XLVII
Drie maanden lang had hij tussen de twee kampen rondgehangen. Af en toe zat hij naar de Gray Valley te kijken, maar het vaakst keek hij naar het dorp. Hij bekeek iedereen. Hij onthield ieders namen wat ze deden voor werk, wanneer ze naar het werk gingen, met wie ze praatten en met wie iets meer dan praten.
Hij had gedacht dat het een net dorp zou zijn, maar dat was absoluut niet het geval. Hij vond het nogal vermakelijk, de dingen die hij soms te weten kwam. Prachtig hoe mensen zo onwetend waren en hoe ze de dingen ook niet wilden weten.
Drie maanden lang had hij gewacht. En nu drie maanden verder was het tijd. Vanavond was het een vergrote maan; een perfect moment om toe te slaan.
De zon ging langzaam onder. De lucht kleurde van blauw, naar paars, naar rood. De jager wachtte net zo lang tot er nog maar een klein streepje over was en de hele wereld bloedrood was. Hij keek schichtig om zich heen. Hij kon de maan voelen.
Er kon nu niets misgaan. Er mocht nu niets misgaan. Als hij zou worden gesnapt of herkend, dan zou alles helemaal voor niets zijn geweest.
De jager stond op en liep de heuvel af, het dorp in. Zo normaal mogelijk probeerde hij door het dorp te lopen. Gewoon op weg naar huis, dacht hij. Alsof hij hier woonde en gewoon op weg was naar huis.
Hij was over het algemeen nooit nerveus, maar er stond nu een heleboel op het spel. Hij liep door over het grindpad. De kiezels knerpten onder zijn schoenen. Het leek zo luid alsof de steentjes schreeuwden: 'Hij is een vreemdeling! Hij is gevaarlijk!' Toch liep de jager stug door. Hij liep langs huizen en deuren. Mensen keken hem aan, maar hij keek niet terug. Af en toe keek hij naar de huizen, maar hij was er nog niet. Nog een paar meter en dan was hij er.
Het leek een eeuwigheid te duren, voordat hij voor de juiste deur stond. Hij klopte drie keer luid op de deur. Als Tanner nu de deur open zou doen, zou het plan mislukken. Dan moest hij weer wachten, voor heel lang dit keer. Ze mochten hem niet herkennen.
Hij was er vrij zeker van dat Tanner niet open zou doen. Hij had dit hele plan uitgedacht. Het zou werken.
De deur ging open en het was niet Tanner die in de deuropening. Zoals gepland zat hij in de kroeg en zou hij pas laat terugkomen. De deur werd opengedaan door een jonge, mooie vrouw, met witblond haar; Ivy.
'Goede avond, vreemdeling,' zei ze met een zangerige stem.
'Goede avond,' antwoordde hij. 'Ik ben verdwaald geraakt. Ik loop al een dag lang rond te dwalen zonder te weten waar ik naartoe moet. Ik zag dit dorp liggen en ik zag dat uw licht nog brandde. Ik hoopte dat u me wilde helpen de weg terug te vinden.'
Ivy bleef stil. Ze keek achterom haar huis in. 'Waar moet u heen, vreemdeling?' vroeg ze.
'Mijn dorp licht achter de bergen, maar ik ben de bergen kwijtgeraakt in het bos. Ik ben mijn kompas kwijtgeraakt toen ik ging zwemmen in het meer. Iemand heeft het van me gestolen.'
'Dat is erg vervelend,' zei ze. 'Het spijt me u te vertellen dat ik u niet kan helpen. Mijn man is nog niet terug.'
Precies wat hij wilde horen! De jager zette een glimlach op. 'Ik kan ook wel wachten,' zei hij.
Ivy knikte. 'Komt u verder, ik zal een kop thee zetten.' Ze zette een stap opzij zodat de jager erlangs kon. Ze sloot de deur achter zich.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top