Hoofdstuk 4 | Kieran

Het bed kraakt wanneer ik plaatsneem. De vergeelde polaroidfoto koester ik in de palm van mijn hand. Het is mijn enige tastbare herinnering aan vroeger. Met een zwaar gevoel in mijn maag, strijk ik over de kleine afbeelding. Mijn ouders en ik zijn alle drie te zien, voor ons huis, in de stad. Pa, zoals altijd statig en stijfjes, de mouwen van zijn lichtblauwe blouse iets opgestroopt, waardoor de randen van zijn oude brandwonden te zien zijn. Glimmend worden ze verlicht in de middagzon. Zijn hand heeft hij beschermend op de onderrug van zijn vrouw geplaats.

Mijn wijsvinger blijft zweven boven haar hoofd. Mijn moeder, ongemakkelijk lachend. Haar blonde haren als een recht gordijn voor haar gezicht geslagen, alsof ze zichzelf door middel van haar lokken wil verhullen voor de camera. Haar vingers heeft ze op haar beurt ietwat onhandig over mijn schouder gekruld.

Ik weet nog goed dat mijn moeder voor het nemen van de foto mijn haar nog heeft aangevallen met een borstel en wat water, maar de lichte krullen hadden toen ook al een eigen wil en pieken ongetemd alle kanten op.

De jongen op de foto en de persoon die ik iedere ochtend in de spiegel zie, lijken niet eens meer dezelfde persoon. Waar de jongen op de afbeelding, met geheven hoofd, tussen zijn beide ouders in staat, bestaat de jongen in de spiegel uit niets meer dan lege, holle ogen en loshangende kledingstukken. De realisatie doet mijn keel samenknijpen. Een brok vormt zich, wanneer ik de brede, enthousiaste glimlach van de jongen op de polaroid bestudeer.

Wat is er met hem gebeurt?

Mijn vingers glijden over de voordeur van ons oude huis. Een statig pand met hoge ramen, zandkleurige stenen, een zware eikenhouten deur en een glanzende deurklopper uit jade gehouwen. Handgemaakt door een kennis van mijn vader. Felgekleurde bloemen en zoetgeurende struiken, waarop allerlei insecten af zijn gekomen, omringen het groene grasveld van onze voortuin.

Ik beeld mezelf in dat ik de marmeren trap op kan lopen en zo de zware deur kan openen. Dat ik de kleuren van het glas in lood raam boven de deur kan zien weerkaatsen tegen de met bloempatronen overladen wanden in de gang. Blauw, donkerpaars, roze, helderrood. De tinten weerkaatsen tegen de vele fotolijsten die ik in het voorbijgaan allemaal kort aanraak. Het huis omarmt me als een oude vriend, als een stel vertrouwde kleren die je na een lange tijd weer aantrekt. Alles is me bekend. Ieder barstje in de tegelvloer, herken ik. Ik weet hoe ze zijn ontstaan. De verkleuring in het plafond waartegen ik ooit een speelbal heb getrapt, doet me glimlachen. Het kunstwerk dat ik als zesjarige driftig met felrode stift op de muur heb gekrast, tot grote ergernis van mijn moeder die het kliederwerkje met geen mogelijkheid van haar behang kon schrobben. Zelfs haar sterkste schoonmaakmiddel bleek er niet tegen te zijn opgewassen en in haar wanhopige poging om het beste uit de situatie te halen heeft ze er maar een fotolijst omheen gehangen, waaronder een gouden plakkaat met: ''Kieran Merdall'' is geplakt.

Verwelkomd door de zoete geur van Daiko wafels en siroop stap ik de keukendrempel over. De ruimte is onveranderd gebleven. Een grote tafel met twaalf stoelen staat midden in de kamer. Een jade kroonluchter met kristallen hangt aan het plafond, licht zwierend door de wind die vanuit de opengeslagen tuindeuren het huis in wordt gedreven. De buste van mijn overgrootvader Thaddeus op een antiek tafeltje, het pronkstuk van mijn vader. Grote bloemenvazen gevuld met sterk geurende bloemen begroeten me vanuit de achtertuin.

Mijn moeder, gestoken in haar favoriete lichtblauwe zomerjurk en bijpassende ketting, draait net een goudbruine wafel om in het ijzer. Ik begin al te watertanden bij de aanblik van de grote stapel op het bord naast haar. 'Eten is zo klaar, schat,' zegt ze, een hand door mijn haren halend, waarna ze verder gaat met neuriën. 'Ga maar vast zitten.'

Vanuit de serre vloeit het licht rijkelijk naar binnen. De ruimte baadt in de zachtgele stralen van de ochtendzon. Zoals iedere morgen heeft mijn vader zich weer verdiept in de cultuurpagina van de krant. Zacht de woorden voor zich uit mompelend, terwijl zijn ogen de teksten af scannen naar interessante stukken over muziek. Hij is zo in beslag genomen door het drukwerk voor zijn neus dat hij niet door heeft dat het glas pitayasap, dreigt te overstromen. Hij stopt echter net op tijd met schenken wanneer ik mijn stoel aanschuif aan de ronde tafel. Mij geen aandacht schenkend neemt hij vluchtig een flinke slok uit zijn glas, om zich vervolgens met nieuwsgierige ogen over een langdradig stuk over de Asmarov hoorn te buigen.

'Ook goede morgen, pa,' meld ik mijn aanwezigheid en gris een bloedrode enora uit de stenen fruitschaal, waar ik verlangend mijn tanden in zet. Genietend van het sappige vruchtvlees doe ik een bij voorbaat mislukte poging om een gesprek met mijn vader aan te knopen. 'Mooie dag, niet?'

'Hmm.'

Een overdreven zucht slakend, rol ik met mijn ogen. Ik kan net zo goed tegen een muur praten, grote kans dat die nog meer te vertellen heeft. Veel meer dan wat onverstaanbaar gemurmel kan ik 's ochtends doorgaans niet verwachten.

'Een beetje dooreten,' Kieran, klaagt mijn moeder wanneer ze, de siroop van haar hand likkend, een goedgevuld bord voor me neerzet. 'Je mag niet nog eens te laat komen. We willen niet nog een brief van meneer Hale thuisgestuurd krijgen. Je weet wat een zeur hij is op ouderbijeenkomsten, niet waar, Thad?'

'Hmm, ja,' murmelt mijn vader en slaat de pagina van zijn krant om.

Tijd om haar te antwoorden heb ik niet, want ik heb mijn mond al gevuld met een halve, in siroop verdrinkende, wafel. Zwijgend eet ik mijn hele bord leeg, mijn glas meerdere malen vullend met koude melk. Ik neem nog net genoeg tijd om tussendoor adem te halen.

'Je zou niet zeggen dat iemand met jouw bouw zich zo vol kon stouwen, charmant,' doet een stem me opschrikken. Stikkend in mijn laatste hap, gooi ik de gehele inhoud van mijn glas naar binnen, om hem vervolgens al proestend en vol ongeloof gade te slaan.

Zijn met kleine littekens omrande mond, heeft zich al vertrokken tot een uiterst brede grijns. 'Stik voorzichtig.' De twinkeling in zijn diepblauwe ogen is duister, haast uitdagend te noemen. Achteloos is hij een servet in repen aan het scheuren, mij geen moment uit het oog verliezend. Zijn zanderige laarzen heeft hij voor zich op het glazen tafelblad gegooid, waardoor de hele tafel wordt bezaaid met een dun, mul laagje zand. Mijn vader lijkt de extra zandkorrels op zijn bord niet op te merken en kauwt stevig door op zijn steeds groter afgesneden stukken wafel. Om de paar seconde slaat hij, met zijn vingertoppen plakkerig van de siroop, de bladzijde van zijn ochtendkrant om. Ik betwijfel of hij zich bewust is van de kwaliteit van mam haar kookkunsten. Daarbij lijkt Pax zijn aanwezigheid, net als alles om hem heen, volledig langs hem heen te gaan.

'H-hoe kom jij binnen?' stamel ik, niet eens lichtelijk verbaasd dat hij me geruisloos heeft kunnen besluipen. Pax heeft een angstaanjagend stille manier van voortbewegen.

Des te langer ik naar hem kijk, des te roder mijn wangen kleuren. Wegkijken doe ik echter niet. Ik kan mezelf niet van hem losmaken. Hij, ontspannen zittend op de stoel naast me, slokt mijn onverdeelde aandacht op. Verrast kom ik tot de ontdekking dat zijn ongekamde, wilde dos haar in het zonlicht niet zwart is, maar donkerbruin en hoe de sprankeling in zijn ogen verandert in een waakzame flikkering wanneer hij mijn interesse in hem bemerkt. Ieder litteken op zijn door de zongebruinde huid is voor mij even fascinerend. De moedervlek boven zijn rechtermondhoek, die meebeweegt wanneer hij grijnst. De dikke, rode streep die van boven zijn rechteroog doorloopt tot in zijn nek. De kleine, witte putjes rond zijn lippen. Littekens die me het idee geven dat zijn mond eens dichtgenaaid is geweest met naald en draad. Een kenmerk van sengei en cisaro's, wat niets meer dan mooie woorden zijn voor de doorsnee huis-en seksslaaf.

Mensen waarvan we er in de stad vele hebben wonen. Vrouwen, kinderen, mannen. Allemaal afkomstig uit het Necropolis. Stuk voor stuk hoopte ze op een betere toekomst in de grote steden, sommige van hen zijn onwillig gebracht. Veelal jonge kinderen die zijn doorverkocht door kooplieden. De slavenhandel in het land is groots en groeiend. Een verleidelijk iets voor de handelaren uit de armste delen van het land. Zo verleidelijk dat ze bereid zijn om kinderen bij hun familie weg te roven en ze door te verkopen aan mannen van twee of driemaal hun leeftijd.

Even ben ik verleid om naar het verhaal achter zijn verwondingen te vragen, maar ik slik mijn woorden in. Zeker nu Pax, de eetkamerstoel balancerend op twee poten, het vuil onder zijn nagels aan het verwijderen is met een vlijmscherp keukenmes.

'Meestal komen mensen binnen via de deur, Kiki Kat. Ik weet niet of dat hier gebruikelijk is.' Na het keukengerei inspecterend in de lucht te hebben gehouden smeert hij de drek af aan zijn vaal zwarte T-shirt. Ondanks zijn lange mouwen kan ik de vormen van de touwachtige littekens op zijn huid herkennen. Zelfs mijn oren voel ik gloeiendheet worden, wanneer ik mijn gedachten af laat dwalen en wordt herinnerd aan de warmte van zijn ontblote bovenlijf op mijn rug, zijn gezicht tegen mijn achterhoofd. Zijn lichaam dat hij als een schild over het mijne heeft geworpen, me afschermend voor het rondslingerende puin en de verschroeiende hitte van de explosie.

Schuifelend op mijn stoel draai ik me om naar mijn moeder die, al neuriënd en wiegend op haar hoge hakken, twee lunchpakketjes aan het klaarmaken is. Vervolgens neem ik de voorovergebogen gestalte van mijn vader in me op. Zenuwachtig dat ze mijn gedachtes kunnen lezen en de beelden van de ontploffing voor hun netvliezen zien verschijnen, sluit ik mijn oogleden. Schaamtevol wacht ik af, maar het blijft ijzingwekkend stil. Enkel het geluid van scheurende servetten, een opendraaiende pot en mijn vader die luid zijn keel schraapt weerklinken in mijn oorschelpen.

Tevreden blaast Pax het hoopje kapotgescheurde servet mijn vaders kant op. Hij kucht enkel en wappert wat met zijn krant. Waarschijnlijk in de veronderstelling dat een vlieg zojuist op zijn hand is neergedaald.

Het blijft vreemd om Pax hier aan onze keukentafel te zien zitten, hoewel hangen misschien een beter woord is. Tussen de opgepoetste kandelaars, blinkende bloemenvaas en het zilverwaar valt hij, met zijn kleding waar de gaten zijn ingevallen en ongewassen uiterlijk, volledig uit de toon. Mijn moeder zou een hartaanval krijgen als ze zich om zou keren en deze jongen met zijn vieze lederen laarzen op haar brandschone, dure tafel zag zitten. Ik zou er honderd Ira's voor wedden dat ze het op een gillen zou zetten.

Pax,' begin ik voorzichtig, 'hoe kom je hier, in Irelia?'

Schaamteloos en niet geheel onopvallend laat hij een aantal van mijn moeders zilveren lepeltjes in zijn zak glijden. 'Hoe moet ik dat weten?' reageert hij, grinnikend zijn borstelige wenkbrauwen optrekkend 'Dit is jouw verbeelding.'

***

Een haperende zucht weet zich naar buiten te persen, wanneer ik aarzelend de foto verberg onder mijn kussen. Tranen borrelen gevaarlijk dicht aan het oppervlak. Op de binnenkant van mijn wang bijtend, probeer ik ze terug te dringen. Wetend dat, als ik nu zal zwichten, ze tot aan het aantreden van de ochtend zullen blijven stromen. Ik poog mezelf bijeen te houden, gebied mezelf om niet al huilend ineen te storten. Zachtjes fluister ik de woorden van mijn vader, die hij me zo vaak met een strenge ondertoon heeft toegezegd: 'Tranen zijn voor zwakkelingen. Verman jezelf, Kieran.'

Vanuit mijn slaapkamerraam zie ik een beweging. Bijna te vlug om opgemerkt te kunnen worden. Ik heb mezelf er echter op getraind hem te herkennen, zijn aanwezigheid aan te voelen. Pax, de schim aan de overkant van de straat, verscholen achter een hoge paal, waaraan een speaker is bevestigd. Kort wordt zijn gezicht opgelicht door de vlam van zijn aansteker, wanneer hij een sigaret tussen zijn lippen plaatst en deze opsteekt.

Ik blijf roerloos zitten, mijn knieën opgetrokken tot mijn kin, afwezig starend naar de rookwolkjes die uit zijn neusgaten opstijgen en zich vermengen met de duistere avondlucht. Net zoals iedere nacht laat ik niet merken dat ik hem heb gezien. Uit angst om hem af te schrikken en hem, als een schuwe kat, weg te jagen. Ik weet zeker dat hij zich daarna een aantal dagen niet meer aan me zal tonen.

De afgelopen dagen heeft alleen Pax zijn nachtelijke aanwezigheid me kunnen afleiden van mijn malende gedachtestromen. Pax heeft me verlichting gegeven van het trillen en de onverwachtse herinneringen aan de Mortaqaan voordat hij het hele quarantaine gebied in vlammen op deed gaan. Alleen met zijn aanwezigheid heb ik rust. Ik voel me veiliger met Pax in de buurt. Minder kwetsbaar, omdat ik erop kan vertrouwen dat hij de hele nacht over me zal waken. Hij zal me beschermen tegen bedreigingen van buitenaf en, misschien nog wel belangrijker, tegen mezelf. Had Pax er niet geweest, dan had ik vandaag voor een tweede keer aan de rand van het ravijn gestaan. Hardop pratend en hopend dat ik zo de kracht zou kunnen vinden om de afgrond in te springen.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top