Hoofdstuk 8

Eindelijk weekend. Het was een opluchting om even niet de druk te voelen die ik de afgelopen week had gevoeld. Mijn ouders waren niet thuis, ze gingen naar een tuinfeest om de eerste mooie dag van het jaar te vieren. Ja, de winter was voorbij en het was nu al een warme lentedag geworden. Volgens de voorspellingen werd het een warme lente, wat al een hele verbetering was van de kou die ik had moeten doorstaan afgelopen vier maanden. De warmte merkte ik nu al, want ik zat op de vensterbank bij het raam. Ik stond even op om een pen te pakken, vloog een van mijn huiswerkblaadjes naar buiten. Geïrriteerd zuchtte ik. “Leuk.” mompelde ik tegen mezelf en ik maakte mijn weg naar beneden. Ik liep door de achterdeur onze tuin in en raapte het blaadje op. Gelukkig nog helemaal oké, anders zou mnr. Rodson me wat doen. Ik wilde terug naar binnen lopen met het blaadje in mijn hand, maar mijn oog spotte iets vreemds. Ik hefde verrast mijn wenkbrauwen op en ging dichterbij kijken. Onder de heg lag meestal een stapel bladeren van de bomen eromheen, maar door de harde wind van de afgelopen dagen was er nu iets van ijzer te zien. Ik hurkte neer bij de onderkant van de heg en veegde met mijn vrije hand de bladeren ervanaf. Een soort luik kwam tevoorschijn die mijn nieuwsgierigheid wekte. Het was een zwaar luik, ik moest hem met beide handen aan het handvat open trekken. Een lange wenteltrap verscheen die doorging tot je hem niet meer kon zien door het omhullende duister. Ik rende snel naar binnen en haalde een zaklamp. Toen ik weer terug was, deed ik de zaklamp aan en bidde ik dat het niet zoiets vreselijks is als het cellencomplex dat ik had gevonden in de kelder van de graaf. Met een zucht om mezelf de kalmeren liep ik met blote voeten de koude metalen trap af, het duister in.

Na een duizelingwekkende tocht de wenteltrap af, belandde ik eindelijk aan het eind van de trap. Ik kwam in een kleine kamer. Hoogstens drie meter bij drie. De vloer onder me was van hout en het begon al te rotten. De houtwormen waren overal en in de hoek zag ik zelfs een rat rennen. Het was viezig en stoffig, de aarde aan de muur was droog zodat het al zeker 50 jaar lang aan het afbrokkelen was. De kamer was helemaal leeg, voor zover ik kon zien. Toen ik rondkeek, scheen ik de zaklamp mee waar mijn blik heen ging. Aan de voorste muur stond een krakkemikkige houten planken tafel, duidelijk met slecht vakmanschap in elkaar gezet. Ook dit hout was al aan het rotten en stikte van de houtwormen. Ik bestudeerde de tafel, en hij was rommelig georganiseerd. Er was met kroontjespen op al vervaagde blaadje geschreven die overal lagen. Er waren enkele notitieblokken volgepropt met foto’s, aanwijzingen en korte notities. Ik raakte bijna niks aan, het zag er fragiel uit. Ik bladerde wat door de vele papieren toen me een soort rood vervaagd touw opviel. Ik scheen van de tafel naar de muur erachter, waar een heel soort moord bord uit het donker verscheen. Mijn mond viel er bijna van open. Toen drong het tot me door. Sarah’s werk. Ik zag foto’s met namen erbij en notities en datums en rode lijnen die allemaal naar één punt leidden. De foto in het midden. Graaf Joseph Cavetown. Dit kon misschien een verschil betekenen. Er stonden theorieën, grafieken, notities, gebeurtenissen, krantenstukken… Van alles. Sarah wist van het allemaal. Zij was alleen slachtoffer van graaf Cavetown, net als alle andere kinderen die nu op de foto’s, tekeningen en schetsen voor met op de muur waren geplakt. Ik haalde mijn telefoon uit mijn zak zonder mijn verbijsterde blik van de muur te halen. Ik typte een nummer in en wachtte tot hij overging. “Ja hallo?” hoorde ik. “Toby, je moet nu komen. Ik heb wat gevonden. Van Sarah.”

Toby was nu al een tijdje in de geheime kelder en hij had nog geen woord gezegd. Hij bekeek alle spullen en aanwijzingen zorgvuldig met een moeilijke uitdrukking op zijn gezicht. “Wat vind je?” vroeg ik en ik vouwde mijn armen om wat warmte te creeën, de kou sloot zich om je heen in deze verlaten kamer. “Dit is…” zei Toby met dezelfde verbijsterde blik als ik net had. “Wauw. Er is zoveel informatie hier, we kunnen hier zoveel van leren.” zei hij en bladerde door een van de notitieblokken. “Ik weet het. Hier staan alle slachtoffers, gebeurtenissen, moordzaken, en belangrijkste van alles; de informatie over je oom.” knikte ik en mijn hand volgde een van de honderden lijnen op het bord. “Één vraag.” zei Toby toen. “Hm?” reageerde ik als teken dat ik luisterde. “Waarom vermoordde hij alleen kinderen?” vroeg Toby toen. Ik schudde mijn hoofd. “Dat staat nergens bij.” zei ik eerlijk. Het stond echt nergens. Er stond van alles, maar dat niet. Toby keek langs alle foto’s. “Al deze kinderen... Er was allemaal iets anders aan ze. Deze was autistisch.” zei Toby en hij wees naar een jongetje van nog maar 4. “Deze was geboren zonder arm.” en hij wees nu naar een meisje van 9. “En deze had kinderreuma.” zei Toby en zijn vinger wees nu naar een meisje van 7 voor hij achteruit stapte en het bord verder bestudeerde. “En Sarah?” vroeg ik. Toby keek me niet-begrijpend aan. “Wat was er met haar?” voegde ik toe. Toby wendde zijn blik weer naar het bord “Ik weet het niet.” zei hij hoofdschuddend. Ik keek ook fronsend weer terug naar het bord. Was was er mis met Sarah? Die vraag verliet mijn hoofd maar niet.

Ik zat op de koude wenteltrap door een notitieblok te bladeren. Toby en ik waren hier nu al zeker een paar uur op zoek naar iets wat ons zou kunnen helpen met Sarah. Ik ging door de boeken en Toby het bord en sommige losse papieren. “Ik heb het!” riep Toby ineens enthousiast. Ik keek meteen op en ging naast hem staan. “Wat? Wat moeten we doen?” vroeg ik met dodelijke benieuwdheid. Ik was enorm blij, want om eerlijk te zijn wilde ik dat dit allemaal zou eindigen. Ik had serieuze trauma’s eraan opgelopen die me nog voor jaren zouden achtervolgen. Toby haalde een pin los van het bord en trok een lijntjespapiertje van het bord. “Bevrijden van een geest.” stond erop. Toby draaide hem om en zag dat de hele achterkant was volgeschreven. Hij las het blaadje snel door terwijl ik gespannen wachtte tot hij praatte. “We moeten dus eigenlijk het moordwapen van Sarah vinden en het begraven op het strand.” zei hij simpel als samenvatting van wat hij net had gelezen. Ik wilde bijna ‘makkelijk’ zeggen toen ik me de meest gruwelijke conclusie trok. Ik schudde meteen mijn hoofd. “Nee, nee, nee en nog eens nee.” stelde ik grof vast. Ik draaide me om en wilde terug de wenteltrap op lopen om alles te vergeten, maar Toby pakte mijn arm vast zodat ik niet weg kon “Wat nee? We moeten dit doen om Sarah te helpen. Dit is helemaal niet moeilijk.” probeert hij me over te halen. “Niet moeilijk?” zei ik spottend. “We moeten terug dat landhuis in als we haar moordwapen willen vinden! Wie weet waar we belanden?! Ik ga daar niet meer terug naar binnen. Je had het beloofd.” zei ik vastbesloten. Toby’s gezicht vertrok even. “Je hebt gelijk.” mompelde hij nadenkend. Toen leek hij ook vastbesloten. “Maar we moeten. Als we hier niks meer mee te maken willen hebben, moeten we dit doen.” reageerde hij fel terug. “Ik ga niet! Punt uit!” riep ik uit. “Wil je dat dit eindigt?” vroeg Toby, ineens een stuk kalmer. “Ik wil niets liever.” zuchtte ik. Dat was ook zo. Ik bidde elke dag dat het eindigde. Elke nacht. Elke keer dat ik schreeuwend wakker werd uit de nachtmerries die me achtervolgden. Elke keer dat ik dat afgrijselijke landhuis zag vanuit mijn raam. Elke keer dat ik Susie’s verdriet zag. Elke dag. Elke nacht. Als een onvermijdelijke cirkel. Het eindigde niet. Maar zou het kunnen? Zou het allemaal ophouden als ik terug in dat gruwelhuis ging? Zou het dan weggaan? Het aanstekelijke verdriet, de nachtmerries, de moorden, het schuldgevoel? Zelfs de gekheid? Zou het stoppen? “Het kan.” zei Toby alsof hij mijn gedachten had gelezen. “Het kan allemaal weggaan. We moeten gewoon één laatste keer dat huis betreden, en dan zal het allemaal verdwijnen.” Ik twijfelde nog steeds. Ik wilde wel want dan zou het ophouden, maar ik had nog een gedachte die ik al had gehad sinds ik die plek heb verlaten. “Wat als er weer een geest achter me aan komt?” vroeg ik nerveus toen ik terugdacht aan de traumatische herinnering. De brandwonden op mijn handen waren grotendeels weg, maar ik wist dat de littekens er altijd zouden blijven. “Dat gebeurt niet. Zo wel, dan red ik je. Net als vorige keer.” stelde hij me gerust. Ik zuchtte en gaf eindelijk toe. “Oké dan. Maar daarna kom ik nooit meer terug in dat huis, en daar kan je dan niks aan doen.” zei ik streng. “Snap ik totaal.” knikte Toby. Oh nee. Wat had ik gedaan? Van alle scenario’s die ik toen kon bedenken, was er maar één die goed liep. Het moest in één keer lukken.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top