Hoofdstuk 4
Haar ademhaling schuurt pijnlijk in haar keel, haar longen staan op klappen, de zijsteek is ondraaglijk, haar voeten komen hard neer in de aarde. Ze voelt het bloed in haar oren bonken, haar hart in haar keel, terwijl ze snakt naar adem. Normaal gesproken zou ze al lang ingestort zijn, ze heeft niet een heel sterk en sportief lichaam, maar nu is alles anders. Nu wordt ze achtervolgd door vier tieners die haar willen vermoorden. Rechts van haar gaat een boom in vlammen op als het geraakt wordt door een vuurbol, afgeschoten door de jongen die het dichtste bij is.
Nog nooit is Zoey zo bang geweest. Als ze zuurstof had gehad, zou ze de longen uit haar lijf gegild hebben. Nu verstikt de angst haar alleen maar, maakt helder denken onmogelijk, ademen moeilijk, omklemt het haar hart en ingewanden als ijzeren banden. De adrenaline en paniek geven haar de energie om te blijven rennen, maar maken het tegelijkertijd onmogelijk om een uitweg te verzinnen. En door te blijven rennen, zal ze nooit ontkomen, haar achtervolgers zijn sterker en sneller.
'Blijf staan, kind!' kraait een meisje achter haar vol leedvermaak, want het zijn drie jongens en één meisje. 'Je redt het toch niet!'
Het is donker, waardoor Zoey moet uitkijken dat ze niet struikelt, ze haalt haar armen en benen open, maar kan niet zien waaraan. In het donker ziet alles er nog dreigender en afschuwelijker uit dan overdag. De vuurprojectielen verlichten haar hele omgeving en maken haar duidelijk zichtbaar, terwijl zij haar achtervolgers nauwelijks kan zien. Ze verwacht elk moment een vuurbal door haar heen te voelen gaan, waarna ze van buiten en van binnen opbrandt en een afgrijselijke dood sterft...
Die gedachte is te afschuwelijk, het doet Zoey ernaar verlangen om zelf voor een snellere dood te zorgen. Maar ze heeft geen wapen. Toen het spel begon, was ze gevlucht, ze wist dat ze nauwelijks een kans zou hebben bij de wapens. Ze is waarschijnlijk de kleinste, zwakste en jongste van iedereen.
Nu wenst ze dat ze dat wel had gedaan, alles om deze afschuwelijke minuten niet mee te hoeven maken.
Vlak achter haar slaat er iets in de grond, ze voelt de kracht en de hitte, een ijselijke gil ontsnapt uit haar keel, ze had er dus toch nog genoeg lucht voor, en ze struikelt over haar benen en valt op de grond. Ze krabbelt direct weer overeind, vol paniek, vol angst, als een opgejaagd dier.
Door een rode waas heen ziet ze de aflopende helling en voor het ook maar tot haar doorgedrongen is wat dat betekent, is ze ook al over de rand, rent ze naar beneden. Te snel, haar voeten bewegen te snel voor haar lichaam, en ze valt. Het is alsof ze een snoekduik naar voren maakt, waarna ze ook nog omrolt. Plotseling weet ze niet meer wat onder en boven is, ze knijpt haar ogen dicht en hoopt dat de dood snel zal zijn. Deze aflopende helling was vol bomen, en nu zal ze tegen een ervan ter plette slaan.
Ze knalt met haar rug hard tegen iets aan. Even voelt ze zich als gebroken, iets warms loopt op verschillende plekken langs haar huid. Ze opent haar ogen, de omgeving draait. Haar hand gaat naar haar achterhoofd, en als ze die voor zich houdt, ziet ze dat die nat is van het bloed.
De boom waar ze tegenaan gevallen is, vliegt in brand.
'Daar is ze!'
Plotseling herinnert ze zich weer waar ze is, wat er aan de hand is. Haar achtervolgers zijn niet zo gek om zo halsoverdekop de helling af te gaan, wat haar een kleine voorsprong geeft. Ze komt wankel overeind, ze heeft overal pijn, maar op de een of andere manier, hoe weet ze zelf niet, komt ze nog altijd vooruit. Ze is bijna beneden, het is nog een paar meter, en dan is de weg weer recht. Ze moet zich verstoppen, dit is haar kans. In een boom klimmen? Dat zou haar redding kunnen zijn, mensen kijken bijna nooit naar boven, en helemaal in het donker is ze moeilijk te zien. Maar de stammen van de bomen om haar heen zijn glad. De bomen met de laagste takken zijn net te hoog voor haar.
Ze hoort geluiden vlak achter haar, hun plagende stemmen, en paniek schiet weer naar haar keel. Nee, is ze haar voorsprong nu al kwijt?!
Ze doet het eerste wat in haar opkomt; ze rolt onder de dichtstbijzijnde struik. Daar blijft ze zo stil mogelijk liggen, helemaal stil liggen lukt niet, daarvoor beeft ze te erg, daar heeft ze geen controle over. Haar ademhaling is een nog groter probleem, die is luid en snel, ze probeert haar ademhaling weer rustig te maken, maar dat is onmogelijk na die vlucht van net, ze heeft nog steeds zuurstofgebrek.
'Waar is ze nu?' Stemmen, vlakbij. Zoey drukt haar handen hard tegen haar mond en smoort daarmee haar ademhaling.
'Je denkt toch niet dat dat konijntje echt kon ontsnappen?'
'Nee, ze moet zich ergens verstopt hebben.'
'Of ze is doorgerend.'
Er klinken een heleboel knallen, als de jongen met het wapen achter elkaar een groot aantal vuurballen afschiet. Ze doorbreken de duisternis, doen pijn aan Zoey's ogen, die inmiddels toch al tranen.
'Je steekt het hele bos in de fik, man!'
Er wordt gelachen. Zoey drukt krampachtig haar handen nog harder tegen haar mond. Ze denkt dat ze elk moment kan stikken.
Ze ziet een paar schoenen, nog een paar. Als ze een wapen had, was dit haar kans geweest.
Maar zelfs als ze een wapen had, had ze het niet kunnen doen.
Net als ze denkt dat ze haar ingehouden adem met heel veel lawaai zal moeten laten ontsnappen, bewegen de voeten weer. De tieners rennen verder.
Zoey blijft liggen, ze durft zich niet te bewegen. Zo langzaam als ze kan, laat ze haar adem ontsnappen, ademt voorzichtig in. Ze is nog steeds doodsbang, de gedachte aan hoe dicht ze bij de dood is geweest, en nog steeds is, is te erg om te bevatten. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe meer hoop ze krijgt, hoewel ze nog steeds niet kan geloven dat ze het misschien heeft gehaald. Ze beweegt nog steeds niet, denkend dat dat de magie zal breken en haar dood zal worden.
Opnieuw wenst ze dat Alex er is, dat hij in de buurt is. De gevoelens toen ze vanavond hoorde dat Alex nog leefde, waren onbeschrijfelijk. Ze had het niet verwacht, niet durven hopen, op hem werd immers het meeste jacht gemaakt én hij was geboeid.
Maar toch, hij is nog altijd haar grote broer. Haar grote broer tegen wie ze altijd heeft opgekeken. Ze kan zich haar vader niet eens meer herinneren, maar Alex was er altijd. Hij kon haar altijd weer moed geven en opvrolijken, hoe afschuwelijk en uitzichtloos hun leven vaak ook leek. Hij weet nooit van opgeven, wat er ook gebeurt. Hij is sterk, hij ging bij het verzet en kan vechten. Hij heeft die mensen die hem vandaag probeerden te vermoorden waarschijnlijk alsnog verslagen, geboeid of niet. Toen bleek dat hij nog leefde, schaamde ze zich er haast voor dat ze daaraan had durven twijfelen.
Bij de wetenschap dat Alex nog leefde, viel het nieuws van Kaylee's dood in het niet, maar alsnog sloeg het op haar in als een bom. Ze kende Kaylee, natuurlijk, en ze mocht haar. Maar ze had zich stiekem toch verraden gevoeld, toen het startsein afging en Kaylee niet meer naar haar omkeek. Was het naïef van haar geweest om te denken dat ze een team zouden vormen? Waarschijnlijk wel, misschien was het dom en onrealistisch van haar en deed Kaylee wat iedereen zou hebben gedaan. Maar toch...
Vanmiddag had ze Alex voor het eerst in maanden weer gezien. De afgelopen maanden waren afschuwelijk, niet wetende of hij leefde of dood was. Wetend dat hij waarschijnlijk gemarteld werd, dat hij leed... Toen ze hem vanmiddag in levende lijve zag, was ze dolblij, maar tegelijkertijd ook geschokt. Want Alex was nog maar een schim van de sterke jongen die ze had gekend. Maar hij leefde, en dat was alles wat telde. En ze wil niets liever dan dat hij nu in de buurt is zodat ze hem in de armen kan sluiten en hij haar achtervolgers weg kan jagen. Ze weet dat Alex niet alles goed kan maken, niet dit keer, hier kan zelfs Alex haar niet uit redden. Maar toch blijft het gevoel bestaan dat als ze Alex vindt, alles weer goed zal komen.
Ergens verwacht ze dat hij nu tevoorschijn zal komen, zijn hoofd onder de bosjes steken, zeggen dat alles goed is en hij die vier moorddadige tieners verjaagd heeft.
Maar er komt niemand. Het blijft stil en donker, en de blaadjes wiegen zachtjes heen en weer in de wind, wat nu spookachtig lijkt. Het duurt heel lang tot Zoey genoeg moed bijeen heeft geschraapt om onder de struiken vandaan te kruipen. Zachtjes, langzaam. De eerste stappen sluipt ze, maar dan begint ze te rennen. Ze wil niets liever dan ver weg zijn van deze verschrikkelijke plek.
Ze blijft staan als ze eindelijk een boom gevonden heeft, háár boom, ze kan bij de laagste takken. Ze kijkt omhoog, voor haar gevoel zal ze veilig zijn als ze hoog in die boom zit. Dat is natuurlijk onzin, ze is hier nergens veilig, maar het is in ieder geval veiliger.
Voor ze het kan tegenhouden, is de gil al uit haar keel ontsnapt, wanneer ze iets kouds op haar keel voelt, iemand achter haar voelt staan.
'Hè, hè,' klinkt de jongensstem van een van haar achtervolgers. 'Je hebt ons wel laten wachten, hè?'
Het afschuwelijke besef dat ze er geweest is. Ze is als verlamd.
'Ik heb haar!' De jongen draait haar om, houdt een brandende tak bij haar gezicht.
'Hé, ben jij niet dat zusje van-?' Hij grijnst, en als de andere drie aan komen rennen, roept hij: 'Kijk eens op wie we al die tijd gejaagd hebben! Ons konijntje is het zusje van die beloning!'
Het meisje lacht en kijkt haar schattend aan. 'Is ze wel oud genoeg om aan de show mee te doen? Volgens mij hebben ze speciaal een uitzondering gemaakt, of niet soms?'
'Ja, meisje,' zegt de jongen voor haar en hij geeft haar een klap op de schouder. 'Zeg eens, hoe oud ben je?'
Zelfs als Zoey iets had willen zeggen, had ze het niet gekund.
'Ah, de stumpert,' zegt het meisje zogenaamd vol medelijden. 'Zullen we haar maar meteen uit haar lijden verlossen? Wie mag het doen? En hoe gaan we het doen? Zullen we haar in de fik steken? Een levende fakkel schijnt heel mooi te zijn, die Lorianen doen het niet voor niets.' Ze wrijft in haar handen, alsof ze niet kan wachten om het uit te proberen.
'Nee, ik heb een veel beter idee,' zegt de jongen die haar nog steeds vast heeft met een grijns, voor Zoey de gedachte aan een brandende fakkel ook maar heeft kunnen begrijpen. 'We kunnen haar gebruiken om die beloningjongen naar ons toe te lokken. En weet je nog wat ze zeiden? Hoe wreder die verzetsstrijder vermoord wordt, hoe groter de beloning. Denk je dat zijn zusje voor zijn ogen laten sterven wreed is?'
Even is het stil. Dan begint het meisje te lachen. 'Stan, je bent geniaal!'
'Dus we vermoorden haar nu niet?' zegt een ander.
'Nee, nu nog niet, dat bewaren we voor later. Kom op, lopen, konijntje!' De vlammenwerper prikt in haar rug en Zoey begint met hen mee te lopen, hoe haar dat lukt weet ze niet, want haar benen voelen zwaar, zwak en trillerig. Ze is bang dat ze elk moment kan vallen en dat die mensen dan zullen besluiten dat ze toch te lastig is om die beloning waard te zijn en ze alsnog een fakkel zal worden. Maar naast die afschuwelijke angst, voelt ze op dit moment bovenal opluchting. Opluchting, omdat het directe gevaar geweken is. Voorlopig.
Het is de ochtend van de tweede dag. Nico is, net als waarschijnlijk alle anderen, op weg naar de poorten naar het tweede level. Bij zesentwintig overlevenden zouden de poorten opengaan, slechts de eerste drieëntwintig kunnen naar binnen. En hij is vastbesloten niet bij die laatste drie te horen. Gisteren vielen er negen doden, als het vandaag net zo gaat, zouden de poorten vandaag nog open kunnen gaan. En daarom hoopt hij ze vandaag te bereiken.
Nico is opgelucht dat hij al zo ver gekomen is. Zijn hand ligt op zijn machinegeweer, waardoor hij zich veel sterker en zelfverzekerder voelt. Hij had nooit gedacht dat hij, uitgerekend híj, zo'n sterk wapen zou weten te verkrijgen. Hij had zelfs gedacht dat hij het bloedblad bij die wapens onmogelijk zou kunnen overleven. Waarschijnlijk had zijn onopvallendheid hem dit keer gered, er was niemand die hem probeerde te vermoorden. Als een haas was hij naar de berg geschoten, had het eerste meegegrist wat hij tegenkwam, en was al weg voor het bloedblad begon. Hij is klein en snel, dat kan wel eens in zijn voordeel werken.
Nico is nooit ergens in uitgeblonken. Hij is de jongste van zes zonen, en alles wat hij bereikte, had een van zijn broers al eerder gedaan. Hij heeft geen talenten, eigenlijk is hij overal gewoon middelmatig goed in, wat betekent dat hij nergens heel goed in is. Hij is niet sterk, niet slim, niet knap. Hij is normaal, zo normaal als hij maar zijn kan, en daardoor is er ook niets wat hem doet opvallen. De meisjes kijken langs hem heen, net als de slavendrijvers op het veld, dat laatste was natuurlijk positief. Maar toch was hij opgevallen bij de selectors. Hoe is hem nog altijd een raadsel, misschien was het júist zijn onopvallendheid. Misschien waren ze nieuwsgierig hoe een gewone, saaie, onopvallende jongen zich zou ontpoppen op het slagveld.
Nico maakt zich geen illusies, hij weet dat hij niet zal winnen. Zelfs als de sterksten elkaar afmaken, blijven de andere middelmatige spelers een bedreiging voor hem, hij die zelf ook middelmatig is. Maar hij heeft wél een geweldig wapen. Het zal niet genoeg zijn om te winnen, maar waarschijnlijk wel om dit eerste level te halen, en al helemaal om straks met een knallend afscheid het leven te verlaten.
Want dát heeft Nico zich wel voorgenomen. Hij heeft zich er inmiddels bij neergelegd dat hij zal sterven, maar hij zal het in elk geval niet onopvallend doen. Nee, hij wil voor het eerst iemand zijn waarover mensen wel zullen praten, die mensen niet direct zullen vergeten, zoals tijdens zijn leven wel voortdurend gebeurde. Als hij niet bij zijn leven kon opvallen, dan op zijn minst nog bij zijn dood. Dat is het enige wat hij nog kan en wil bereiken, zijn laatste doel.
Hij weet in elk geval hoe hij absoluut niét wil sterven. Hij had eens een actiescène gezien in een film, lang geleden. Hij weet niet eens meer hoe en waar hij die gezien heeft, maar het was hem altijd bijgebleven. In die actiescène was er natuurlijk een held en een slechterik, en de een viel de ander aan. In het vuurgevecht dat volgde, sneuvelden er allerlei mensen zonder namen. Die twee hoofdpersonen natuurlijk niet zo snel, anders zou het gevecht te snel voorbij zijn. Maar om de actiescène wat leuker, spannender en bloederiger te maken, en de held er extra cool uit te laten zien, werden er in de hoeken van het scherm allerlei onbeduidende handlangers van de slechterik afgeschoten. Nonames, mensen zonder gezichten, die de kijkers direct zouden vergeten, die alleen maar dienden om de scène wat op te sieren.
Maar Nico vergat ze niet, ze bleven zelfs in zijn hoofd hangen. Hij herkende zichzelf in die nonames, en bedacht zich hoe treurig het was om zo het leven te verlaten.
En nu hij gedwongen is aan dit experiment mee te doen, kwam die scène voor het eerst in al die jaren weer boven, omdat hij nu ook zal terechtkomen in een actiescène, en er dus een redelijke kans zou bestaan dat hij zou eindigen als een noname.
Maar dat zal hij zeker weten niet laten gebeuren!
Hij bindt zijn bruine sjaal strakker om zijn hals. Eigenlijk vindt hij het een afschuwelijk lelijk ding, bovendien is het niet eens winter, maar z'n moeder had het zelf gemaakt en had er de ochtend voor hij gepakt werd op gestaan dat hij het mee zou nemen. Typisch zijn idiote moeder weer: een koude wind op een frisse zomerdag en hij krijgt een sjaal mee. Zodra hij uit haar zicht was, had hij hem afgedaan, maar toen de Game of Death begon, had hij ervoor gekozen hem toch weer om te doen, ook al is er vandaag geen wind en is het een stuk warmer. Het is zijn enige aandenken aan thuis. Daarnaast is het ook iets wat opvalt; een sjaal in de zomer. Niet dat hij veel in beeld zou zijn geweest, misschien zelfs helemaal niet. Hij heeft nog geen actie meegemaakt.
Maar hij weet dat dat zal veranderen, zijn grote moment zal nog komen.
Het loopt tegen het einde van de ochtend, als hij het hoort. Stemmen. En hij ziet de rook van een vuurtje. Wie daar ook zitten, zijn of ontzettend dom, of ongelooflijk zelfverzekerd. Hij is gewoon nieuwsgierig, hij weet dat dit niet het moment is om knallend op te vallen. Hij is geen moordenaar, hij gaat echt niet zonder reden mensen doodschieten, hoe graag het publiek dat ook zal willen.
Hoewel... Als hij ziet wie er zitten... Hij ziet vijf tieners, waarvan eentje speelt met een of ander wapen. Een vlammenwerper? Aan de smeulende resten van enkele bosjes en bomen te zien wel. Het lijkt erop dat ze nog maar net wakker zijn, ze ruimen juist hun spullen op om verder te gaan. Een klein, blond meisje krijgt een schop, er wordt gelachen, er worden pestende opmerkingen gemaakt, ze wordt aan haar haren overeind getrokken en een mes wordt tegen haar rug geduwd. 'Lopen, konijntje, hup, hup!'
Het is duidelijk dat ze haar gevangen genomen hebben. Aan haar bebloede wonden en betraande ogen te zien, zijn ze nog veel wreder dan ze er nu al uitzien. Waarom hebben ze haar gevangen genomen? Om haar lijden nog even te rekken?
Weer wordt er wreed gelachen, als een van hen het meisje laat struikelen.
Nico's hand gaat weer naar zijn machinegeweer. Plotseling weet hij wat hij gaat doen. Niet alleen zal hij ermee opvallen, hij zal er ook een lief, weerloos meisje mee redden. Hij zal die vier wrede tieners doodschieten, snel en pijnloos, en het meisje redden. Hij kan nu niet weglopen en doen alsof hij niets gezien heeft. Dat zou laf zijn, en nog belangrijker, wreed. Hij kan haar immers gemakkelijk redden, het zou beestachtig zijn om haar nu gewoon in de steek te laten.
Nico voelt zijn mond kurkdroog worden en zijn handen klam. Het zal hem echt niet zo gemakkelijk vallen om vier mensen dood te schieten als dat hij zich nu voorstelt. Maar hij heeft geen keuze. 'Doorzetten, Nico,' houdt hij zichzelf voor, terwijl hij naar voren sluipt om ze alle vier goed in het vizier te krijgen. 'Je kunt het wel. Gewoon de trekker overhalen. Het is het juiste!'
Zijn oog is gevallen op een paar struiken verderop. Dat is de ideale plek om zich te verschuilen en ze alle vier te raken.
Hij veegt zijn zweterige handen af aan zijn broek, en sluipt dan vastbesloten naar voren.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top