Hoofdstuk 3 | Pax


Wanneer ik opsta lijkt de wereld zich om me heen te vouwen. Zwarte vlekken vullen mijn gezichtsveld, vermengen zich met de waas van geel en oranje. Mijn hoofd is zwaar, verdoofd. De explosie, nog na schokkend in mijn botten, doet me kreunen. Een geur van rook en verschroeid vlees trekt aan de randen van mijn herinneringen en ik moet op mijn onderlip bijten om mezelf niet te verliezen, me niet opnieuw mee te laten voeren door ongewenste gedachten stromen.

De omgeving waarin ik me bevind is herkenbaar, maar tegelijkertijd onvertrouwder als ooit tevoren. Een aangename hitte strijkt langs mijn wangen. Kleine vlokken brandend materiaal dalen neer op mijn armen en verschroeien de lange, donkere haartjes die zich op mijn vel hebben verzameld. Ik blaas een lok haar uit mijn ogen en zak door mijn benen, mijn handen schavend aan de gebarsten stenen ondergrond. Kieran, buiten bewustzijn, op nog geen vijf centimeter van mijn gezicht af. De zenuwachtige trekken zijn volledig uit zijn gelaat verdwenen. De zorgelijke kromming van zijn lippen, de leegte in zijn ogen, zijn nergens te bespeuren. Het maakt dat hij er jonger uit ziet, kwetsbaarder.

In een diepe zucht verlaat de spanning mijn spieren, als ik Kierans hartslag onder mijn vingertoppen voel pulseren, rustig, gelijkmatig. Hij leeft nog. Kieran lijkt van papier te zijn gemaakt. Fragiel papier dat onder mijn aanraking tot stof uiteen kan vallen. Zijn ribben drukkend tegen mijn zij. Mager, zo mager. Een steek boort zich in mijn borstkas, als een mes dat vervolgens nog een aantal keren wordt rondgedraaid. Hij leeft nog, herhaal ik, mijn eigen gedachten in me opnemend. Hij leeft nog.

'Kieran?' probeer ik, verstikt, niet in staat om een andere oplossing te bedenken dan de jongen voor me aan zijn schouders te schudden. 'Kieran?'

Mijn eigen hart klopt ergens in mijn strot. Ik rijk naar zijn met blauwe plekken overladen wangen. Hij kookt. Verdomme, dit is niet goed. Helemaal niet goed. Ik poog om hetgeen wat Dec me heeft bijgebracht over bewusteloosheid op te rakelen, maar elk draadje in mijn brein lijkt te zijn veranderd in een geroosterd rattennest. In een impuls schuif ik Kierans hoofd op mijn knieën en wrijf wat as van zijn neus.

Exact op dat moment komt de radio in mijn onderbroek met een oorverdovend geruis tot leven. 'Jongens, waar zijn jullie?'

Ik ben nog nooit zo blij geweest om Dec zijn stem te horen.

'Zijn jullie nog op weg?'

Met bevende hand pak ik het koude metalen ding beet. 'Yep.' Het komt niet eens in me op om de spraakknop in te drukken. Wetend dat Dec toch bezig is, laat ik het zo. Stilte is hetgeen wat volgt. De commotie op het stadsplein weet maar half tot me door te dringen. Schreeuwen en kreten zijn enkel een zoemend geluid op de achtergrond.

'Pax, Cas? Waar zijn jullie?' Aan Dec's hijgende ademhaling kan ik opmaken dat hij aan het rennen is.

Ik breng de radio naar mijn mond en vergeet deze keer niet de knop aan de zijkant in te drukken. 'Cas is -' Snel blik ik om me heen. As, rijen na rijen verschroeide lichamen, waarvan de skeletten half ontbloot liggen. Smeulende brokstukken, rook, maar nergens is Cas te bekennen. Ik kan enkel de contouren van Mus zijn brede lijf zien, terwijl hij tussen de doden door banjert, met dezelfde opgetogenheid als wanneer hij door waterplassen spurt. 'Weg,' sluit ik mijn zin af.

Kierans opgezwollen ogen worden langzaam geopend. Glazig staart hij me aan.

'Je oor hangt los.'

Ik glimlach bij het horen van zijn zwakke, raspende stem. Opgelucht dat hij, ondanks twee purper vertrokken ogen en schrammen, ongedeerd lijkt te zijn.

'Hey, kitty kat,' fluister ik terug, geen aandacht schenkend aan mijn slepende manier van spreken. 'Kitty Kat.' Waarom weet ik niet, misschien omdat hij zo licht aanvoelt op mijn schoot. Misschien omdat hij er zo kwetsbaar bij ligt en heel misschien omdat zijn stem op dit moment hoog en piepend is, als dat van de miauw van een jong katje. 'Kiki Kat. Meer als, hey, Kiki Kat.' Mijn nieuwe bevinding doet me giechelen. Iets wat zelfs mij tot verwarring brengt. Ondertussen is Kieran weer weggezakt in een staat van bewusteloosheid, zijn mond licht geopend.

Hij leeft nog, denk ik met enige verrukking. 'Kiki Kat.'

Het gevoel van oplichting blijft zich in mijn borst opzwellen tot een ongekende grote. De warmte die door Kierans zwarte lederen jack heen straalt, een aangename warmte op mijn met as bestrooide huid.

'Pax, knul,' Dec zijn stem slaat een aantal octaven de hoogte in, 'waar ben je nu?'

Voor een moment kan ik enkel in de speaker van de radio ademen, al fronsend om de rode druppels die op mijn bovenbeen uit elkaar spatten. 'Rood,' murmel ik, de spetters van mijn huid afvegend. Me vaag bewust dat ik al die tijd de radioknop ingedrukt heb gehouden.

Declans toon is vast en duidelijk als hij me toespreekt: 'Pax, wát zie je?'

'Rood.' Mijn hand zwaai ik gefascineerd voor mijn ogen heen en weer. 'Hé, ... Ik ... werk nog?'

Strijkend over Kierans wang, laat ik steeds meer bloedvegen achter. Ik neurie een liedje. Het lied dat mijn moeder altijd voor me zong als ik niet kon slapen. Terwijl ze haar slanke vingers over mijn wang liet glijden, haar stem als honing. 'Kiki Kat,' zeg ik, mijn stem een zachte fluistering. 'Alles komt goed.'

***

'Geef Kieran maar aan mij.' Een warme hand slaat zich over mijn schouder. De pijnscheut die daarmee vrijkomt doet me ineenkrimpen. Romans stem lijkt van ver te komen als hij me vraagt om Kieran los te laten. Alsof ik me met mijn gezicht onderwater bevind en Romans klanken met moeite door het wateroppervlak heen weten te breken.

'Nee.' Hoor ik mezelf roepen. De twee grijsgroene ogen kijken me zorgelijk aan. Ik ben echter niet van plan om Kieran zomaar te overhandigen.

'Kiki Kat.' De blonde, krullende plukken van zijn haar kleuren roze wanneer ik ze in mijn hand beetneem en ze door mijn uitgestrekt hand laat glijden. Het kietelt en ik hoor mezelf giechelen. Ik blijf Kieran heen en weer wiegen. Steeds harder neuriënd om Romans stem buiten te sluiten.

'We moeten Kieran naar Dok brengen. ' Voor een tweede keer legt Roman zijn grote hand op mijn schouderblad, maar ik schud hem deze keer van me af.

'En zelf kan je ook wel een oplapbeurt gebruiken.'

Met mijn vingertoppen tast ik over het langgerekte, glimmende litteken aan de rechterkant van Kierans neus gaan. 'Kiki Kat.' Steeds weer, over en over, tot de bijnaam zijn betekenis heeft verloren en de klanken ervan me vreemd in de oren klinken. Tot de letters een eigenaardige nasmaak op mijn tong achterlaten, ijzerachtig.

'Pax, laat Kieran maar los. Pax?'

'Kieran.' De naam doet mijn mondhoeken omhoog krullen. 'Kiki Kat.' Wanneer ik inadem ruik ik de frisse, bloemige geur die hij altijd met zich meedraagt, het vermengd met de reuk van verbrand vlees en de ijzeren smaak van zijn bijnaam in mijn mond.

Naast me slaakt Roman een diepe, uitgeputte zucht. Zijn vlakke handpalmen komen met een verslagen klap op zijn knieën terecht. Ik begin te brullen wanneer hij me bij mijn middel beetpakt. 'Laat me los, verdomme! Ik kan zelf lopen. Sard!'

'Pak Kieran, hij is lichter,' zegt Roman, terwijl hij hem in de armen drukt van iemand die me maar al te bekend voorkomt. Declan.

'Laat me los, jij klootzak,' kreun ik, waarna ik weer een aantal keer Kiki Kat mompel.

De rustige toon waarop Roman me toespreekt doet me mijn kaken op elkaar klemmen.

'We zijn zo bij Dok, probeer wakker te blijven.' Ieder woord wordt met zorg uitgesproken, op dezelfde manier als je een kind van vier zou aanspreken.

Mijn hoofd begint te schudden. Ze zijn begonnen met rennen.

Ik voel hoe mijn lijf heen en weer gaat in zijn armen. Het doet mijn rug schreeuwen met een reeks opeenvolgende pijnscheuten. Een teken dat alle adrenaline, waarop ik al die tijd heb geteerd, uit mijn bloedbaan verdwijnt. Binnen enkele secondes baad ik in een doffe, brandende pijn. Bewegen kan niet. Romans sterke, harige armen houden me op mijn plek.

Ze praten met elkaar in een fluistertoon, amper hoorbaar boven Kierans zwakke geluiden. Alsof ze zich op een begrafenis bevinden en ze ons richting onze graven dragen.

Gefrustreerd, omdat Roman noch Dec van plan is om me zelf te laten lopen, slaak ik een klagelijke kreet. 'Ik kan verdomme zelf op mijn poten staan!' Ik til mijn hoofd op, maar val vervolgens weer terug tegen Romans bovenarm. Woede borrelt in me op als ik hem en Dec hoor grinniken. Een vlugge blik laat de tranen zien die zich een weg over zijn stoffige wangen banen. Dec naast hem, Kieran vasthoudend, doet zijn uiterste best op zijn eigen tranen te temmen.

'Houd je kop, waanzinnige idioot,' proest hij door zijn opkomende emoties, zijn stem schor.

Ik geef hem een spottend lachje, al duurt het niet lang voordat Declans gezicht verdwijnt en alles zich tot één grote vlek vormt.

***

'Knul, je bent er slechter toe dan je zelf denkt.' Hoewel Dec en Roman hun uiterste best doen om me tegen het bed aan te drukken, weet ik onder hun handen uit te glippen. Wat dat chagrijnige wijf van daarnet ook in mijn ader heeft gespoten, het heeft effect. Zonder al teveel te wankelen weet ik me tussen de ziekenbedden en de op brancards geplaatste doden heen te sturen, de norse, veroordelende uitdrukkingen van rouwende familieleden ontwijkend. In mijn snelheid loop ik haast een van de ziekenverzorgers ondersteboven die, met een dienblad vol naalden en verbanden, net op tijd weg kan springen. Hoofdschuddend tuurt ze me na, het blad in haar handen op een tafel plaatsend. Ze zegt het nog net niet, maar ik kan, wanneer ik over mijn schouder kijk, die ene naam van haar gezicht afzien druipen, Vixus.

Achter me hoor ik Cas zijn onmiskenbare schaterlach, vervuld met genot en een vleugje spot. Ik maak een mentale aantekening dat ik hem de volgende keer dat ik hem zie in de maag moet stompen. Voor nu is het mijn prioriteit om uit dit vervloekte krot te komen. De ziekenboeg bezorgt me rillingen. Het stinkt er naar medicijnen en schoonmaakmiddel en iedereen krijst en gilt de boel bij elkaar. Sinds ik gedwongen mijn eerste dagen in Eras in een van deze bedden moest spenderen, mijd ik dit gebouw als de Rotting.

Toch betrap ik mezelf erop dat ik bij het passeren van de zieken en gewonden steeds kort stil blijf staan, half verwachtend dat een van de mensen in de krakkemikkige bedden Kieran is. Ik loop langs het spijlen bed van een man wiens been nog maar aan enkele pezen vastzit, langs een klein meisje zonder ogen. Een vrouw waarvan de darmen uit haar onderbuik hangen ligt een paar bedden verderop. De hoop om een korte glimp van Kieran op te vangen, zakt me in de schoenen. Ik wil net achter een van de verplegers de boeg uitlopen, als Dok me de weg verspert en daarbij ook mijn zicht op de laatste twee bedden hindert. Zelfs als ik op mijn tenen ga staan, kan ik niet zien of Kieran daar ligt. Dok schijnt te weten naar wie ik op zoek ben en geeft me een kort knikje. Voor mij een bevestiging dat Kieran daar is. De wil om de dokter op het bed van een in verbanden gewikkelde Erasiaan te werpen, moet ik laten varen als ik zijn welgemeende glimlach zie.

De dokter is een man met een spits gezicht en een scheve, ronde bril. Bruin haar piekt alle kanten op en zijn lippen zijn meestal gevormd tot een aanstekelijke grijns.

Dat hij me direct in de ogen durft te staren en een ziek gevoel voor humor heeft, maak dat ik hem minder haat en hem daarom een ietwat geforceerde grijns terug schenk. Hoe kan ik anders? Deze zelfde man heeft mijn kont gehecht toen ik als tienjarige verstrikt raakte in het prikkeldraad van eenogige Jones' tuin, terwijl Cas en ik er vandoor wilde gaan met een duur uitziend beeldje. Uiteraard met het plan om deze later op de maandelijkse stadsmarkt te verkopen voor een Ira of honderd.

'Daar is onze held!' Hij schuift zijn bril wat omhoog, recht zijn eens witte jas en gebaart me hem te volgen. 'Laten we maar eens die wonden van jou inspecteren. Des te sneller kun je weer in het hol kruipen waar je vandaan kwam.'

'Jij begrijpt me, Dok,' beaam ik terwijl ik, vervuld met tegenzin, weer op het bed plaatsneem. Mijn hoofd tollend van mijn korte ontsnappingspoging.

Dec, zittend op de kruk naast het op kratten balancerende bed, kan alleen maar schudden van zijn ingehouden lach.

Dok begint wat tegen mijn onderlip te duwen, zijn bril om de zoveel tellen weer op zijn puntige neus terugschuivend. Waarna hij mijn gezicht kantelt en gelijk het flappende geluid van eerder verklaart door te zeggen: 'Gescheurd oor, niets wat een aantal welgeplaatste hechtingen niet kunnen repareren. Je zult er na wat draden weer knap uit komen te zien.' Weer schuift hij zijn bril naar achteren. 'Knap zal voor jou misschien een beetje te hoog gegrepen te zijn,' voegt hij er vlug aan toe. 'Maar ik zal mijn best doen. Je achterwerk ziet er ook nog prima uit, of niet Pax?'

Wachten op mijn antwoord doet hij niet. Onder het gegrinnik van mijn vader, oom en beste vriend begint hij met ontsmetten en vist hij zijn materialen van het dienblad, die een van zijn vele verpleegsters net voor hem heeft neergezet.

Hoewel ik mijn omstanders liever ''bek dicht'' had toe gemompeld, gaat dat moeizaam als er een naald door je oor wordt gestoken. Meer dan hen kwaad aanstaren, kan ik niet.

Een stuk of twintig hechtingen later, verlaat Dok ons om de vrouw in het bed naast me te hulp te schieten. Haar hoge, schelle gekerm werkt op mijn zenuwen. Maar de bloedspetters die op het afschermde douchegordijn uiteenvallen, weerhouden me om een klagende opmerking te maken.

'Ik wist dat je stom was, knul, maar om jezelf als levend schild te gebruiken?' Dec trekt zijn borstelige, grijze wenkbrauw omhoog. 'Dat is een nieuwe soort van achterlijkheid. Wat dacht je wel niet?' Zoals gewoonlijk negeert hij mijn grijnzen en gaat verder: 'Het is dat Roman en ik Cassius nog tegen kwamen. Anders – '

'Anders wat? Twijfel je soms aan mijn vermogens om voor mezelf te zorgen?' zeg ik, gemaakt geërgerd. 'Ik had zonder jullie hulp Kieran ook wel richting de ziekenboeg kunnen brengen.'

'Eerder slepen,' verbeterd Cas, uiterst hulpvaardig als hij altijd is. Zijn handen zijn gespannen over de achterzijde van het bed geslagen. Zijn verstarde blik rustend op Dec, terwijl hij aan het verband op zijn voorhoofd plukt.

'Hoe dan ook, het was een ondoordachte actie – '

'Ach, kom op Dec, de jongen zijn oor is er net bijna aangegaan.' Roman die, zoals altijd met zijn gespierde armen over elkaar, naast het bed staat te kauwen op een stuk pruimtabak, staart zijn oudere broer met een speelse twinkeling in zijn ogen aan. 'Daarbij heeft hij zojuist wel die jongen van Thad gered. Voor hetzelfde geld hadden we nu stukjes Kieran van de straattegels staan schrapen. Pax is een uitstekend menselijk schild.' Een harde stomp tegen mijn zij, doet me verschrikt op mijn lip bijten. Dat dat verdomd veel pijn doet, laat ik niet blijken. Ik gun Cas het vermaak niet.

'Het was de meest belachelijke – '

'Declan!'

'Laat me uitpraten,' zegt hij dreigend, zijn hand wuivend om iedereen tot stilte te manen. 'De meest belachelijke actie die ik ooit van je heb meegemaakt. Nog belachelijker dan die keer dat Cas en jij eigenhandig die Vuurstaart hebben aangevallen.' Zijn bezorgde, grijsgroene ogen doen me beschaamd naar mijn vingers turen. Hoewel ik het niet vaak laat blijken, ik wil wel degelijk Dec zijn respect verdienen.

'In Equinox naam, Pax, je had wel dood kunnen zijn.' Zuchtend blaast hij zijn adem uit. Een stilte valt. Een die lang genoeg aanhoudt om de mechanische zaag te horen, wanneer een ledemaat van de vrouw achter het gordijn wordt afgezaagd. Grote klodders lichaamssappen vliegen tegen het douchegordijn. Door de doorschijnende stof kunnen we allemaal haar spartelende lijf zien, maar iedereen houdt zijn kaken stevig op elkaar geklemd, luisterend naar het raspende geluid van de zaag, wanneer deze door het bot heen breekt. Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe Cas verbleekt en zijn hoofd afwendt als het lichaamsdeel met een doffe klap op de vloer terecht komt.

Dec lijkt zich totaal niet te storen aan het gejammer van het wijf naast ons. De diepe rimpel op zijn voorhoofd masserend, vouwt hij zijn handen. Een bekende handeling. Dec heeft de gewoonte om zijn vingers samen te klemmen als hij zijn woorden overpeinst, afwegend of ze wel geschikt zijn.

'Maar je hebt wel aardig wat lef getoond om jezelf op die knul van Thaddeus te storten. Hij mag in zijn handen knijpen dat jij in de buurt was.'

Ik kan niet anders dan mijn tanden bloot lachen, wat Dec met een afkeurend geschud van zijn hoofd beantwoordt.

'Laat dit niet een voorbode zijn voor nog meer ondoordachte pogingen om de held uit te hangen, knul.'

De daaropvolgende dag word ik bij Dec thuis bezocht door Rhys en Adelaide, die me schoorvoetend een zelfgemaakte maaltijd van hun moeder voorschotelen. ''Omdat ik Kieran heb gered.'' Alhoewel ik ze beide niet kan luchten of zien, ben ik niet gek genoeg om een aangeboden maaltijd af te slaan. Voor een vrouw die twee van die verrotte kinderen op de wereld heeft gezet, kan ze verdomd goed koken. Niet dat ik dat Rhys en diens zus vertel. Ik heb alleen de bak met eten uit Adelaides handen getrokken, om vervolgens de deur dicht te slaan.

Mijn daden zijn als een lopend vuur door de stad heen getrokken en ik ben blij dat het deze keer niets negatiefs is. Het is te merken dat Kieran aardig wat vrienden heeft in de stad. Iedereen weet dus mijn reddingsactie wel op prijs te stellen, hoewel sommige Erasianen nog steeds een manier vinden om me als een boosdoener af te schilderen. Niet dat het gerucht dat ik de oorzaak was van de explosie me iets kan schelen. Ik ben te druk bezig met het feit dat Kieran al zeker drie dagen in bewusteloze toestand in de ziekenboeg ligt weg te kwijnen.

Steeds weer blijf ik mezelf vervloeken dat ik Kieran eerder die dag niet zoals gewoonlijk achterna ben gegaan, hem in de gaten gehouden had, zoals ik normaalgesproken doe. Ik, verscholen in het duister, onopgemerkt door Kieran zelf.

Schuldgevoel vreet aan me. Net als in die verrotte tijd waarin Kieran iedere avond de longen uit zijn lijf gilde.

Achtervolgd door de herinnering aan zijn dode ouders.

Vermoord door mijn kogels.

Dromen achtervolgen me, nieuwe en oude, de een nog gruwelijker dan de ander. Kierans ouders, die me smekend aankijken. Hopend dat ik hen genade zal tonen, hun zal laten leven. Kierans ijselijke gillen die mijn tanden doen ratelen. Mijn moeder, brandend in het vuur. Kierans lichaam dat verpulvert onder mijn aanraking, als ik hem wil redden van de vlammen die over het quarantaine gebied woekeren. Nachten word ik badend in het zweet wakker, mijn oude, versleten knuffelolifant in mijn vuist klemmend. Nog nooit in al mijn jaren in de stad heb ik zo erg naar mijn moeders geruststellende stem gesnakt. Wens ik haar lichte aanraking op mijn huid te voelen, een liefkozende haal door mijn haren. Alleen het medaillon, dat verborgen zit in de vulling van het knuffelbeest, geeft me het gevoel dat ze toch nog bij me is. Al is het maar een beetje.

Mijn humeur verslechterd aanzienlijk. Zelfs Cas zijn gemopper dat hij mijn wachtdiensten over moet nemen en drie weken lang met Rhys Endress zit opgescheept, brengt me geen geluk. Ik kan enkel en alleen aan Kieran denken, bewusteloos en veel te mager.

Na de vijfde dag besluit ik tegen de buitenmuur van de ziekenboeg te slapen. Buiten, aangezien niemand me zomaar de boeg in wil laten. Bewerend dat ik de rust van de patiënten zal verstoren. Dat velen nog steeds van mening zijn dat er een vloek van de Oppergod op me rust, durft de nukkige verpleegster me niet recht in het gezicht te zeggen. Ik kan het daarom niet laten om mijn middelvinger naar haar op te steken. Hoe kinderachtig het gebaar misschien mag zijn, het geeft me een gevoel van voldoening. Toch ben ik blij dat ze het me niet verbiedt om voor mezelf een troon te maken van lege kratten en me daartegen te nestelen. Leunend tegen de betonnen wanden van het gebouw, om te kunnen genieten van mijn eerste droomloze slaap in dagen. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top