21 januari 1945
26 maart 1939
Liefste dagboek,
het was vandaag een gekke dag, mijn moeder zat de hele ochtend te klusjes te roepen, ik werd er gek van. Ze bleven maar komen. De was opgangen, de kippen eten geven en noem maar op. Ik mis Amsterdam, ik ben net terug, een vriendin had me gevraagd om met iets te helpen en ik ben meteen gegaan. Amsterdam was echt prachtig, de vele bruggen en gezellige pleinen waren echt heel mooi, mooier dan Utrecht. Of dat is mijn mening, ze had me mee genomen naar de mooiste plekken. We hebben tikkertje gespeeld tussen de smalle steegjes en we hebben gekust op,het kleinste pleintje. Ik heb dit natuurlijk niet verteld aan mijn moeder, ze zou flippen. Maar aan de andere kant heeft ze me een brief gestuurd. Ze zei dat ze het fijn vond, dat we het meer moesten doen. Ze heeft gelijk dacht ik, ik heb meteen een brief terug gestuurd om een dag af te spreken. En we hebben al een dag, 9 mei. Dan ga ik terug naar Amsterdam. Ik heb ondertussen misschien genoeg geld om daar een klein huisje te kopen. Ik heb het haar nog niet gevraagd, dat als ik misschien daar zal wonen, ze bij mij wil intrekken. Ik ben een tekst aan het schrijven die ik zal zeggen als de tijd daar is. Maar nu is het nog niet het goede moment. Ik weet nog niet als het lang zal duren, ik hoop van niet.
Groetjes Klaas de Vries
Ik sloeg de pagina om en begon opnieuw te lezen, ik wist wel dat het niet goed was om in iemand anders zijn dagboek te lezen, maar aan de andere kant hij had het in zijn zak laten zitten toen hij de jas aan mij gaf.
'Is het leuk?' Vroeg Augustin. Ik keek op, en lachte.
'Ja, best wel.'
9 mei 1939
Liefste dagboek,
Het is zo ver, ik ben terug in Amsterdam. De herinneringen komen terug naar boven. Toen ik de trein uit kwam zag ik haar staan. Ik voelde mijn hart sneller kloppen. Ze had een mooi kleedje aan, haar haar mooi opgestoken. Ze was prachtig. Toen we bij haar thuis waren had ze me een kop koffie aangeboden, die sla ik niet graag af natuurlijk. Ze nam ook een tas voor haar, het was even stil, en die stilte gaf me een zetje om het te vragen.
'Annalies?' Roeg ik haar. Ze keek op met haar grote ogen.
'Ja,' vroeg ze. En toen vroeg ik het haar, ze was zo blij, zo opgelucht. Ze vloog me om de nek en kuste me, het viel niet mee om een goede brief op te stellen waarin in aan mijn ouders vertel dat ik naar Amsterdam verhuis. Ik denk ook dat ze niet erg blij waren aangezien ik geen brief terug kreeg. De volgende dag werd ik wakker in haar zetel met naast me een briefje, met een bloem ernaast. Ze zei dat ze even naar de bakker was. Dus wachtte ik, niet lang daarna kwam ze terug. Ze zei niets, ze deed het gewoon, ze kuste me als begroeting. Ik wist zeker dat ik voor altijd bij haar wilde blijven.
Groetjes Klaas de Vries
De trein stopte en ik stak Klaas zijn dagboek terug in mijn zak. Augustin stond op en hielp me met mijn koffers, toen we afstapten was er weinig volk. Augustin gaf me een bemoedigende knik. Ik moest toegeven ik was zenuwachtig. Ik keek rond maar zag mijn moeder nergens zitten.
'Ze is vast in het hospitaal,' zei ik. Augustin knikte. Hij liep naar de lokkers en vroeg de dame waar het hospitaal was, in het frans. Ze wees naar de lange straat en knikte.
'Merci!' Riep hij haar na toen hij naar buiten liep. Het eerste wat me opviel was dat de gebouwen er beter uitzagen dan sommige andere steden.
'Wat zei ze?' Vroeg ik. Hij keek me vastberaden aan.
'Het is hier niet ver vandaan,' was het enige dat hij antwoordde. De straten liepen vol met mensen, en daar, op een groot gebouw stond HOSPITAAL geschreven. Het leek alsof ik een schok van energie kreeg. Ik rende vooruit, bijna overstraat, en bijna dood als Augustin me niet had tegen gehouden. Er vlamde net een auto voorbij. De bestuurder deed teken dat ik beter moest nadenken en kijken voor ik overstak. Maar het interesseerde me niet, half voor hem te pesten en half omdat ik niets anders kon glimlachte ik naar hem. Niets kon de lach van mijn gezicht halen. Uiteindelijk, toen er geen auto's meer waren staken we de straat over. Aan de ingang van het hospitaal stond een grote man, hij was zo te zien een belangrijk persoon in het leger. In de deur opening stond een verpleegster, haar schort zat onder het bloed. Ze had een naam plaatje met Charlie op.
'Dank je voor uw hulp, mevrouw, het leger is u en uw ploeg erg dankbaar voor uw gastvrijheid.' Zei de man. De verpleegsters knikte.
'Het was niets, mijn heer, het was een genoegen om uw te mogen ontvangen samen met uw korporaal.' Zei Charlie.
'Waar is hij trouwens,' zei de man geërgerd. Toen de vrouw ons zag wende ze haar blik van de man af en keek ons vragend aan, haar ogen werden groot toen ze ons zo mager zag.
'Bonjour,' zei ze vriendelijk.
'Ha....hallo....' stotterde ik.
'U komt vast voor verzorging,' vroeg ze.
'Eh...ook, maar als eerste zoek ik mijn moeder, eh.... Arlet Driessens?'
Ik keek Gilbert aan, dat hij nu weg moest.
'Arlet, ik moest je nog even spreken.' Zei hij, we zaten alleen in eenvan de vele kantoren. Ik keek hem aan.
'Wat? Vroeg ik. Hij had er zo te zien moeite mee. Hij keek naar de grond en zuchtte.
'Ons huis in Geluwe is kapot, en onze kinderen zijn misschien dood, maar ik wil je vragen, wil je nog steeds naar geluwe?' Ik gaf hem een scheve glimlach. Ik recht mijn schouders en zei:' ik ben een trotse Geluwnaar, ik ben geboren en getogen in Hilwe, en zal niet afwijken van mijn dorp wat er ook gebeurt.' Gilbert glimlachte, hij wilde nog iets zeggen maar we zullen nooit weten wat aangezien er op de deur werd geklopt. Ik deed open en zag Charlie staan.
'Er is bezoek voor je,' zei ze, ze keek iemand die ik nu pas door had. Het leek alsof mijn hart stil stond, dit kon niet. Ze was brood mager en alles behalve gezond. Maar ik zou ze altijd blijven herkennen, mijn bloed eigen jongste dochter. Ik sloot haar direct in mijn armen. Ook Gilbert kwam er bij. Ik begroef mijn neus in haar jas, ze rook niet meer naar Lisa, maar het was wel haar.
'Dag mama,' zei ze. Ik kon haar niet meer scherp zien door de tranen van vreugde in mijn ogen. Ik drukte haar hoofd tegen me aan.
De tranen begonnen te vloeien en maakten haar jasje nat.
'Lisa, Lisa, Lisa...' mompelde ik.
'Mama, papa, ik wil jullie voorstellen, dit is Augustin, hij heeft mijn leven gered.' Begon ik eerst keek mijn moeder hem dankbaar aan maar toen verstrakte haar gezicht.
'En....is hij...?' Vroeg mijn vader, voorzichtig knikte ik. Ik kon hun gezichten moeilijk lezen, ze leken niet blij, maar ook niet boos, alleen woedend, niet op Augustin, maar op mij.
'Lisa Rita Driessens, hoe durf je, je zussen en je broer zijn dood en jij hebt het lef om nog te daten met iemand alsof hun dood niets betekend.' Ik keek hen verbaast aan.
'Arlet, rustig,' begon mijn vader.
'Niet rustig! Maurice is dood! Jou zoon! Jou eigen zoon is dood, samen met twee van je dochters! Je jongste dochter heeft niet eens respect!'
'Het spijt me mevrouw, maar Lisa heeft wel degelijk respect voor hun dood, we hebben veel meegemaakt, en veel pijn doorstaan, u zou beter wat respect tonen voor uw dochter.' Plots was ze stil, ze liet de woorden van Augustin binnendringen, ze leek niet meer kwaad, niet meer blij. Maar ontredderd, iemand die ze niet kende kwam haar de les spellen over het moederschap.
'Oh, het spijt me Lisa, ik.....'
'Het is goed, ma,' mijn vader glimlachte naar me, alsof hij zei: dat heb je goed gedaan, en welkom thuis Lisa.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top