III
Randall werd wakker met een schuldgevoel, dat was al niet nieuw voor hem, maar hij bleef het vervelend vinden. De laatste dagen knaagde de dood van Sienna aan hem en hij haatte het. Dit was niets voor hem. Het had hem nooit een ene moer kunnen schelen wat er met de mensen gebeurde. Hij deed niet aan emoties, wat maakte hem het eigenlijk allemaal uit, maar sinds Sienna's dood was dat toch veranderd, ook al wilde hij het niet en bleef hij ontkennen dat hij was veranderd. Hij was niet bang voor de dood en ook niet voor de dood van een ander. Waarom raakte het hem nu dan wel zo veel?
Het was niet alleen schuld dat hij haar vermoord had, maar voor de schuld naar haar ouders. Elke keer als hij Cade of Aurora tegenkwam keken ze hem boos aan. Of in ieder geval leek dat zo. Ze keken hem altijd aan met die blik in hun ogen en hij keek altijd weg. Hij kon het niet aanzien. Hij voelde het.
Hij had wel met hen te doen. Ze moesten door een rouwproces, voor de tweede keer. Toen hij zestien jaar geleden hen had verteld dat Sienna niet langer kon leven dan zestien jaar, leek het alsof ze hun dochter kwijt waren geraakt. Hij kon het hen ook niet kwalijk nemen. Dat zou iedereen moeilijk vinden. Zelf had hij geen kinderen, daar wilde hij niet aan beginnen, maar hij kon het zich wel voorstellen wat voor klap dat zou geven.
Randall zuchtte en stapte uit bed. Ochtenden waren het altijd het ergste. Van zijn stoel haalde hij zijn kleding en kleedde zich aan. Het was nog vroeg in de ochtend, nog voor dageraad. De afgelopen dagen was hij altijd vroeg wakker. Slaap kwam maar niet en als hij eindelijk sliep, was hij ook heel snel wakker.
Hij trok het gordijntje open en zag dat eigenlijk niemand nog wakker was. Gelukkig maar, dan was het tenminste nog rustig.
Hij liep naar de kleine badkamer in het huisje en bekeek zichzelf in de spiegel. Er stond een verwilderde man tegenover hem, hij herkende zichzelf nauwelijks. Zijn ogen stonden verdrietig. Het stond hem niet. Ook had hij zich niet geschoren en nu ontstond er een stoppelbaardje. Randall wreef met zijn hand over zijn kin. Hij wendde zijn blik af. Hij kon niet langer naar zichzelf kijken. Dit was hij niet. Dit was hij niet. Dit was hij niet.
Hij stapte de badkamer uit en ging op weg naar het hoofdgebouw. Hij was alleen. Hij had geen kinderen en ook geen vrouw. Vroeger vond hij het alleen maar fijn, maar het werd steeds minder prettig.
Buiten was het koel en fris. Hij liep langs de stille huizen. Iedereen sliep nog. Het was nog zo goed als nacht, maar hij was buiten en probeerde alles van zich af te schudden. Hij genoot van de rust. Overdag was het altijd een drukke boel. Iedereen had zaken af te handelen en iedereen was altijd met zichzelf bezig.
Het hoofdgebouw was niet zo heel ver weg van zijn huis, maar zelfs dat kleine stukje was al genoeg om zijn hoofd weer een beetje leeg te maken. Hij opende de deur van het hoofdgebouw. Binnen was het donker, behalve dan dat er een kaars flakkerde. Hij had toch geen kaars aangelaten vannacht? Hij keek om zich heen maar zag niemand. Hij was echt alleen. Wie had die kaars daar neergezet?
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top