merkt het op.
'Richting de éénentwintig,' antwoord ik eerlijk.
   'Dat is jong. Is zo'n studie niet op z'n minst zes jaar lang?'

'Klopt, ik was een snelle leerling,' zeg ik hees. Bedenkelijk kijkt de vrouw me aan.
   'Knap. Ik was nooit zo goed op school,' zegt ze en ik knik. 'Ik moet er trouwens waarschijnlijk bij dezelfde halte af als jij. Vandaag heb ik een check-up bij de kliniek,' zegt ze.
'Is het zoals u gehoopt had?' Vraag ik.
   'Je,' verbetert de vrouw me en meteen hoor ik Plancks stem, die precies hetzelfde zei toen ik hem opnieuw "u" noemde net nadat hij had gezegd dat ik hem niet zo hoefde te noemen.

   'Maar ja, het komt in de buurt. De revalidatie duurt net iets langer dan ik gehoopt had. Misschien had je het al wel een beetje gemerkt,' zegt ze dan. Klein knik ik.
'Is het heftig, zo'n chip-overdracht?' Vraag ik haar nu.
   'Dat zou je zelf moeten weten, je werkt immers in de MCK, wellicht de bekendste kliniek voor C.O. Je hebt er elke dag mee te maken,' zegt ze en kijkt me grijnzend aan.
'Nee, sorry, mijn specialisatie is gericht op L.D., ik werk er als psycholoog voor de mensen die zich ter donatie opstellen,' reageer ik daarop.

   'Oh, sorry, misverstandje dan. Het valt wel mee, C.O. De revalidatie is het heftigst, van de rest weet ik eigenlijk niet veel omdat ik ze niet bewust heb meegemaakt. Misschien weet je zelf wel iets van de processen af?' Legt ze uit.
'Alles, ik weet er alles van. Ik loog een beetje tegen u. Het enige wat ik niet weet is hoe dat het daadwerkelijk voelt om een chip-overdracht te ondergaan. De voorafgaande processen zijn geen leuke processen, wees maar blij dat u er niets van heeft meegekregen,' zeg ik. De vrouw knikt.

   'Het enige wat ik me nog ervan kan herinneren is hoe blank ik me voelde toen mijn chip verwijderd werd, echt alsof er een gevoel van leegte was.' De metro stopt en beiden stappen we uit. Ik skeeler met de vrouw mee, pas me aan op haar looptempo.
'Veel van mijn patiënten zeggen dat als ik bezig ga met het onderzoeken,' zeg ik.
   'Is het trouwens niet een hele heftige en zware baan voor jouw leeftijd? Ik ben nog geen vijf jaar ouder en zou me niet voor kunnen stellen ooit zoiets te kunnen doen, al helemaal niet zo jong. Ik kan me voorstellen dat al die levensverhalen nogal een grote indruk op je achter kunnen laten,' zegt de vrouw dan en kijkt me verwonderd aan.

   'Thuis probeer ik de verhalen zo goed als mogelijk los te laten. Meestal gebeurt dat op de terugweg in de metro eigenlijk al. Als ik het me goed herinner, heb ik nooit verhalen mee naar huis genomen,' beantwoord ik haar vraag. Het enige wat ik met me meeneem is het gedrag van Driessen, bang en op mijn hoeden voor als het nog een keer gebeurt. Me ervan bewust dat als ik nog één klein dingetje verkeerd doe, mijn baan dan alleen maar erger op het spel komt te staan en ik misschien binnen de kortste keren op straat kom te staan.

   'Dat is een heel vak apart, hoor. Echt knap van je dat je alles zo goed kan laten gaan. Mij zou het echt niet lukken; ik zou 's nachts echt wakker liggen van al die verhalen die ik heel de dag aan heb gehoord,' zegt ze.
'Veel verhalen zijn niet zo spannend, hoor, het zijn vaak patiënten van een paar generaties oud die nog een generatie niet nodig vinden,' leg ik uit. De vrouw knikt weer. We slaan de hoek om en krijgen de kliniek in beeld.

Ik moet aan Planck denken, die mijn eerste patiënt uit de eerste generatie is, nu ik het me goed bedenk. Waarschijnlijk gaat hij de eerste zijn die wel een heftig verhaal heeft, anders kan ik me niet voorstellen waarom iemand zo jong uit de eerste generatie zichzelf de dood opschrijft.

   'Toch lijkt het me lastig,' zegt de vrouw. Ik knik klein.
'Je raakt eraan gewend, denk ik,' zeg ik maar. We gaan het gebouw in. 'Succes met uw check-up, ik moet nu echt snel naar mijn kantoor,' zeg ik vlug. Medarssen is in zicht in mijn ooghoeken.
   'Natuurlijk. Bedankt voor je gezelschap,' zegt ze. Ik glimlach naar haar.
'Geen dank,' zeg ik en rol mezelf dan snel weg uit de gang. Regelrecht ga ik naar mijn kantoor en ga naar binnen, doe mijn skeelers uit en vervang ze voor mijn schoenen. Ik adem diep uit en wrijf over mijn gezicht.

Vannacht heb ik voor geen meter kunnen slapen, te nerveus voor mijn eerste sessie met meneer Mortaremans vandaag. Te bang dat hij toch net zo'n hekel aan me zal krijgen als dat meneer Driessen had.

   Ik zucht nog een keer en sta dan op van de bank. Ik loop naar de metalen kast in mijn kantoor en trek de middelste lade open, haal alle mappen eruit van de patiënten die ik vandaag heb. Meneer Mortaremans, het mapje is nog vrijwel plat. Er zit dan ook enkel de overeenkomst in die hij heeft moeten tekenen. Op volgorde leg ik ze op één stapel op mijn bureau en kijk dan op mijn horloge; over drie minuten begint mijn eerste sessie van de dag. Planck is pas als derde vandaag; ik zal moeten wachten met hem beter te leren kennen.

   Ik sta op van mijn stoel en loop naar de deur. Meneer Janssen is de eerste met wie ik een sessie zal hebben vandaag, en hij is een van de meest aardige patiënten die ik onder me heb. Voorzichtig open ik de deur en kijk om het hoekje om te zien of dat hij er al is.
   'Meneer Janssen, komt u binnen,' begroet ik hem met een brede glimlach zodra ik hem zie zitten. De man staat op en komt mijn kantoor ingelopen, gaat op de stoel tegenover mijn bureau zitten. Tegenover hem schuif ik aan en sla zijn dossier open.

   Meneer Janssen is een man die zich momenteel bevindt in het lichaam van een 62-jarige. Deze lichamen worden vaak gebruikt voor bejaarden, die nog niet hun leven op willen geven maar nog wel een paar jaar langer in een andere generatie willen doorleven. De man is drie generaties oud en daarmee in totaal 193 jaar oud. Hij vindt dat hij alles wel van de wereld heeft gezien en daarom niet nog een generatie hoeft te leven, en liever dan zijn lichaam ter donatie opstelt zodat iemand anders er nog iets aan heeft wellicht. Een groots gebaar.

   'Hoe gaat het met u vandaag, meneer Janssen?' Vraag ik en pak mijn pen erbij, blader door zijn dossier heen. We hebben al heel wat sessies gehad samen, ik ken de man nu redelijk goed.
'Goed hoor, jongeman,' hij heeft een warme en geruststellende stem. 'De kippen hebben weer goed eieren gelegd,' breidt hij zijn antwoord dan verder uit. De man heeft een boerderij die zijn zoon van hem over zal nemen.

   'Dat is mooi om te horen,' zeg ik met een glimlach. 'Zou ik uw chip mogen onderzoeken?' Vraag ik. Deel van de procedure; als patiënten niet instemmen, moet je de sessie anders zien uit te voeren.
'Natuurlijk, dat hoort er allemaal bij,' zegt de man dan. Ik sta op en pak mijn KaputArperi en loop vervolgens naar meneer Janssen, ga achter hem staan en plaats het gereedschap op het rechter bovenste hoekje van de klep van zijn chipkamer achter zijn rechter oor, die met het blote oog bijna niet op te merken is.

Ik draai het een kwartslag naar links, draai zo met een magneet in het apparaat een van de sloten open. Hetzelfde doe ik bij de linker hoek. Dan maak ik met het kleine haakje de klep open, wat compleet gevoelloos is, en haal de chip eruit, doe het klepje weer dicht en sluit één slotje, zodat het niet openvalt. Ik leg de KaputAperi weer op zijn originele plek en plaats Janssens chip in mijn laptop.

   'Heeft u nog dingen die u heeft meegemaakt sinds uw laatste sessie die u met me wilt delen?' Vraag ik terwijl de laptop de gegevens die op de chip staan laadt. Veel ervan is al bekeken door mij, voor onze sessies, voor het kijken of er bruikbare informatie op staat.
'Ik ben voor het eerst sinds tijden weer bij rieten daken geweest,' antwoordt de man. Klein knik ik. 'Je weet toch van mijn oude vriend en dat soort daken?' Vraagt hij dan.

   'Natuurlijk, tijdens het maken van een rieten dak is hij naar beneden gevallen en heeft die val helaas niet overleefd. U heeft het zien gebeuren,' rieten daken bestaan al niet zoveel meer, en deze man heeft er ook nog eens een trauma aan op weten te lopen. En ik weet nou niet dat het "vriend" als in kameraad is of als in relatie, maar hij is hem wel verloren. De man begon aan zijn vierde generatie en zei dat hij daarna niet nog een nieuwe generatie wilde, maar zijn vierde kwam hierdoor al snel tot een eind en Janssen heeft al die tijd zonder hem geleefd. Ik klik een bijzondere dag op zijn chip aan van de afgelopen week. 'En wat vond u van die ervaring?' Vraag ik dan. De oudere man zucht.

   'Het liet me aan hem denken, dokter,' zegt hij. En ook al ben ik geen echte dokter, deze man noemt me graag zo. En ik vind het niet erg, want hij heeft verteld dat hij me zo zijn trots en dankbaarheid wil tonen. De bijzondere dag begint ondertussen zonder geluid af te spelen op mijn laptop, en ik zie meteen het rieten dak waar de man over sprak. Ik pauzeer het en kijk de man aan.

'Heeft u het er verder wel eens met iemand over gehad naast mij, meneer Janssen?' Vraag ik hem. De man haalt zijn schouders op.
   'Met zijn familie, dat is het enige wat ik me kan herinneren. Enkel op zijn begrafenis, verder ook nooit meer. Ik heb ze nooit meer gezien. Eerst zochten ze nog contact met me, maar ik negeerde het en wees het af. Nu wijzen zij me ook af,' het is een uitgebreider antwoord dan ik had verwacht.

'Waarom heeft u ze nooit meer opgezocht?' Vraag ik dan. Janssen haalt zijn schouders op.
   'Altijd als ik bij hem thuis was, was hij er. Ik kan me nu niet voorstellen dat als ik bij hem thuis kom, hij juist de enige zal zijn die er niet is. Ik wil niet zonder hem zijn,' legt hij uit. Ik knik. We praten wat door over de situatie en andere dingen en al snel zit de sessie van Janssen erop. Nog één te gaan, dan is meneer Mortaremans aan de beurt. Ik adem diep in en uit. Terwijl ik opsta zucht ik en loop dan mijn kantoor uit, haal een bekertje water en ga dan weer terug, roep de tweede patiënt voor vandaag mijn kantoor in en begin de sessie. Ook deze is snel voorbij.

   Ik heb tien minuten totdat mijn sessie met meneer Mortaremans begint. Zenuwen beginnen steeds meer toe te nemen, nervositeit wikkelt zich steeds strakker om me heen. Ik nestel mijn handen in mijn haar en sluit mijn ogen. Voor mijn gevoel ben ik er nog helemaal niet klaar voor. En ik wil er eigenlijk niet aan toegeven, maar hier ben ik heel de week al zenuwachtig voor; kijk er toch al heel de week op een of andere manier naar uit.

Wat als het verkeerd gaat? Ik heb nog nooit zo'n jonge patiënt meegemaakt, wat als ik het helemaal verkeerd aanpak en hij dat met zijn leeftijd niet aankan? Wat als ik het verknal?

   Ik open mijn ogen weer en zie dat het al tijd is om Mortaremans naar binnen te roepen. Na een diepe zucht sta ik op en loop naar de deur. Voorzichtig open ik hem, alsof er een of ander monster achter tevoorschijn zal komen, of iemand zoals meneer Driessen. Gelukkig is niets of niemand, enkel meneer Mortaremans.
   'Meneer Mortaremans, u mag naar binnen komen,' zeg ik en houd de deur voor hem open. De jongen staat op en loopt naar me toe en komt dan mijn spreekkamer ingelopen.

Terwijl hij gaat zitten, sluit ik de deur. Ik loop achter hem langs en ga dan aan mijn bureau zitten, tegenover hem.
   'Hoe is het met u?' Vraag ik als eerst.
'Ik ben zenuwachtig en ongeduldig,' mompelt hij. Ik probeer hem aan te kijken in zijn donkere ogen, maar hij houdt ze strak op zijn mapje gericht.
   'Waar bent u zo zenuwachtig voor?' Vraag ik door. Nu beginnen de ogen van de jongen over mijn bureau te dwalen, maar hij kijkt nog steeds niet naar me op.

'Ik moet hier over mezelf gaan praten en mijn verhaal bekend gaan maken aan iemand die ik niet ken, dat ben ik niet bepaald gewend, want ik praat in het algemeen al niet graag over mezelf,' legt hij uit en ik knik. Ergens voel ik me gelijk met hem. Ik heb precies hetzelfde; het liefst houd ik zo veel mogelijk informatie over mezelf voor mezelf.

   'En vanwaar het ongeduldige?' Vraag ik dan nadat ik kort heb opgeschreven dat hij niet graag over zichzelf praat. De jongen haalt zijn schouders op.
'Ik wil gewoon dat dit zo snel mogelijk over is,' zegt hij. Ik schrijf het op, "zo snel mogelijk over".
   'Zou ik u mogen vragen waarom u uw lichaam wilt doneren?' Vraag ik dan. Waarom wil een jongen van maar vierentwintig al een eind aan zijn leven maken? Hij heeft nog zo'n grote toekomst voor zich, nog een heel leven, nog wel tien als hij wil.

'Ik zie gewoon het nut van leven niet en wil daarom dat iemand anders mijn lichaam krijgt. Want waarom zou iemand erin moeten leven die helemaal niet wil terwijl er duizenden mensen zijn die er een moord voor zouden doen om mijn lichaam te mogen hebben? Er zijn mensen die er meer mee kunnen en het beter verdienen dan ik,' zegt hij en ik begin me rot te voelen. Waarom wil deze geweldige jongen dood? Enkel iemand met een hart van goud kan zo denken. Wat is er in die vierentwintig jaar tijd van zijn leven gebeurd dat hij het niet meer ziet zitten? Wie heeft dat gouden hart weten te breken? Ik ben bang voor wat ik op zijn chip aan zal gaan treffen.

   'Dat vind ik een mooie en gulle gedachte, meneer Mortaremans,' zeg ik echter overdonderd en dan kijkt hij me eindelijk aan.
'Planck, u mag me Planck noemen. En "u" is ook niet nodig,' zegt hij en het doet me weer denken aan wat hij me de eerste sessie vertelde.
   'Natuurlijk, sorry. Dat was ik even vergeten,' zeg ik. De jongen knikt en blijft me nu aankijken. Zijn bijna zwarte ogen zien er droevig uit, gepijnigd, en ik ben bang verder te vragen. Ik ben bang dat ik over de streep zal gaan bij hem.

Snel sla ik mijn ogen neer en kijk naar zijn startdocument terwijl ik de vulling van de pen naar binnen en buiten klik. Ik krijg de neiging om aan het knopje van de pen te knauwen en zo hopelijk mijn zenuwen weg te werken, maar doe het niet omdat ik het er zelf altijd walgelijk uit vind zien als iemand dat doet.

   'En zou ik u mogen vragen waarom u op zo'n jonge leeftijd al een chip-overdracht heeft gehad? Had u een ziekte? Fysieke problemen?' Maak het niet ongemakkelijk, Alexandri, Planck is ook maar een mens. Praat met hem alsof hij een goede vriend van je is.
'Auto-ongeluk. Vanaf mijn kin tot aan mijn tenen verlamd. De dokter zei dat het beter was voor me om een chip-overdracht te ondergaan, omdat de wereld niet goed genoeg is aangepast op invalide mensen,' antwoordt hij en ik knik. Auto-ongeluk. Zou hij dan zelf in de auto gezeten hebben of zou hij toen al een hekel aan zijn leven gehad hebben en er voor eentje gesprongen zijn? Ik schrijf zijn antwoord kort op.

   'Ik had het nauwelijks overleefd. Ik had hier ook niet kunnen zitten,' zegt hij dan en ik knik.
'U zou kunnen zeggen dat u een bijna-dood ervaring heeft gehad, lijkt me,' breng ik daarop in en Planck knikt. 'En na die gebeurtenis wilt u zich nog steeds opstellen voor donatie? Als u toch al bijna weet wat het is om dood te zijn?'
   'Je,' verbetert hij weer. 'Maar ja, dat wil ik.'
'Weten uw... je ouders ervan? Je voogdijen of naaste familieleden moeten immers toestemmen voor de donatie,' vertel ik hem dan.

   'Ik heb mijn ouders al lang niet meer gezien. Ik weet niet eens of dat ze weten dat ik nog leef,' zegt hij dan en ik begin te twijfelen of dat hij misschien met zijn ouders in de auto had gezeten, of zij misschien zijn omgekomen in het ongeluk.
'Heeft u geprobeerd ze te bereiken?' Vraag ik voorzichtig. 'Het lijkt me lastig om opeens te weten te komen dat je zoon er eigenlijk niet meer is.' Planck haalt zijn schouders op terwijl hij zijn hoofd schudt. Mijn ogen gaan over zijn gezicht.

   'Het heeft geen nut. Ze zullen toch niet reageren of iets van zich laten horen,' en dit versterkt alleen maar meer mijn vermoeden van dat zijn ouders overleden zijn. Ik wrijf over mijn voorhoofd.
'Heb je andere familieleden die je erover zou kunnen inlichten?' Is mijn volgende vraag en hij haalt weer hoofdschuddend zijn schouders op en zijn blik is nog even bedroefd als altijd.

Deze jongen moet zo eenzaam zijn. Al die tijd niemand die aandacht aan hem besteedde, hem in de ogen keek en zag dat er iets aan de hand was. En toch zeggen zijn ogen zo veel en ik weet dat hij iets voor me te verbergen heeft, maar ik begin er niet over en wacht gewoon af tot ik zijn chip kan onderzoeken. Ik zal vanzelf alles vinden. Ik zal het allemaal te weten komen en zo eigenhandig heel mijn hart verscheuren.

De sessie gaat voort en na iets van een halfuur is hij voorbij. Ik zeg Planck gedag en leid hem mijn kantoor uit, laat daarna mezelf verslagen op de bank vallen. Dit gaat nog veel lastiger worden dan dat ik al voorspeld had.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top