Hoofdstuk 8.3 | Kieran


[ Opgedragen aan J0J0_0 

Alvast mijn excuses voor de spelfouten en de abrupte overgangen. Ik pas dit hoofdstuk nog wel een keer aan tijdens het herschrijven. 

***

Onbekommerd tast ik Pax af, me afvragend of ik weer terugval in oude gewoontes. Stilzwijgend gun ik het mezelf om zijn verschijning op me te laten inwerken, hem te vergelijken met de jongens waarmee ik in voorgaande jaren mijn lippen heb verzegeld. De conclusie dat Pax geen enkel raakvlak heeft met mijn vorige liefdes is al snel getrokken. Pax heeft geen perfecte gebit, de twee voorste tanden zijn oneven, liggen wat over elkaar heen. Hij is smal, haast slungelig te noemen. Met een volle bos ongekamd haar, waarvan een aantal dikke plukken in zijn gezicht vallen en zijn ronde oren half bedelven. Een gekromde rug, een hint van spieren onder de uitgerekte, zwarte mouwen van zijn shirt, overgaand in de contouren van een mes. Slanke, brede vingers die zich rond de zaklamp sluiten, tot het vlees afgebeten nagels. Lage, rechte wenkbrauwen, de rechter doorbroken door de aanwezigheid van een klein litteken. Littekens, bezaaid met littekens, in plaats van een egale huid. Diepliggende ogen, omrand met blauw, die abrupt mijn gestaar onderbreken.

'Als je dat licht uit m'n oog wil halen, dan zou dat fijn zijn.'

'Sorry,' lach ik.

'Wat is er zo grappig?'

'Niets, hoor. Het klinkt alleen zo beleefd. Normaal kun je geen zin zeggen of er vliegen al drie scheldwoorden uit.' De uitspraak heeft mijn mond al verlaten, voordat ik het goed en wel door heb.

Verontwaardigd slaat Pax zijn armen over elkaar. 'Overdrijven is ook een vak, Kiki Kat.'

Inmiddels is hij zo dichtbij dat ik zijn hand tegen mijn vaders leren jack – dat ik strak om mijn middel heb geknoopt - kan voelen slaan. Ritmisch, tot hij mijn duim schampt en abrupt zijn arm wegtrekt.

Ik pik een zinderende tensie op, een spanningsveld. Het is of we ons samen op glad ijs begeven. Alsof we het dunne laagje bevroren water met onze tenen aanraken, overwegend of het dik genoeg is om ons te kunnen houden, of dat we er met ons volle gewicht doorheen zullen zakken en gedoemd zijn tot een plons in het vrieswater. Zo, bemerk ik, voel ik me al sinds ik besloot de achtervolging in te zetten, niet wetend waarom. Even overweeg ik om weer een stilte te laten vallen, om zwijgzaam onze weg langs de bergketen voort te zetten. Maar dan bespeur, in het licht van mijn lamp, de nieuwsgierige, afwachtende flikkering die over Pax zijn gelaat trekt. ''Wat ga je doen, Kiki Kat?'' Ik kan het van hem aflezen. Uitdaging gemengd met angst, hij toont het weer, geeft zo de doorslag. Adem ingehouden besluit ik een bevriezende duik in het water te riskeren. Er is geen terugkeren meer mogelijk.

Met één flinke zucht drijf ik al mijn spanning uit en doe ik vervolgens mijn beste imitatie van Pax' ongefilterde, platte Erasiaanse accent. 'Als je godverdomme dat verdomde klotelicht nu niet uit m'n ogen haalt, dan trap ik zo verdomd hard tegen je hol dat Dok drie dagen nodig heeft om al m'n tenen uit je gore bek te vissen!'

'Zo klink ik niet,' protesteert hij. Uit het veld geslagen verlaagt hij zijn onderkaak, bijna niet te merken, maar het geeft me net dat zetje om door te gaan.

'Echt niet? Ik vond het anders aardig in de buurt komen.' Zangerig spreek ik het uit, waarna ik mijn schreeuwerige imitatie act voortzet, deze keer inclusief bijpassende handgebaren. 'Doe verdomme die verdomde poort open, Morey! Verdomde trut, verdomme!'

'Oké, oké,' overgevend heft Pax zijn armen,' nu is het wel weer –'

'Hou, verd-'

'Sard! Kap 'ns!' Kribbig versneld hij zijn pas, waardoor een vlaag stuifzand zich met mijn weinige speeksel vermengt. Proefde mijn mond al naar een zandbak, worden mijn smaakpapillen nu door een gehele woestijn geteisterd. Proestend schraap ik mijn nagels over mijn ruwe tong en weet ondertussen Pax nog en redelijk opgewekte ''nee'' toe te werpen.

De zucht die ik als antwoord krijg, doet mijn mondhoeken omhoog hellen. Mijn zaklamp staat weer vol op hem gericht, als een bureaulamp van een detective voordat hij zijn overdadig zwetende verdachte nog meer onder druk zet. 'Alleen als je zegt waar we heen gaan.' Een aantal zandkorrels hebben zich, vervelend genoeg, thuis gemaakt in de kleine ruimtes tussen mijn kiezen, maar de expressie die ik op mijn dreigement ontvang, maakt veel goed. Het is er een van pure spijt, spijt dat hij ooit met het voorstel kwam om me wat te laten zien. Toch zegt zijn onderdrukte glimlach me iets anders.

'Ga je daar serieus weer over beginnen?' hoont hij, waarna hij met een jammerende kreun zijn handen in zijn nek legt. 'Sard, Equinox.' Murmelend richt Pax zich smekend tot de sterrenhemel om het licht, dat ik onverbiddelijk in zijn pupillen duw, te kunnen vermijden. 'Hoe irritant kan één kleine opdonder zijn?'

'Nog veel irritanter als je me niet zegt waar we heen gaan.'

'Zeg ik niet. Je wacht verdomme maar af, of anders draai ik me om en mag je zelf teruglopen naar de stadspoort.' Met een plof laat hij zijn armen zakken. 'Dat zullend de Necro's vast leuk vinden,' voegt hij er met een schampere glimlach aan toe.

'Oké,' bijt ik op mijn beurt terug, om, bij een gebrek aan een acceptabel antwoord, me weer vol overgave op mijn act te storten. 'Ava, verdomde trut!' Deze keer doe ik extra mijn best om Pax' verbasterde manier van spreken nog meer aan te dikken. 'Ik ruk verdomd iedere verdomde haar uit die verdomde kop van je!'

'Dat heb ik nooit gezegd.'

'Nee,' zeg ik gladjes, 'maar je dacht het wel.'

'Oh, ja?' Vragend trekt hij zijn rechterwenkbrauw op.

'Ik zag het, Pax. doe maar niet alsof je er niet over nadacht om haar te verminken.'

'Ik haar verminken?' proestend wendt hij zijn gezicht tot de berghelling. 'Zij wilde mijn hoofd veranderen in een jachttrofee. Ik schold haar alleen een beetje uit.'

'Woorden doen soms meer pijn dan je denkt,' zeg ik wijselijk, wat vervelend veel weg heeft van een zin die mijn oma op een sierkussen zou borduren.

Pax haalt spottend zijn neus op. 'Ik vroeg me al af waarom je dat boek, hoe heet het - De Relieken van de Dood? - zo slecht vond dat je spontaan in janken uitbarstte.'

'Niet zomaar van onderwerp veranderen,' breng ik uit, blij dat hij de titel van een van mijn vele boeken heeft onthouden. 'Ik vroeg je waar we heen gingen, Vixus.'

Brommend snuift hij zijn adem uit en veegt hij zijn mauw langs zijn bovenlip. Ik kan hem haast theatraal met zijn ogen horen rollen. 'Je lijkt net zo'n speelgoedpop, weet je?' zegt hij geïrriteerd. 'Zo'n eentje die maar drie zinnen kan zeggen. Vertel me eens wat nieuws.'

'Wat nieuws,' echo ik, 'zoals dat ik weet dat jij met een knuffelolifant slaapt, zoiets nieuws?' De laatste klanken zijn mijn keel nog niet ontsnapt of ik berouw al wat ik zojuist gezegd heb.

Het is alsof ik hem een klap heb gegeven. Stokstijf blijft hij staan, een levend standbeeld, bewegingloos, om zich vervolgens tergend langzaam naar mij om te draaien. Een pijnlijk herkenbare kilte heeft, met de vernietigende kracht van een atoombom, zijn speelse houding compleet laten vervangen. 'Je hebt me bespied?' Zijn tong is snijdend, een knallende zweep die mijn kant op wordt geslagen. 'Hoe lang?' De eerst nieuwsgierige ogen vernauw zich. Zijn kaak verstard. De zwakke krulling van zijn mondhoek heeft zich zo strakgetrokken dat zijn droge lippen zijn gezicht in tweeën lijken te splijten.

'Sorry,' stamelend stoot ik mijn excuses uit. Emotielozer dan ooit tevoren spiesen zijn stalen kijkers door mijn huid heen. Zijn vuisten heeft hij samengebald. Kapotte nagels verzinken in zijn polsen. Binnen één stap is hij bij me, verbreekt hij zo de afstand die hij zonet creëerde. Het aroma van sigaretten en zoutig zweet slaat me in mijn gevoelloze gezicht. Het maakt me misselijk, laat mijn maag verkrampen. De in zwart gehulde zandvlakte begint te draaien. Heuvels en stralende sterrenhemel flikkeren voor mijn gezichtsveld. Knikkende knieën laten mijn botten schudden. Waar ik eerst mijn hart nerveus voelde kloppen lijk het, in Pax zijn intimiderende aanwezigheid, te zijn stilgevallen. 'Sorry.' Hoor ik mezelf van een afstand zeggen. Slap tolt het woord van mijn tong. 'Sorry.' Gierend vloeit de zuurstof door mijn longen heen. Inademen, uitademen en weer inademen. In een rap tempo wisselen de twee elkaar af. Onwillig krimp ik ineen, hef ik mijn klamme handen om mijn hoofd af te schermen. Pluk ik aan mijn samenklittende haren, ogen gericht op Pax zijn aangespannen vuisten. 'Sorry, dat had ik niet moeten zeggen. S-soms zeg ik wel eens dingen zonder erbij na te denken en, sorry, en-en-en-'

De galm van de explosie laat met voorover zakken, voorhoofd tegen de bodem gedrukt, handen bedelvend in de mulle substantie. Hoewel de zandvlakte nog warm is, weet de hitte zich niet in mijn huid te dringen. Ik heb het koud, ijs en ijskoud. Een doordringende, hoge piep schalt door mijn gehoorgang, schel kaats het geluid tegen mijn schedel. Heel mijn wezen huivert. Pijn verzamelt zich in mijn borstkas, een dof gebonsd welt op in mijn keel. Golven van misselijkheid spoelen zich over mij. Een geluidloze gil laat mijn lichaam schokken. Mijn handen verbergen zich in de mulle substantie die ik tegen mijn kletsnatte gezicht voel drukken. Het gezicht, dat niet meer als mijn eigen voelt. Dit gebeurt niet echt. Dit gebeurt niet echt. Ik herhaal het, denk het, keer op keer op keer op keer. Niet weer. Ik zie mijn vader, koele vlammen die door zijn ogen razen, boeken die door tegen mijn hoofd worden gesmeten. ''Je bent een schande, Kieran!'' Hij zegt het, brult het, met de knal van inslaande bliksem scheurt hij mijn trommelvlies aan flarden. ''Een schande!'' Een wijnfles die aan diggelen wordt gesmeten tegen de eens hagelwitte woonkamermuur. Rood, als het plakkerige bloed uit mijn neusgaten, sijpelend over mijn vingertoppen.

'Kieran.' Een stem, die van ver lijkt te komen, zalvend voor mijn oren. Vriendelijker dan de klanken van de man wiens hatelijke stemgeluid mijn gedachtes verscheurt. Pax. Knieën die zich naast mij in het zand vestigen. 'Kieran.' Weer zijn stem, hol, fluisterend.

Mijn vaders vuurspuwende ogen vloeien over in de glasharde staar van de Mortaqaan, voordat hij het hele quarantainegebied opblies. 'We gaan dood.' Ik hoor het mezelf zeggen, verstomd door het doordringende geruis van mijn eigen bloed en mijn eigen, raspende gehijg. 'Ik krijg geen lucht.' Heviger ademend stoot ik de zin uit. Twee keer. Drie. Vier keer.

'Kieran, doe eens rustig, die explosie was hier -'

'Ik krijg geen lucht!' Wanneer ik mijn hoofd hef, voel ik mijn lichaam vallen. Vallen, ik blijf vallen. Paniekerig dwing ik mijn borstkas om verder uit te zetten, in de hoop meer zuurstof in mijn schreeuwerig brandende longen te kunnen persen, maar mijn dichtgeknepen keel zorgt ervoor dat niets mijn luchtpijp door kan komen. Zuurstof, ik heb zuurstof nodig. 'Ik krijg geen lucht, Pax! Ik krijg geen lucht!' Tussen de zwarte vlekken door zie ik zijn opengesperde ogen. 'Ik krijg geen lucht!' Inmiddels stik ik in mijn zouten tranen. Warme druppels stromen over mijn gevoelloze huid. Bloed, als bloed. Pax kijkt me plompverloren aan, laat weifelend zijn hand boven mijn gebogen rug hangen en geeft dan een aantal bemoedigend klopje, alsof ik een schichtig dier ben dat ieder moment in de aanval kan gaan. 'Die explosie was hier niet in de buurt,' fluistert hij gemoedelijk, op een manier die totaal niet overeenkomt met de agressieve houding die hij hiervoor aan mij toonde. Ik hoor hem, kan niet vertalen wat hij me probeert duidelijk te maken.

'I-ik deed het echt niet e-e-expres,' sputter ik. Vaag ben ik me bewust van de hoeveelheid speeksel die van mijn kin afloopt. 'I-ik was net uit de B-boeg en ik wilde je b-bedanken en - Jij ging zo staan en ik - ik. Ik b-bleef gewoon kijken. E-en dat w-was stom-m. Maar jij deed h-h-hetzelfde en-'

'Sssh, sust hij, 't is al goed, echt.' Zonder er verder bij na te denken, laat hij zijn duim over mijn wang strijken om een aantal tranen op te vegen. 'Het Groene Leger en de Legionairs van Ceres vliegen elkaar alleen maar in de haren. Die explosie is hier mijlenver vandaan, geloof me maar.' De bekende kromming van zijn lijf heeft zich nu tegen mij aangedrukt, één arm over mijn schouder geworpen. 'Je gaat rustig ademhalen nu, oké? Ik heb geen zin om jouw bewusteloze reet richting de Boeg te slepen.'

'Z-zo werkt het niet.' Hyperventilerend richt ik mijn hoofd tot mijn sidderende handen, die zich voor mijn knieën hebben gelegd. Rustig, zeg ik tegen mezelf. Word rustig, maar des te meer ik mezelf forceer om mijn gewone ademhaling weer op te pakken, des te erger ik al schokkend naar lucht begin te happen.

'Weet je?' zegt Pax, terwijl hij zijn benen languit legt. Ik kan zijn aanraking door mijn doorweekte shirt voelen gaan. 'Mijn moeder vertelde me vroeger wel eens verhalen over een jongen die twee tamme raven had; Than en Sabri.' Ik recht mijn rug, leg mijn hoofd in mijn handen en onderdruk te neiging om mijn akelig lege maag verder leeg te maken. Pax gaat rustig verder, sussende geluiden prevelend en met zijn rechterhand korte cirkels draaiend over mijn op en neer bewegende ruggengraat. 'Hij had er eerst drie, maar de derde was volgens mijn moeder overleden, waarom weet ik niet meer. Iets met een stroomstootwapen? Ik weet het niet zeker. 'Voor een moment verzinkt hij in zijn eigen gedachten, hoort daarna mijn piepende happen naar lucht en continueert dan zijn verhaal: 'Maar goed, de gitzwarte vogels, met hun doordringend ijsblauwe ogen, volgde de jongen overal waar hij ging. Hij had ze immers grootgebracht en, wonderlijk, hadden de jonge raven hem in hun groep opgenomen. Hij was een van hen geworden. De achterlijke beesten brachten de jongen -verdomme, ik ben zijn naam vergeten- maar goed, die raven dus, die brachten hem zelfs organen van andere dode vogeltjes, insecten, dat soort ranzige dingen. Ze konden zelfs met elkaar spreken, zo bevriend waren de drie met elkaar.' Hij pauzeert even. 'Mijn moeder vertelde het beter,' zegt hij, laat dan gniffelend zijn borst opgaan. 'Je wilt niet weten hoe vaak ik, toen ik klein was, heb geprobeerd om een gesprek aan te knopen met een raaf. Best achterlijk, als ik er zo over nadenk, raven kunnen niet eens spreken, maar ik geloofde alles wat mijn moeder me zei.' Pax' gegniffel gaat over in een hartverwarmende lach, die mijn trillende lijf voor een moment laat kalmeren. Nooit heb ik hem zo oprecht horen lachen. Een lichte klank vergeleken het gewoonlijk raspende geluid dat doorgaans zijn keel verlaat wanneer hij spreekt. 'Zo wilde ik eens een zogenaamde schatkist achter ons huis opgraven, maar mijn moeder heeft het uit mijn hoofd gepraat door te zeggen dat er een zandmonster woonde, in een hol onder de grond, en dat hij, als ik bij zijn huis in de buurt zou komen, mijn voeten zou opeten. Ik lag nachten wakken van de nachtmerries, allemaal over het gruwelijke, voet-etende zandmonster die mijn kamer binnen was geslopen om aan mijn tenen te knagen. M'n ma vertikte het om me te zeggen dat het een verzinsel was ...'

'E-eigenlijk is dat eerste verhaal niet zo heel vreemd,' zeg ik schor. Mijn hele lijf voelt flauw en ik leun hevig tegen Pax zijn schouderblad, maar de paniek heeft zich weer teruggetrokken. Enkel krampachtige samentrekking van de spieren in mijn pink en een wegebbende misselijkheid, geven me nog blijk van mijn kleine emotionele uitbarsting van zonet. 'Raven kunnen menselijke stemgeluiden nabootsen dus, theoretisch gezien, zouden ze een gesprek hebben kunnen voeren. Al betwijfel ik of de raven wisten wat ze precies zeiden.'

'Verdomme.' Ik weet dat hij er alles aan doet om zichzelf geïrriteerd over te laten komen, maar ik kan moeiteloos door zijn façade heen prikken. 'Hoe kom je nu weer bij zoiets achterlijks? Ik heb nog nooit een beest horen praten.'

'Gelezen,' mompel ik, 'in een boek.'

'Als ik ooit een raaf hoor praten, mogen ze een kogel door m'n strot schieten,' verkondigt Pax lachend. 'Je moet niet alles geloven wat er in boeken staat, Kiki Kat.'

De benoeming van die kinderlijke naam, laat mijn maag omwentelen. 'Het spijt me,' zeg ik, mezelf van Pax losmakend. Wiebelend hijs ik mezelf weer op mijn benen. Vermoeid strijd ik tegen de wil om te gaan liggen. Pax schuift wat in het zand en volgt mijn voorbeeld. 'Normaal gesproken ben je wakker 's nachts dus ik wilde je bedanken voor, voor alles, eigenlijk. Ik had niet geweten wat ik zonder jou had gemoeten,' mompel ik schoorvoetend. 'Sinds mijn ouders-.' Ik kan het niet over mijn lippen krijgen, de woorden blijven stokken. 'Je weet wel'

Hij knikt, kijkt vervolgens naar zijn laarzen en klopt met de zaklamp tegen zijn zwarte broekspijpen aan. De ongemakkelijkheid straalt van hem af. 'Het is al goed. Sorry, van daarnet. Soms – soms word ik zo kwaad en dan kan ik gewoon-' Stilte, opgevuld door een ondertoon van verdriet. Hij bukt, pakt mijn zaklamp op uit het zand en steekt het ding in zijn broekzak. 'Kom.'

***

'Heb ik die niet nodig' vraag ik, als ik hem achterna sjok.

Hoe wil jij met een zaklamp in je handen de berg op klimmen?'

'Klimmen?' stamel ik en even hoop ik dat hij me voor de gek houdt, dat ik hem misschien verkeerd verstaan heb.

'Ik wil dat je dit ziet,' zegt hij, onvast. De flauwte trekt uit mijn spieren en maakt in alle haast plaatst voor een mengeling van vrees, medeleven en ergernis. Alle drie de emoties, vechten om mijn aandacht, ergernis neemt de overhand. 'En in welke vreemde fantasiewereld leef jij dat je denkt dat ik even een berg op kan klimmen? Ik durf niet eens in het bovenste bed van een stapelbed te slapen! Ik ga niet klimmen!'

Hij lacht, laat me tegelijkertijd genieten en koken van woede. 'Het is niet zo hoog, kijk maar.' Met zijn wijsvinger geeft Pax een punt aan, waar ik, als ik me heel erg inspan, een grot kan ontwaren.

'Mooi niet.'

'Wil je terug? Ik weet niet hoe lang je nog verder kunt lopen zonder een Necro tegen het lijf te lopen, Kiki Kat.'

'Geen ge-Kiki-Kat!' blaf ik piepend. 'Je hoeft me niet om te praten, want ik doe het toch niet en daarmee klaar!' Hij hoeft me ook niet om te praten. Zijn klamme vingers die de mijne omsluiten, meer is er niet nodig om me richting de voet van de berg te leiden. Een onwetend dier dat wordt meegevoerd naar de slachtbank. Als Pax me speels beveelt om mijn schoenneuzen op de uitstekende stenen te zetten, gehoorzaam ik, al is het met lood in mijn benen.

***

'Is dit veilig?' vraag ik verstikt, wanneer ik mezelf rillend optrek en mijn gympen in twee volgende inkepingen steek.

'Zolang je niet naar beneden flikkert is het hartstikke veilig,' zegt hij, voor zover hij kan praten met een zaklamp tussen zijn kaken. Het heeft eigenlijk meer weg van binnensmonds gemurmel, maar hij is dichtbij genoeg om iets van zijn gesputter te kunnen maken.

'Een volmondig nee had ook volstaan.' Bevend druk ik mezelf dichter tegen de geïmproviseerde klimmuur aan. 'Je laat me niet vallen, hè?'

'Hmpf ...'

Een aanhoudende, hyperventilerende ademhaling laat de zwarte vlekken weer voor mijn netvlies tuimelen. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik de afgelopen tijd niets gegeten heb. De ondersteunende zetjes die ik van Pax ontvang, verzekeren me enigszins dat 'hmpf' synoniem staat voor ''doe niet zo achterlijk, Kieran.'', maar ik blijf mezelf angstvallig afvragen hoe hij me in Equinox naam normaal kan opvangen zonder zelf ook naar beneden te stuiteren.

Was ik niet zo uitgedroogd, had de urine nu door mijn broekspijpen gelopen, zoveel zenuwen razen er door mijn lijf. Angstig kras ik met mijn nagels in de bergwand, in een poging mijn houvast enigszins te verstevigen. Ondanks het witte licht dat mijn pad verlicht, zie ik haast niets door de tranen die nu, alweer, venijnig achter mijn halfgesloten oogleden prikken.

'Ik lijk wel gek,' prevel ik, mijn onderlichaam omhoog tillend met mijn sprieten van armen, die inmiddels verschroeien van verzuring. 'Ik ben officieel gestoord. Waarom niet gewoon een avondwandeling? Van mijn part waren we naar Cassius' onderbroek gaan kijken, maar nee ... Jij denkt dat bergbeklimmen een goed eerste afspraakje is!' Jankend en jengelend rakel ik door. Het kan me niets schelen hoe kinderachtig ik klink. Zolang ik maar niet aan mijn naderende dood hoef te denken, pak ik iedere vorm van afleiding aan. Daarbij geeft het zeuren me voldoende opluchting om voor even mijn inmiddels bloedende handen en voeten te vergeten. 'Niets gezelliger dan toekijken hoe Kieran in zijn broek pist van de zenuwen!' kerm ik. Pax reageert met een dreigende ''Hmm''. Alsof hij wil zeggen: als je dat maar laat!

Hij mag in zijn handjes knijpen dat ik hem op dit moment niet kan wurgen. Kakelend ga ik verder met mijn klaagzang: 'Had me nu maar van de kloof laten springen of me op laten blazen. Waarom al die moeite doen om mijn leven te redden als je me daarna toch weer wil vermoorden?! Als ik dit geweten had, had ik liever thuisgebleven.'

Mijn wangen gloeien van de inspanning, worden verkoeld door de tranen die onuitputtelijk uit mijn traanbuizen lekken. Snikkend haal ik mijn neus op, pin mijn gevoelloze vingers weer in een volgende groef vast. Inwendig vervloek ik mijn eigen toegeeflijkheid.

Ooit had ik een klasgenootje dat doodsbang was voor spinnen, maar toen de jongen op wie ze verliefd was eens zijn fel paarse vogelspin mee naar school nam, om het achtpotige monster te showen, liet ze het harige beest zonder enig probleem over haar onderarm rennen. Met enkel mijn spier-loze armen die me behoeden voor een nek brekende val kan ik alleen daaraan denken. Aan het meisje dat van de een op andere dag plotsklaps veranderde in een heuse spinnenknuffelaar en hoe verwarrend ik dat, als negenjarige, vond.

''Mensen doen vreemde dingen als ze verliefd zijn.'' Dat was het eerste wat mijn moeder me vertelde toen ik haar dit verhaal, onder mijn luide kauwen en mijn veel te grote happen avondeten door, mededeelde. Lachend speelde ze mijn vader, die over zijn eigen bord gebogen zat, een voor mij nietszeggende knipoog toe en zei vervolgens: ''Dat merk je later wel, lieverd, als je groot bent.''

Ze had het volledig bij het rechte eind, realiseer ik. Wie had namelijk gedacht dat ik, Kieran Merdall, die niet eens van de duikplank af durft te springen, mezelf meters de hoogte in zou werken, alleen maar omdat een donkerblauwogige jongen me stilletjes uitlacht en zo mijn hart opgetogen laat kloppen.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top