Hoofdstuk 12
Ik moest Toby vinden. Ik rende de trap op en rende de angstaanjagend nauwe gang door. Ik kwam uit in de hal van het grote trappenhuis en zag Toby net de laatste trap af rennen. “Toby!” riep ik, blij dat ik niet meer alleen was. “Lilly, goddank.” zuchtte Toby opgelucht dat ik niet dood was. “We moeten hier weg.” zei ik vlug. Toby knikte “Ja, deze kant op.” hij greep mijn arm met zijn vrije hand en trok me mee naar de achterdeur. Ik schrok toen ik de bijl in zijn andere hand zag “Eh, Toby? Wat moet je met die bijl?” vroeg ik en ik slikte het brok in mijn keel door. “Dit is het moordwapen van Sarah.” reageerde Toby tijdens het rennen. Het verbaasde me wel hoe goed hij de weg hier kende. “Ik kwam in een of andere kamer met alle foto’s van de moorden die hij had gepleegd, en moordwapens. Zodra ik deze zag nam ik hem mee. Zijn moorden gaan trouwens terug tot Sarah’s sterfdag, maar daar hebben we het later wel over. ” vertelde hij vlugtig. “Sarah’s sterfdag? Hoe-” Ik kon mijn zin niet afmaken door een luide schreeuw vanuit de kelder, Toby had zijn hand al op de deurklink van de achterdeur, maar we bevroren allebei van schrik. “Wat heb je gedaan om weg te komen?” vroeg Toby trillend. Ik hoorde de angst voor het antwoord in zijn stem. “Ik… Ik gooide misschien een stoel op zijn rug?” antwoordde ik, terwijl ik me nu pas besefte hoe dom dat van me was. “LILLY!” hoorden we hem schreeuwen en de trap op stormen. Hij was woedend, dat wist ik. Nu wilde hij me echt dood. Met pijn. Heel veel pijn. “Toby, we moeten dit huis uit anders gaan we eraan.” zei ik tegen Toby en ik duwde de achterdeur open. We renden naar buiten, maar hadden één feit over het hoofd gezien. Zijn achterdeur kwam uit op het bos. Het bos waar mensen gek uitkwamen. Het bos waar iedereen trauma’s opliep. Het bos waar mensen stierven. Toby en ik wisselden een angstige blik uit en ik wist precies wat hij dacht. Ik dacht het namelijk ook. “We hebben geen keus.” zei ik. Dit keer pakte ik Toby’s arm en ik rende het bos in. Ik hoopte dat Cavetown ons niet zou vinden hier, maar ik wist zeker dat hij dit bos kende. Beter dan mij, beter dan Toby. Beter dan iedereen in deze stad. We moesten echt oppassen vanaf hier. Toby en ik renden naar een grote boom waar we achter gingen staan als tijdelijke schuilplaats. Ik gluurde om de brede boomstam heen. Ik zag de achterdeur met grote kracht openvliegen en Cavetown stond daar, ik kon zijn woede voelen. Het gaf me een verschrikkelijk gevoel dat mijn adem stokte en ik begon te trillen. Toby stootte me aan. “Lilly, een doolhof.” fluisterde hij. Hij wees me een doolhof aan iets verderop en rechts van de villa, het leek vrij klein, maar groot genoeg om Cavetown af te leiden. Het was groter dan ik had gedacht. Dan Toby had gedacht. We wisten niet wat er in dat doolhof zou gaan gebeuren. Ik pakte een steen op van de grond. “Als ik het zeg, rennen we.” liet ik hem weten en ik wierp een blik op graaf Cavetown. Hij keek verdacht langs alle bomen, het zou niet lang duren tot hij bij ons was. Zijn blik stond nog steeds honger uit, hij wilde me dood. Voorgoed weg. En daar ging hij persoonlijk voor zorgen, ik wist het. Hij wilde me langzaam en pijnlijk laten sterven, ik voelde het. Het drong door mijn huid, door mijn botten tot aan mijn bloed dat koud werd bij die angstaanjagende gedachte. Ik gooide de steen met alle angst die in mijn hoofd rondspookten weg, tegenover me. Graaf Cavetown draaide zich onmiddellijk om en keek naar de plek waar de steen met een bons was geland in de deken van bladeren. “NU!” fluister-schreeuwde ik naar Toby en we renden weg zo snel als we konden. Cavetown hoorde ons door de krakende dode bladeren onder onze voeten. Hij draaide zich in een fractie van een seconde om en richtte iets zwarts en vrij kleins op ons. Ik kon niet zien wat het was, maar het drong tot me door. Een schot zo luid dat mijn oren ervan gingen piepen kwam eruit. Een kogel vloog met de snelheid van het licht vlak langs mijn been. Ik wilde stoppen met rennen, mijn ogen en oren stonden op scherp en mijn lichaam schokte bij het schot. Dat geluid zal ik nooit vergeten. Het gaf zo’n angst, zo’n macht over de andere persoon. We waren zo dichtbij, maar Toby viel naast me op de grond. Ik remde zo snel mogelijk af en liet mezelf naast Toby neerknielen. “Toby!” Ik keek naar zijn been, daar waar de kogel was geraakt. Er zat een klein gat net onder zijn knie waar het bloed maar uit bleef stromen. “Rennen, Lilly!” Toby gebruikte alle kracht van zijn andere been dat hij zichzelf zover kreeg om rechtop te staan. Ik keek opzij en zag Cavetown met snelheid op ons af racen. Ik legde Toby’s arm over mijn schouders als steun en trok en rennend vooruit. Toby hinkte zo snel als hij kon terwijl zijn gezicht bij elke beweging vertrok van de pijn. Met een zucht van opluchting bereikten we het doolhof. Ik sleepte Toby er mee in, ik sloeg een paar keer om tot ik stopte bij een hoek waar je ons niet kon zien. Ik hoorde de graaf wel dichtbij komen, elk geluid joeg me de stuipen op het lijf. Ik trilde als een gek en kneep mijn ogen dicht bij elk schot dat ook dichterbij bleef komen. Ik hielp voorzichtig Toby neerzetten op de grond. We hijgden allebei van het rennen en ik veegde een paar zweetdruppels van mijn voorhoofd met mijn mouw. We konden hier niet voor eeuwig blijven, vroeg of laat zou Cavetown ons vinden. We zouden het misschien hebben overleefd, maar met Toby’s gewonde been zouden we niet ver komen. En hem achterlaten was ook geen optie. Toen snapte ik wat ik moest doen. “Blijf hier.” zei ik en ik stond op van mijn hurkpositie. “W-wat? Wat ga je doen?” vroeg Toby en hij keek me verward aan. “Ik leid hem weg van hier.” antwoordde ik en ik pakte de bijl aan van Toby. “Dan vlucht ik terug naar mijn huis. Ik ga Sarah’s geheime kelder in en daar kan hij me niet vinden. Ik laat Sarah vrij en op een gegeven moment moet dan de politie komen. Die zullen je hier komen redden.” legde ik uit in de kalmste stem die ik had. Dat was heel moeilijk, want ik stond doodsangsten uit. Er was een grotere kans dat dat plan mislukte dan slaagde, maar welke keus had ik? “Maar-” “Niks maar, we kunnen nergens heen met jouw been. Wacht hier tot ik terugkom met de politie.” onderbrak ik hem. Toen Toby zich realiseerde dat hij niks kon doen om me te stoppen, zuchtte hij. “Pas wel op.” zei hij met tegenzin. Hij was het overduidelijk niet met me eens. “Zal ik doen.” beloofde ik, maar ik wist van binnen dat er een grote kans was dat het niet goed zou gaan. Oppassen zou dan niet helpen. Ik maakte mijn haar nog snel vast in een staart en ik vertrok.
Ik sloop op mijn tenen, alles was doodstil. Ik deed mijn uiterste best om zo stil mogelijk te blijven, maar ik wilde gewoon huilen. Dit was vreselijk om te doen. Ik keek constant achter me om te zien of er iemand was. Mijn hele lichaam trilde bij elk afschuwelijk scenario dat mijn hoofd binnenkwam. “Oh Lilly?” Hoorde ik ineens. Ik hefte de bijl omhoog voor me in een reflex en keek angstig heen en weer. Zijn stem klonk dodelijk dichtbij. Alsof hij naast me stond. Het maakte me niet meer uit of hij me hoorde of niet, ik werd gek van alles in dit horror doolhof. Er is hier niks dat me niet liet schrikken of bang maakt. Het begon op mijn huid te zitten, ik werd er gek van. Na een laatste check om me heen zette ik het op een rennen. Het bladerbed onder me kraakte enorm, maar ik wilde gewoon uit dat doolhof. De gangen begonnen me in te sluiten, zo leek het wel. De struiken begonnen dichter en dichterbij te komen, ik moest me er tussendoor wurmen om er doorheen te komen. Ik duwde de prikkende struiken verder van me af, wanneer zou er een einde komen aan dit doolhof? Het was zeker groter dan ik had gedacht. Het ergste was dat ik de uitgang niet kon vinden. Ik liep in rondjes, alles was hetzelfde. Tot nu. Ik zag aan het einde van een heel krap pad een huisje. Ik besloot om me met moeite door het kleine gangetje te duwen. Toen ik het einde bereikte, zuchtte ik opgelucht dat ik weer normaal kon ademen en geen planten tegen me aan duwden. Ik keek op naar het kleine huisje voor me, het leek op een soort schuur. Ik fronste en ik duwde voorzichtig de rottende houten deur open. Hij liet een klein piepend geluid naar buiten, maar zacht genoeg dat Cavetown het waarschijnlijk niet zou horen. Ik zette langzaam een paar stappen vooruit en keek de donkere ruimte in. Het enige licht in de kamer kwam vanuit de deuropening, en dat zou ook snel verdwijnen want het schemerlicht begon in een donkerblauwe lucht te veranderen. Ook voelde ik een paar druppels op mijn hoofd vallen, dus om niet te nat te worden liep ik volledig de kleine kamer in. Ik keek de kamer rond, er lagen niet erg interessante dingen. Alleen tuingereedschap. Zou hij een heel doolhof om alleen een schuur met tuinspullen bouwen? Dat leek me sterk. Ik liep over de grond, maar er was een tapijt op de grond gelegd. Een tapijt in een schuur is nogal vreemd als je het mij vraagt. Ik kreeg al een voorgevoel dat zich draaide in mijn maag als een knoop. Ik stapte van het tapijt af, pakte een hoek en sloeg hem om naar de zijkant. En ja hoor. Een luik. Ik hurkte neer en trok het open, het was helemaal donker. Ik kon er niks in zien, alleen dat het een lege ruimte was. Ik gaf alles in de kamer een korte blik om te zien of hier iets was voor licht. Op een plank stond een olielamp en wat lucifers. Ik had vaak genoeg in films gezien hoe je die dingen aan moest doen, dus daar had ik een voordeel aan. Ik stak de olielamp aan en ik kon alles al veel beter zien. Het was nog steeds een beetje vaag en donker, maar beter dan eerst. Ik hielde de lamp weer bij het luik terwijl ik erover boog. Er zat een ladder naar beneden, die leidde naar een kamer met een soort witte kussens op de muren geplakt. Het was een isoleercel. Daar wilde ik absoluut niet in. “Zit je hier, Lilly?” Ik schrok me rot toen ik die bekende schorre stem hoorde. Zijn nep-vriendelijke stem maakte hem alleen maar enger. Shit. Aan zijn stem te horen, stond hij net buiten. Maar goed dat ik de deur achter me had dichtgedaan. Door alle druppels die op het dak vallen hoor ik dat het buiten hard regent. Met tegenzin klom ik naar beneden op de kleine ijzeren ladder en sloot ik het luik boven me. Ik ging in een hoek staan, anders had ik steeds het gevoel dat er iets achter me was. De houten deur hoorde ik opengaan met diezelfde piep. Ik beet op mijn lip en ik hield de bijl in mijn hand klaar voor als het nodig zou zijn. Mijn ogen sperden open. Het tapijt. Ik had het tapijt niet teruggelegd. Het luik ging langzaam open. “Oh, Lilly?”
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top