Hoofdstuk 7 | Pax
'Waarom wordt er eigenlijk een stadsmarkt georganiseerd?' puft hij, zichzelf op de been houdend door met zijn volle gewicht tegen een speakerpaal te leunen. 'Op een dag van nationale rouw?' Kierans met excuses gevulde inhaalsprint, dwars door het aanstormende marktpubliek, heeft een lichte blos op zijn wangen achter gelaten. Een roodheid die doorzet en een vlekkenpatroon in zijn hals laat ontstaan. Briesend poogt hij de vochtige avondlucht in zijn longen te laten trekken, handen samengeklemd achter zijn hoofd gevouwen. Hij ziet eruit alsof hij ieder moment zijn maaginhoud kan lozen. Zweet parelt samen op zijn voorhoofd. De druppels weerkaatsen de samenkomende kleuren van de lampionnenslinger, die zich boven onze hoofden uitstrekken. Een heen en weer gaan van ontelbare papieren cilinders, waarin rode, groene en gele lichten schuilen, hullen de kille straten in een zwak maar warm schijnsel. Als je door de vervallen staat van de huizen en het opstapelende afval heen kijkt, oogt dit hellehol haast gemoedelijk. Zelfs de ratten die, vervuld van honger, op de voortdrijvende, kruidige etensluchten afkomen, lijken vriendelijker in het vrolijke kleurenspel.
'Weet Declan dan niet dat het vandaag de sterfdag is van koningin Irelia?' vraagt hij me, als hij nahijgend het zweet van zijn gezicht veegt met de onderkant van zijn shirt.
Bij het lichten van de stof, begint een onbekende gretigheid aan me te trekken. Ik laat mijn ogen over zijn smetteloze huid dwalen, neem de vage contouren van zijn onderste ribben in me op, bemerk de moedervlek vlak boven zijn navel. Ook op zijn buik zie ik de schittering van zweet.
Zijn stem schudt me wakker. 'Pax?' Wachtend op mijn antwoord, haakt Kieran zijn ogen de mijne, wenkbrauwen opgetrokken tot twee lichtblonde bogen. Blauwe irissen slokken me in zich op, zo helder als de nachtelijke hemel donker is. Ze schijnen me toe, feller in de kleurige lichtstalen, die verrukt hun baan breken zodat ze zijn zonbruine huid kunnen strelen. Zijn helderblauwe ogen, hier en daar doorbroken met grijze spikkels, een schil contrast met de diepe holtes die de wallen rond zijn oogleden creëren. Kierans zacht krullende, blonde lokken, lichtgevend in het schijnsel van de lampionnen, vormen een halo boven zijn gespannen gezicht.
Ik kan niet anders dan staren, zwijgend staren, terwijl ik het verlangen om zijn haar aan te raken probeer weg te dringen. De glimlach die hij me schenkt, een glimlach waarvoor eenieder stil zou staan om hem te mogen aanschouwen, laat me ter plekke sterven. Ik voel me onwennig, weet niet wat ik met Kieran aan moet. De afdruk die zijn armen hebben achtergelaten op mijn huid, is nog warm, benauwend warm, verbogen onder mijn shirt. De katoenen stof heeft zich aan mijn vel gehecht. Doordrenkt van het zweet, veroorzaakt door de plakkerige hitte van de avond en zenuwen. Zenuwachtig, ik ben verdomd zenuwachtig. Voor de driehonderdste keer veeg ik mijn handpalmen af aan mijn vaal zwarte spijkerbroek. Kierans bloemachtige aroma lijkt zich in mijn kleding te hebben gevestigd. Mijn armbeweging doet de geur opvliegen. Een frisse zoetigheid, naast de lucht van rattenorganen die nog onder mijn nagels heult.
Ik zucht. 'Trek het uit.'
Hij kijkt me aan alsof ik hem zojuist in het gezicht geslagen heb en de dieprode kleur op zijn wangen het achterblijfster van de impact is. 'Wát?'
'Dat achterlijke jack, zeg ik, het krakende leder aftastend met mijn ogen, 'je raakt nog oververhit. Welke idioot draagt er een leren jack in deze schijthitte?'
'Oh ... ' Kierans blik is er een van rust, zelfverzekerdheid, zelfs, als hij het krakend kledingstuk van zijn lichaam trekt en deze over zijn schouder hangt. Hij laat me geen seconde los.
Ik weet echter dwars door zijn act heen te prikken. Ik zie de bekende schijn van angst. Hij reflecteert hetgeen wat ik voel, alleen liggen zijn emoties aan de oppervlakte. Ik kan ze lezen, als de letters in een opengeslagen boek.
Net als ik weet hij zich geen raad met deze situatie. Toch is hij me gevolgd, en ik, ik heb het toegelaten. Ik gaf hem, zij het met enige twijfels, mijn uitnodiging. De toestemming met me mee te gaan en Kieran, op zijn beurt, beet toe.
Wat er nu uit zijn mond komt is niets anders dan onzinnig gewauwel, om zo zijn zenuwen te temmen. Het kost me al mijn wilskracht om niet op hem af te stappen, hem aan zijn shirt te grijpen en hem met een stomp het zwijgen op te leggen. Op momenten als deze wens ik dat ik nog een sigaret in mijn bezit had.
'Ik heb nog steeds geen antwoord.'
'Stop met tijdrekken.' Ongeïnteresseerd neem ik een groep kibbelende meiden, gestoken in korte rokjes en onthullende bovenkleding, in me op. Ze verdwijnen in een openstaande deur; de ingang van de stadskroeg, beter bekend als De beschonken raaf. 'Zo gaat het dagen duren,' zeg ik, hem een uitdagende staar werpend. 'Je bent toch niet bang, of wel?' Zijn wegschietende blik, zegt me genoeg. 'Dacht ik het niet? Krabbel je terug?' Grijnzend haal ik mijn schouders op, handen in mijn zaken gestoken. 'Ik wil je best thuisbrengen, als je dat liever wilt.'
Stamelend, laat hij zijn handen langs zijn zij vallen. Zijn vingers tot vuisten klemmend. De nervositeit straalt van hem af. Diep inademend ontspant hij zijn vuisten weer, drukt ze samen en opnieuw. 'Het is illegaal om feest te vieren vandaag,' kraakt hij, een schichtige blik om zich heenwerpend. Het rood is uit zijn huid verdwenen, maar het onvaste timbre waarmee hij zichzelf uitdrukt, ontgaat me niet.
'Als de Censor hier achter komt. Irelia - '
'Wat zijn we koningsgezind,' proest ik, onverhulde spot in mijn woorden leggend. Ze zijn fel, bitter op mijn droge tong. 'Dood is dood. Waarom zouden we een wijf moeten herdenken dat zichzelf van kant heeft gemaakt door van een balkon te springen?' Vragend laat ik mijn wenkbrauw omhoogtrekken 'Wat maakt haar zo belangrijk? Hierachter,' wijzend draai ik me een kwartslag, 'liggen weet ik veel hoeveel lichamen weg te rotten, worden opgevreten door Necro's en raven. Krijgen zij een nationale rouwdag? Wat een onzin.' Een doordringende lach weet zich vanuit mijn middenrif naar buiten te bewegen. 'Daarbij,' ga ik verder, Kierans zure gezichtsuitdrukking negerend, 'Dec en Censor Farley kunnen het prima met elkaar vinden. Die ouwe knar doet nog wel eens een oog dicht, als de administratie niet klopt.' Ik woon namelijk als jaren ongeregistreerd in de stad, heb iedere volkstelling weten te omzeilen en de missende voorraden worden nooit opgemerkt.
'Dood is dood,' herhaal ik, mijn klanken uitrekkend, en knipper verwoed de flikkering van vlammen weg.
Als Kieran al iets had willen zeggen, geef ik hem de kans niet. 'Kom.' Ik loop verder. Met iedere stap strijkt de schede van het mes in mijn mouw, tegen mijn pols. Bijna kan ik de scherpgeslepen punt in mijn huid voelen zinken. Het is een sensatie die, na al die jaren, vertrouwd is geworden.
Langzaam dompelen we ons onder in het stadsgedruis. Peilend neemt Kieran me in zich op. Me een waterige krulling van zijn lippen schenkend als ook hij door heeft dat ik hem bekijk. Zijn arm zweeft ergens vlak boven de mijne. De fijne haartjes op zijn onderarm strijken, uiterst lichtjes, langs mijn in kippenvel opbollende huid, daar waar mijn mouwen omhoog zijn gekropen.
We worden aangekeken, daar ben ik me vol van bewust. De effecten van mijn heldendaad zijn afgesleten en ik heb sterk het vermoeden dat sommige omstanders zich afvragen of ik Kieran heb vervloekt. Waarom zou hij zich anders met mij vertonen?
Ik ben weer de oude, vertrouwde Vixus. De demonenjongen die onder één hoedje speelt met de Hellevorst. Kille blikken ontmoeten me. De zwijgende minachting is af te lezen van strakgetrokken monden, het druipt uit de priemende ogen. Ik zet mijn weg voort, laat mezelf opnemen in de samenkomst van mensenlijven. Duwend, stotend, eis ik mijn ruimte op.
Breeduit grijnzend negeer ik het gevoel dat ik ter plekke word uitgekleed door eenieder die me zijdelinks in zich opneemt. Uitdagend beantwoord ik het harteloze gestaar, zorg ervoor dat de veroordelende gezichten zich richten tot de marktkramen.
Kieran sputtert hier en daar een gesmoorde ''sorry'', als hij zich door de massa perst. Over zijn eigen voeten struikelend strompelt hij achter mij aan. Zijn gestuntel wekt de aandacht van een aantal meiden die, met afdraaiende hoofden, elkaar giechelend toefluisteren.
We bereiken het stadsplein. Honderd kramen een uitgestreken kleden vormen een georganiseerde chaos rondom de waterput, die als het middelpunt dient. Ook hier worden we overdonderd door de kleuren van lampionnen en windlichten, die flakkeren in de benauwende windvlagen die de kop op steken. Tezamen met de starende ogen die over mijn lijf heen glippen, is het godsgruwelijk desoriënterend, duizelingwekkend. De aanwezige wierrooklucht is oogwaterend intens. Iedereen draait om elkaar heen, koopwaar afspeurend. Het snelle ritme van muziek schalt uit het speakersysteem, krakend en piepend. Eén van Declans jankplanten die hij via een speler in verbinding heeft gebracht met de geluidspalen. Ik durf te wedden dat hij nu in het vergadergebouwtje zit te genieten van dit kattengejank, achterover gezakt en met een flink glas drank in zijn tengels.
'Pax?' Er wordt aan mijn arm getrokken, voorzichtig word ik opzij gedwongen, tot ik tot stilstand kom tegen de koude stenen rand van de waterput.
Met opengesperde oogleden staart hij vluchtig naar het marktpubliek. Zijn lippen moet hij haast aan mijn oor leggen om zichzelf verstaanbaar te kunnen maken. 'Je hebt me nog steeds niet verteld waar we heen gaan.'
'Dat heb ik je al gezegd,' brul ik, in een poging de langs schuifelende groep dronkenmannen te overstemmen.
Kieran is gespannen, de massa overweldigt hem, het bijten op zijn onderlip verraadt hem.
'Je zei ''dat zult je wel zien''.' Een slechte nabootsing van mijn platte accent voortbrengend, slaat hij zijn armen over elkaar. Zijn trillende handen stopt hij onder zijn oksels.
'Precies,' schreeuw ik, een vrouw opzij duwend, zodat ik weer in beweging kan komen.
'Pax, serieus, je maakt me nu echt zenuwachtig.'
'Ik heb dat effect op mensen.'
'Grijns niet zo.' Hij beloont me met een por in mijn zij, die als een elektrische stoot richting mijn hoofd schiet. 'Ik meen het!' Met snelle passen, manoeuvreert hij zich tussen de kleine doorgangen die mijn aanwezigheid in de menigte schept. 'Waar gaan we heen?'
'Ergens,' antwoord ik, niet bereid om mijn plan prijs te geven, wetend dat Kieran anders nooit vrijwillig mee zou gaan. 'Loop nu maar door, godvergeten tijdrekker.' Zijn protesterende kreten, laat ik samensmelten met de vele stemmen die ons omsingelen. 'Kom mee, ik wil je wat laten zien.' Grijnzend geef ik hem een zetje vooruit, richting de pas gerepareerde stadspoort. 'Niets om bang voor te zijn, Kiki Kat.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top