Hoofdstuk 11.2 | Pax
'Als er iets mis gaat – en er kan een boel mis gaan tijdens deze bezoeken-', Dec pauzeert en pakt zijn zin weer op, 'ik wil de Censor dood en iedere legionair die hij meebrengt. Voordat Ceres op de hoogte kan worden gebracht van beschuldigende informatie. Te veel voorraadleveringen, je weet wel.'
'Je zegt het alsof dit al eens eerder is gebeurt,' zeg ik traag. Pas nu merk ik op hoe uitgestorven deze straat is. Geen speakers, die doorgaans rond dit uur Dec zijn oor martelende lp-muziek schallen. Ze zijn schaars in het oostelijke deel van Eras, bevinden zich meer rondom het plein. Mij hoor je niet klagen.
'We hebben er nog nooit een beschoten, maar we hebben eerder wat problemen gehad,' antwoordt hij eerlijk. We zijn een andere hoek omgeslagen. De straat leidt terug naar het plein. Het wordt geen lang gesprek. Mooi zo. Ik haat het om toe te geven, maar deze stilte maakt me ongemakkelijk. Het weinige geluid komt van onze op elkaar afgestemde voetstappen en Dec's met iedere stap onrustiger wordende ademhaling. Ik ben gewend aan de stilte. Ik houd ervan, normaal gezien, maar dit is een verontrustende kalmte. De bloedstollende stilte voor er iets gebeuren zal. Voordat de induttende stad weer wakker geschud zal worden.
Ik weet niet wat ik van Decs vraag moet vinden. Hoewel ik een schietpartij nooit af sla - ik zou graag kogels op onze nieuwe Censor willen vuren afvuren, zijn reactievermogen op de proef stellen - ik snap niet waarom ik de aangewezen persoon ben voor deze taak. Er zijn betere, bekwamere schutters in Eras.
'Ik weet wat ik doe,' zegt Dec na enige passen gezet te hebben. Voor een keer moet ik me inspannen om hem bij te benen, niet andersom. Met trillende hand diept Dec het blikje pruimtabak op uit zijn broekzak. 'Pax, knul –'
'Je trilt als een drugsverslaafde,' zeg ik. 'Ik dacht dat je gestopt was.' Misschien heeft hij wat medicijnen achterover gedrukt. Omkopen is de enige manier om een greep te kunnen nemen uit Cas zijn voedselvoorraad. Gierige klootzak.
'Ik weet wat je denkt en het antwoord is nee. Dat gedoe heb ik achter me gelaten.' Hij draait het blikje pruimtabak inspecterend rond. 'Deels.' Voegt hij er al zuchtend aan toe. 'Val me nu niet steeds in de rede. Ik weet dat luisteren niet je sterkste kant is, knul. Als ik mijn bron kan geloven – en geloof me dat doe ik-'
Ik vernauw mijn oogleden naar hem. 'Ga je me nog zeggen wie die bron is?'
Mijn opmerking wordt als een vlieg uit de lucht geslagen. 'Laat me uitpraten. Ik zeg je alles wat je moet weten.'
Hij is niet bepaald overtuigend, maar ik bijt mijn tong af. Dec zal me nooit iets zeggen wat hij niet wil onthullen. Toch kan ik een poging wagen, later.
'Het is dankzij hem dat ik nu weet wat ik weet.' Hij stopt even, stelt tabaksblikje weer veilig in zijn broekzak. 'Het beleid gaat veranderen, knul. 't Druist tegen al mijn principes in,' zegt Dec terwijl hij langzaam de tabak in zijn mond rond beweegt. Fronsend blijft hij naar een punt in de verte staren, irritant dramatisch.
Ik rol mijn ogen naar hem, merk de verdiepende lijnen in zijn voorhoofd op. Vreemd, naast de sjofele baard is er me nooit wat nieuws aan Dec opgevallen. Laat staan een nieuw stel rimpels. Sard, Dec heeft zo lang ik me kan herinneren al rimpels en pluizig grijswit haar, maar nu ... Een beangstigende zorg laat iedere rimpel in zijn zon gebrande gezicht aanspannen. Sinds wanneer ben jij zo oud geworden?
'Volgens mijn bron heeft koning Ceres de Censor opdracht gegeven om kinderen die na de eerstgeborenen zijn gekomen mee te voeren. Equinox weet waar.' Hij loost een fluim speeksel op de grond. 'Natuurlijk geldt deze nieuwe regel alleen voor de kinderen die geboren zijn in Necropolis.' Een volgende klodder donkergekleurd speeksel wordt uitgespuugd. Vlak voor me, mijn laarzen op een centimeter na missend. We staan stil, midden op de uitgestorven straat.
'Sard.' Het is lastig om het ongeloof uit mijn stem te houden. Niet dat ik me doorgaans druk maak om het welzijn van mijn medeburgers – dat is meer Kierans ding denk ik, maar toch – kinderen meenemen lijkt achterlijk Mortaqanen werk. 'Waarom zou 'ie dat willen?'
Dec zucht op mijn ongewenste reactie, haalt zijn schouders op en spuugt vervolgend een nieuwe klodder donker speeksel uit. 'Wie weet wat er in zijn hoofd omgaat, maar het is een zware zomer. De Tyche heeft nog nooit zo laag gestaan. De voedselvoorraad slinkt. Edons middelen zijn er niet tegen opgewassen.'
'Dus Ceres besluit kinderen te vermoorden?'
'Ik dacht dat je zou luisteren, knul,' zegt Dec geërgerd, 'maar ja. Dat is de simpele uitleg. Ik kan dit niet laten gebeuren. De Censor moet dood er is geen andere manier. We kunnen de legionairs aan. In Necropolis zal het een aardige wat dagen duren voor Ceres erachter komt dat zijn Censor het loodje heeft gelegd. Tegen die tijd kunnen we ons voorbereidden op de tegenslag.' Weer een zucht. Minuut na minuut lijkt hij ouder te worden. 'Ik wil dat je op afstand blijft. Wacht op mijn teken, richt op zijn hoofd, schiet om te doden. Maar zodra het vechten start wil ik jullie je uit de voeten maken, jij, Kieran.
'En Cas.'
Zucht. 'Cas ook. Laat je me 'ns uitpraten? We hebben bijna geen medicijnen meer en Dok begint chagrijnig te worden.' Er is een nerveuze trilling in zijn toon die anders nooit aanwezig is. Dit is ernstig. 'De levering van de hovercrafts zal nauwelijks genoeg zijn. Voor een week, misschien wat langer. We hebben meer nodig.' Zijn al zo gespannen expressie verandert zorgwekkend. Samengetrokken wenkbrauwen, strakke mond, het is genoeg om me terug te brengen.
Eén met het zand, mijn bloed en dat van Gideon korsterig aan mijn vel. Mijn verdoofde vingers heb ik over de steen op mijn borst geslagen. Met tegendruk sneed het leren koord van de ketting nog in mijn nekvel. Dat deed het al een tijd, sinds de steen zijn felblauwe licht begon te schijnen. Vurige pijn die nog altijd op mijn rug laaide en zich steeds verder uitspreidde. Groeien, het bleef groeien. Zoals het vuur had gedaan voor het mijn moeder van me ontnam. Stil smeekte ik tot iedere God die luisteren wilde. Breng me naar haar toe. Laat me gaan.
Hij kwam op me afgelopen, mijn gebed verhoord. Terwijl het zonlicht door mijn gezwollen oogleden kierde, was hij niets meer dan een vage schaduw door de muur wimpers en tranen. Hij bleef zwijgen, kwam dichterbij. Toen pakte hij me op, één arm onder mijn knieën, mond tegen mijn oor gedrukt. 'Niet bang zijn.'
Er was enkel een zuur bijtende woede, knagend in mijn buik. Het laatste wat ik wilde was dat hij me naar die jeep bracht. Ik wilde dat hij vertrok, me achter liet om dood te gaan. Eén met het zand. Ik had het al geaccepteerd, maar Dec, hij niet. Hij bleef, en, liggend in de bijrijder stoel, wist ik dat hij dat ook nooit doen zou, me in de steek laten. Vanaf die dag waren we een team, hij en ik.
Het zijn dezelfde zorgelijk grijsgroene irissen die me nu gadeslaan. Feilloos herinneren ze me aan de eindeloos durende rit door het Necropolis. Over hoge heuvels van roodbruin zand en dalen die mijn verbrande en bloedende lichaam pijnigden door de schokken die ze veroorzaakten terwijl de jeep protesterend doordenderde. Ik vertrouw ze nog steeds. Als Dec zegt dat hij mijn hulp nodig heeft, doe ik exact wat hij wil. Geen twijfels.
'Waarheen,' zeg ik. Op mijn gemak begin ik te lopen, mijn nog altijd met bloed besmeurde handen in mijn zakken gestoken.
Een grijns trekt aan Dec zijn lippen wanneer ik mijn instemming geef. Al moet hij hebben geweten dat ik mee zou werken aan zijn plan. 'Da's mijn knul.' Een klap op mijn rug, die krachtig genoeg is om de lucht uit mijn longen te slaan, volgt. Zijn hand blijft even hangen om me opeenvolgend nog een aantal kloppen te geven. Net als toen ik klein was, toen ik hem nog als alwetend vaderfiguur beschouwde. Ik ben opgelucht wanneer hij zijn arm eindelijk naar zich toe trekt.
Direct komt Dec ter zaken. 'Jullie jongens richten je op de Censor. Ik zorg ervoor dat de legionairs behoorlijk afgehandeld worden. Neem een van de jeeps naar het noorden. Het oude ziekenhuis waar jullie moeten wezen ligt in een niet vrijgegeven gebied dus er moet nog genoeg te halen zijn. Ik verwacht jullie binnen drie dagen terug, zo niet zal ik jullie hoogstpersoonlijk terug naar Eras slepen. Dus spaar me de moeite en kom terug, wil je?'
Ik knik, de informatie verwerkend. Niet vrijgegeven gebied, wat betekent dat radioactieve straling aanwezig is. Ik bekijk de geïmproviseerde kaart die ik krijg aangereikt. De met zwarte pen gemarkeerde locatie is redelijk dichtbij, hooguit een dag reizen.
'Dat is een vlek,' meldt Dec wijzend naar een rode plek op het papier. Wijn.
'Wonen daar mensen?' vraag ik. 'Nomaden? Necro's?' Deze keer ben ik niet van plan om risico's te nemen.
'Alleen een wetenschapper.' Dec krabt aan de dichtende snee, vlak onder zijn ademsappel. De waterput is weer in zicht. We zijn bijna weer bij het plein, leeg, geen tekenen van de commotie die er plaats heeft gevonden.
''Vertel hem dat ik je gestuurd heb en hij laat je wel met rust. Hij schijnt de effecten van straling te onderzoeken,' gaat Dec verder. 'Wat mensen wel niet over hebben voor de wetenschap. Geen Necro's.' Lachend kijkt hij me aan, zijn ogen minder ernstig. Het is goed om hem te horen lachen. 'Alle vingers blijven gespaard. Kieran hoeft niet bang te zijn. Jij ook niet.'
Ik negeer zijn lacherige opmerking en houd mijn zicht op de geïmproviseerd kaart. Het intense gestaar voorkomt echter niet dat de hitte tot aan mijn oren reikt. Verdomme. Ik hoef me niet tweemaal te raden wie Dec op de hoogte heeft gebracht. Ik zal 'm.
'Die bron is de wetenschapper?' vraag ik. Dec's terughoudendheid om te reageren zegt me genoeg. 'Hij stuurde de raaf.' Weer goed.
'Soms vergeet ik dat je niet meer zo traag van begrip bent.' Grijnzend raakt hij het ovale amulet aan dat achter zijn shirt schuilt. 'Zo scherp als een mes.'
'Heeft Kieran gelijk? Heeft ze een –'
Dec bevestigd mijn vraag voor ik hem afmaakt. 'Houdt je bron ons in de gaten?' Ik had Kieran moeten geloven toen hij het me vertelde. Alleen de gedachte dat ze in de soep zou verdagen vervult me met afschuw. Zimri, ik kan haar niet aankijken zonder te herinneren. ''Er was eens een jongen genaamd Eden.'' De stem in mijn hoofd is vervaagd. Te vaak herhaald om nog aan mijn moeder toe te behoren. Ik ben aan het vergeten. Hoe kan ik haar geluid vergeten? Hoe klonk ze bij het zeggen van mijn naam? Haar lach? ''Hij had twee vogels, raven met helderblauwe ogen. Hun namen waren Than en –'' En? Waar ik eens haar accent nog hoorde, zijn mijn gedachten hol en leeg.
'Je vertrouwt me toch, knul?' We zijn bijna bij de put aangekomen. Ik kan het water ruiken, net zoals Dec mijn frustratie lijkt te ruiken. Hij vraagt er niet naar. Gewoonte heeft hem geleerd dat ik enkel deel wat ik delen wil. Jaren geleden heb ik voor het laatst over haar gesproken, over de brand, de Groene legionairs, over Gideon.
Ik knik. Dec vertrouwt zijn bron, de wetenschapper. Ik zie niet in waarom ik niet.
'Die vogel, ze doet niets. Wees wel voorzichtig met de dingen die je rond die vogel doet. Geen gezoen of-'
Cas!
'Knul, waar ga je heen?'
'Z'n tong uit die gore bek van 'm trekken.'
Dec neemt hoofdschuddend plaats op de rand van de waterput. Er was een tijd waarin hij aanstalten maakte om me tegen te houden. ''Geweld lost niets op, knul.'' Hij weet nu beter. 'Ik spreek je. Zolang je de puinhoop zelf maar opruimt.' Meer wordt me niet nageroepen voor ik het plein af sprint. Ik krijg zijn zegen.
Een gemeende belofte kan ik hem niet geven.
* * *
Dit hoofdstuk stond dus al zeker drie weken klaar om gepubliceerd te worden. Vergeten. :') Ben even met andere dingen bezig geweest. Beter laat dat nooit?
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top