Hoofdstuk 9.2 | Pax


Ja, ja, ik ben mijn belofte nog niet vergeten. Al kreeg ik al de vraag waar mijn wekelijkse update bleef. *kuch* J0J0_0 *kuch* Aankomende week zal ik het laatste stuk van hoofdstuk 9 plaatsen. Voor nu moeten jullie het hier mee doen. Enjoy! (Of niet, dat moet je natuurlijk zelf weten ...) Wederom mijn welgemeende excuses voor de fouten die jullie geheid tegen zullen komen. Ik heb nu nogal haast dus die kromme zinnen, gare typefouten enz. zullen later verbeterd worden. 

***

Mijn tweede vergissing is Kieran wekken. Hem zo bijna een hartaanval gevend wanneer hij wordt begroet door het mes dat zich op nog geen vijf centimeter van zijn schrikachtige gezicht bevindt. De hoge gil die hij slaakt, weet ik gehaast te smoren door zijn mond af te dekken. Stil!'

Met alle macht in hem probeert hij me van zich af te krijgen. Wild maait hij zijn armen, trapt hij in het luchtledige, tot zijn voet mijn lies vindt. Een rake trap, hard genoeg om me mijn onderlip stuk te laten bijten om zo de kreet, die uit mijn strot dreigt op te stijgen, te hinderen. 'Verdomme, Kieran.' Voor een ogenblik verlies ik mijn waakzaamheid en druk ik gepijnigd op de afruk die Kierans schoenzool op mijn broek heeft achtergelaten. 'Waar was dat goed voor?'

'Ik dacht dat iemand me kwam vermoorden,' sputtert hij. Met verwijde ogen kijkt hij van mij naar het wapen in mijn nog altijd gebalde vuist. 'Doe dat alsjeblieft niet no-' Het laatste deel van zijn zin gaat op in een protesterend geluid, wanneer ik het laken – dat verfomfaaid aan zijn voeten lag - tot ver over zijn hoofd sjor. 'Hé!' Direct poogt Kieran de vergeelde stof weer van zich af te werpen en op te staan. Maar ik ben hem voor. Met een stoot van mijn elleboog dring ik hem terug op zijn plaats. 'Liggen,' zeg ik, ondertussen alle Daiko blikken die binnen mijn bereik liggen naar me toe trekkend, om zo een cirkel te maken die ons hopelijk enige afscherming zal geven.

'Liggen? Ik ben je hond niet! Me een beetje wakker maken met een mes – veel te vroeg, trouwens -en dan ook nog eens zo stom tegen m-'

'Kieran,' met een ruk wend ik me tot de jongen die me met een chagrijnige pruillip aanstaart, de punt van het laken tussen zijn vingers geklemd. 'We hebben geen tijd voor dat ochtendhumeur van je! Liggen, ik meen het. Ze zijn bijna binnen.'

Zijn chagrijnigheid vervaagt abrupt tot een onbegrijpende rimpeling op zijn voorhoofd. 'Wie?'

Ik heb geen tijd om hem te antwoorden. Het schurende geluid van omhoogklimmende voeten, het is te dichtbij. 'Liggen,' beveel ik hem. 'Nu.' Mijn stem is niets meer dan een dwingende fluistering, maar de dreiging die in mijn woorden ligt, is voor Kieran schijnbaar overtuigend genoeg om mijn bevel te aanvaarden en weer op de grotbodem plaats te nemen. Het laken gooi ik over hem heen, ondertussen mezelf inwendig verrot scheldend voor mijn onoplettendheid.

Twee handen hijsen zich op aan de grotrand. Twee mismaakte hoofden volgen, starend naar hetgeen wat ze, vergezeld door doffe klappen, langs de berghelling omhoog hijsen. Vlak voordat ik naast Kieran, plat op mijn buik naar stof lig te happen, zie ik tussen een opening in de stof hoe de figuren de grot binnen treden.

Met een klamme vuist houd ik mijn mes vast. De opbouwende spanning laat mijn armspieren trillen. Uit gewoonte laat ik mijn duim zacht langs het snijvlak glijden, laat ik de scherpte op mijn huid inwerken. Adrenaline breekt los. Met de snelheid van een zandtornado verspreidt het zich richting mijn ledematen. Verrukt knijpen mijn hart en borst zich samen. Ik laat het over me heen komen, met een uitgestrekte grijns. De dingen die ik die twee zou kunnen aandoen met dit schatje. Het liefst zou ik gelijk opspringen. Om goed gebruik te maken van het element van verrassing, maar de bevende vingers die zich een weg naar mijn vrije handpalm maken – ze houden me gedeisd.

In het schemerlicht van de aanbrekende dag zijn ze zo te herkennen. Onmensen, Necro's, met hun nageboorte-gezichten, smoelen waar zelfs een moeder niet van zou kunnen houden. Twee mannen, tenminste, dat zouden ze voor moeten stellen. De rechter, met nog maar een paar uitgedunde plekken haar op zijn afzichtelijke kop, heeft zeker vier extra vingers. Zijn benen zijn naar binnen toe gedraaid, waardoor hij een aparte manier van voortbewegen heeft: schuifelend en met zijn heupen wiegend. Een bochel doet dienst als zijn rug. De aangevreten lap stof die hij draagt hoort de illusie van een kledingstuk te creëren, maar vanonder het muf geurende laken heb ik vol zicht op zijn complete lijf, alles erop en eraan. Hopelijk is zijn brein even groot als zijn kloten.

Mijn interesse richt zich dan ook snel tot het iets dat ze hebben meegebracht, iets levenloos – of eerder iemand. Over de grond wordt het al rottende kadaver, tot het middelpunt van de grot gesleept. Wat een donker, glimmend spoor achterlaat op de zandbodem. Rood, even donker als de zogenaamde verf die ik gemorst dacht te hebben. In het vale daglicht meen ik het gezicht van een jonge vrouw te herkennen. Ik denk dat het een vrouw is, tenminste. De Necropoliswoestenij, ongedierte, wormen, al die zooi; in slechts drie weken tijd kan een volledig mens omgetoverd worden tot niets meer dan een hoop hondenkluiven. En dit lijk is halverwege.

Ze is geen Erasiaanse, dat is zeker. De staat waarin het ontbindende lijk zich verkeerd – hooguit een week dood. Daarbij zal het massagraf van Eras ze nooit opgevallen kunnen zijn. Necro's zijn te achterlijk om hun voedsel ondergronds te zoeken. Nee, zo te zien hebben deze twee vrienden een afdankertje van de raven weten te bemachtigen. Met wat inbeeldingsvermogen kan ik haast nog de krassen van ravenklauwen op haar gezicht ontwaren. Voor zover ze nog een gezicht heeft, natuurlijk. Verschillende beesten hebben het lijk toegetakeld. Oogbollen – te zacht en te sappig voor een hongerige raaf om te kunnen weerstaan - zijn al uit hun kassen gepikt. De rechterkant van haar wang – de kant die zich richting onze schuilplaats keert – is niets meer dan één groot, gapend gat. Een holle ruimte waardoor haar verschrompelde tong en zwartgeblakerde kiezen duidelijk te bezichtigen zijn. De vette, volgevreten maden die vanuit de kogelgaten in haar vlees opduiken, hebben niet stilgezeten.

Het naakte vrouwenlichaam wordt verder de grot in getrokken. Bruine haren achtervolgen ritselend haar achterovergeslagen hoofd. Haar armen schuivend als planken naast haar zij, als de Necro's haar, stukje bij beetje, verder de grot in sjouwen. De geur van rotting glipt mijn neusgaten in, een doordringende, dichte geur, dekkend achter in mijn keel. Mijn ogen branden. God, wat een lucht. Ik zou willen dat ik nog een sigaret had. Tabak zou deze misselijkmakende stank nog redelijk draaglijk kunnen maken.

Ik ben niet de enige die walgt. Naast me ligt Kieran hoorbaar te kokhalzen en ik moet flink op mijn wang bijten om niet hetzelfde te doen. De zure smaak die langzaamaan bij me omhoog kruipt, slik ik weg. Wat aardig lastig is als andermans warme maaginhoud via een dikke stroom langs je arm naar beneden druipt.

We mogen van geluk spreken dat de Necro's te druk bezig zijn met hun pas gewonnen buit. Anders hadden ze Kierans braakgeluiden vast opgevangen. Een sigaret heb ik gelukkig niet meer nodig. Kierans kots lucht – een mengsel van Daiko wafel en maagzuur - krijgt het voor elkaar om de scherpte van dood mens wat te verzacht. Dat kots me nog eens zou kunnen opvrolijken. Toch geeft het me net dat beetje doorzettingsvermogen om zo geruisloos en kalm mogelijk adem te blijven halen. In tegenstelling tot Kieran, die piepend zuurstof tot zich neemt en ieder moment zijn bewustzijn kan verliezen.

Een meter of twee van ons verwijderd houden de twee halt. 'Maar goed dat we deze van de raven hebben weten te redden. Zou een hele verspilling zijn geweest, zo'n mooi koppie. Sla haar schedel aan stukken,' bromt de linker Necro naar zijn gebochelde kameraad, waarna hij met zijn stomp over de nog intacte wang van zijn maal strijkt. De stomp - het laat mijn nekharen overeind veren. Hoeveel vreugde het me zou brengen om zijn misvormde bakkes van zijn nek te scheiden – maar dan voel ik hoe Kierans trillende handpalm zich weer verstrakt. Als een elektrische stoot zendt zijn lichaamswarmte zich door mijn stramme lijf. De impulsieve drang om op te springen en de onmensen om te leggen, zakt weer.

'Waarom moet ik altijd al het werk doen?'

'Omdat ik het zeg! Schiet op, ik heb honger!' beveelt Stomp, die aanzienlijk langer en aanzienlijk lelijker is. Als een grote homp onbewerkte klei, met een veel te grote neus midden in zijn asymmetrische gezicht geplakt. Zijn ene oor bungelt aan niets meer dan een dunne reep huid.

Bochel bromt even, maar gaat dan kuchend en puffend aan het werk. Na een aantal rake slagen met een van mijn zaklantaarns weergalmt het geluid van splinterend bot al echoënd door het vertrek.

'Hak, snijd, hakken, snijden, scheuren en rijten. Weg met die ogen. Zie ze zitten kijken. Stop ze in een zak. Hak, snijd, hakken snijden, scheuren, rijten.' Steeds herhaalt hij zijn pakkende liedje, bars gezongen, op een lome melodie. De schedel krakend als hout dat in tweeën wordt gebroken, terwijl Bochels dichtgeslagen vuist ermee in aanraking komt. Hersenvloeistof gutst al snel uit het gat dat heeft gevormd. Het laat hem in zijn handen klappen. Een zelfvoldane, tandeloze glimlach splijt zijn perkamentachtige gezicht in tweeën. 'Zo.'

'Aan de kant!' Het gekraak wordt alleen maar erger als Stomp vooroverbuigt, Bochel aan de kant mept met zijn stomp, en luid slurpend zijn mond aan de vrouw haar opengebarsten schedel zet.

'Waarom mag jij altijd de hersens uitzuigen?' jammert Bochel protesterend.

'Ik heb haar gevonden!' brult Stomp, zijn lippen aflikkend. 'Wees blij dat ik haar met je wil delen!'

'Als ik de blaas leeg mag drinken. Vorige keer -'

'Jij mag helemaal niets!' Met zijn goede hand haalt hij uit naar de neus van zijn metgezel. Deze reageert door weg te duiken en zich vol op het karkas te storten. Haast teder houdt hij de overblijfselen van het vrouwengezicht in zijn handen en slurpt hij gulzig van haar herseninhoud.

Stomp heeft zijn aandacht ondertussen al gevestigd op het openen van de vrouw haar borst. Met een roestig botermesje maakt hij na heel wat keer steken een kleine opening, waarna hij met zijn blote handen haar ribben één voor een in stukken breekt. Haar lichaamssappen mengen zich met de zanderige ondergrond en lopen, de Daiko blikken van mijn eigenhandig gefabriceerde schuilplek passerend, in dunne stroompjes langs onze platgedrukte lijven.

Kieran huivert.

Stomp graait ondertussen met een schittering in zijn ogen in de vrouw haar opengereten borstkas, tilt een lekkend orgaan op en zet er gretig zijn tanden in. De milt, lever, wat het ook is. Het laat me volledig koud. Het enige waar ik aan kan denken is Kieran, die alsmaar witter wegtrekt, terwijl hij vol afkeer kijkt naar het tafereel wat zich voor ons afspeelt, een goor toneelstuk.

Met geweld wrikt Bochel aan de vrouw haar arm, die knarsend meegeeft. Steeds harder gaat hij door, een laag en pruttelend geluid producerend. Als het stroperige restant van haar bloed tot de Necro's grote vreugd dan eindelijk begint te vloeien, haalt hij voorzichtig zijn vingers langs de wond en likt ze vervolgens.

Stil vraag ik me af of bloed voor Necro's iets weg zou kunnen hebben van een glas Pitaya Speciaal. Met de fuchsia kleur, de overdaad aan bubbels en een flinke laag ijs. De geur van brandende kolen en de smaakexplosie van een Pitayavrucht, zoet met een klein zuurtje. Met die geweldige euforische roes als bijwerking. Misschien dat er voor de Necro's vaak alleen wat meer geschreeuw bij komt kijken eer ze aan hun drankje komen.

Van een afstand zie ik Bochel glunderen als hij de arm langzaamaan losmaakt van de bewegingloze vrouw. Stomp graait nog steeds naar de opening in het lichaam, maar ziet niets naar zijn gading. Smakkend zet hij dan maar zijn tanden in haar zij. Zijn tanden, scherp en puntig, weten zonder enige moeite een ingang te maken, zodat hij de van maden wemelende huid van haar botten kan rukken.

Nadat hij haar aangevreten vlees heeft gelaten voor wat het is staat Stomp op van de grond. Bochel reageert direct, laat de half afgetrokken arm los en schuift een paar centimeter weg. Met zijn hand strijkt hij over zijn kalende hoofdhuid. 'Mag ik ook zo?'

'Hou je muil!' schreeuwt de andere Necro terug, waarbij het speeksel hem uit de mond vliegt. Een blik van genot druipt over zijn gezicht, wanneer hij om de vrouw heenloopt. Zijn broek hangt al op zijn knieën.

Kierans ademhaling begint weer te haperen.

Met zijn vingers streelt Stomp over de vrouw haar blootliggende borsten. Hongerig likt hij naar haar gladde, met bloed besmeurde vel. Naar haar nek, haal sleutelbenen, haar openstaande mond. Zijn benen wikkelen om haar heen. Hij haalt zijn enige hand door haar lange haren, die over het zand uitgespreid liggen. Onbezonnen poogt hij bij haar naar binnen te dringen, zwaar kreunend en grommend. De vrouw rolt door de beweging op haar zij, waardoor haar overige ingewanden naar buiten komen tuimelen. Bochel slaakt een verraste kreet als haar darmen tegen zijn benen komen.

'Aagh!' Stampend komt Stomp omhoog uit zijn positie. Met zijn blote voet geeft hij een trap tegen het karkas. En vervolgens nog een, nog een. Verwensingen schreeuwend laat hij zijn voeten met soppende geluiden contact maken met het levenloze lichaam. Het lichaam dat, ondanks al het geweld, blijft waar het is.

Bochel maakt aanstalten om verder te gaan waar Stomp stopte, maar hij krijgt de kans niet. Kierans had is de mijne al ontschoten. Ik wil hem bij zijn middel grijpen. Lucht is echter alles wat ik vang. Verdomde idioot!

Kieran staat al met geheven hoofd voor de twee Necro's. Vreze lozer dan ik hem ooit gezien heb. Het is bijna indrukwekkend. 'Hebben jullie helemaal geen enige vorm van respect voor haar?' schreeuwt hij, met een onvaste maar woedende toon. 'Een lijk verkrachten? Jullie zouden in Gehenna weg moeten rotten! Hoor je me! Duivelsgebroed!' Trillend wijst hij naar de twee Necro's die beide hun hoofd naar de jongen voor zich hebben gedraaid.

'Een levende!' giert Bochel, vreugde hoorbaar in zijn krassende stem. 'Kom maar, jongetje. Ik zal je geen pijn doen.' Als losgeslagen honden vallen de twee Necro's hem aan. Krabbend naar zijn blonde haren, happend naar zijn handen, die de twee op afstand proberen te houden. Te snel voor mij om te kunnen reageren. Mijn benen slapen, mijn lichaam weigert mijn aansturingen op te volgen. Wanneer ik eindelijk overeind ben, heeft Stomp zijn kaken al om Kierans pink geklemd. Onder een hartverscheurende gil, verwijdert hij de vinger van zijn trekkende hand. Triomfantelijk grinnikend houdt het onmens de afgebeten pink in zijn muil, alsof het een sigaar moet voorstellen.

Met een sprong beland ik op Stomp, die nog steeds over Kieran gebogen staat. Kierans rode bloed, rijkelijk sijpelt het uit zijn mismaakte bek. Een grote pluk goudblond haar klemt hij als een trofee in zijn lompe poot. Mijn wens om hem te doden zwelt op. Hij weet wat ik wil. Ik zie de paniek opstijgen in zijn ogen. 'Bang?' fluister ik, het lemmet optillend.

Ik heb Stomps intelligentie onderschat. Het mes dat zich richting zijn ademsappel begeeft, weet hij feilloos te onderscheppen. Verdomme. Hij verrast me, maar ik heb twee perfect functionerende handen tot mijn beschikking. Snel beweeg ik, zo snel dat mijn genadeloos neerdalende vuist een bewegende waas voor mijn ogen vormt. Nu is het zijn eigen bloed die uit Stomps mond spilt. Kierans vinger laat hij vallen. Ik heb de klootzak precies waar ik hem hebben wil.

Met iedere slag wordt mijn zicht scherper. Met een opgejaagd hart, waarvan ik de slagen in mijn keel en slapen voel rammen, verspreidt een aangename roes door mijn gehele lichaam. Puur genot laat me mijn tanden bloot lachen. Ik ben op dreef.

'Nog eentje!' Bochel kan zijn geluk niet langer verhullen en begint als een bezetenen te lachen. 'Levend zijn ze nog veel leuker!'

'Hou je strot!' briest Stomp gedempt. Zijn scherpe nagels die hij in mijn pols zet, zorgen ervoor dat ik mijn mes laat vallen. Wild zwaait de Necro zijn stomp in het rond, een zielige poging om mij van zijn rug af te slaan.

Mijn handen sluiten zich echter om zijn middel en ik vis met één polsbeweging het kleverige, bebloede mesje tussen zijn string vandaan.

Kieran heeft inmiddels zijn kans gezien om onder Stomps dansende voeten uit de kruipen en zich naar de grotwand te bewegen. Onhandig stoot hij allerlei blikken om, zijn gewonde hand onder zijn oksel gestoken om zo de bloeding te remmen.

Bochel probeert inmiddels zijn kameraad te hulp te schieten door zijn acht vingers om mijn keel dicht te knijpen. Zijn adem ruikt naar rotting, naar aarde. Zo ongelofelijk ranzig, dat er een flinke scheut van mijn maaginhoud naar buiten komt zetten, die vervolgens over Stomp zijn misvormde gezicht lekt. Iets wat hem nog harder doet schreeuwen. Als een bezetene zwaait hij met zijn armen en ik voel mezelf van zijn rug af glijden, totdat ik met een klap op de puntige bodem terecht kom.

Het opwaaiende stof snijdt venijnig in mijn ogen. Wankel sta ik op en laat grote teugen zuurstof mijn longen instromen. Het mes heb ik zo stevig vast dat ik mijn warme bloed al over mijn pols voel vloeien. Tijd om het roestige snijvlak in de keel van Stomp te zetten heb ik niet.

Bochel laat zich met zijn volle gewicht op me vallen. De zuurstof wordt wederom uit mijn lijf geslagen. De impact zorgt dat ik het mes laat schieten. Gedwongen moet ik toekijken hoe het voorwerp een aantal meter over de zandgrond glijdt, om vervolgens tot stilstand te komen.

Voor een tweede keer sluit de Necro glimlachend zijn koude vingers om mijn keel en knijpt hij mijn luchttoevoer af. Gorgelend hap ik naar lucht.

'Ssst ... Niet zo tegenstribbelen,' zegt hij, op een manier die een rilling over mijn ruggengraat laat trekken. 'Ik wil je alleen maar doden.' Zijn ogen puilen uit, glimmend van toenemende opwinding.

Met mijn vingers aan die van de Necro peuterend, hoop ik hun greep te kunnen laten verslappen. Ze lijken echter met iedere voorbijgaande seconde meer kracht te krijgen, terwijl mijn kracht steeds meer afneemt.

***

Wat ben ik blij dat ik heb besloten om deze twee gekken toch  nog in het verhaal terug te laten keren. :') Is dit genoeg drama voor jullie? Laat ik verklappen dat het nog erger gaat worden. Yey ... 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top