Hoofdstuk 11
Links. Ik sloeg linksaf. De gangen werden krakkemikkiger en onstabieler. Het behang aan de muren schimmelde en pelde er al vanaf. De houten vloer onder me kraakte bij elke stap die ik zette. Het tapijt rotte weg onder mijn voeten. Rechtdoor. Er groeide een gat in me dicht bij elk woord dat ze zei. Het verdriet vaagde weg bij mijn moeders stem. Ik had geen afsluiting gehad. Nu had ik die. Ik wist namelijk dat ze er nog was. En ze zal er ook altijd zijn. Linksaf. Ik draaide om naar de hoek links van me. Mijn voeten remden snel, ze pinden zich vast in de kapotte vloer. Ik fronste verbaasd. Had ze me verkeerd geleid? Het was een dood einde. Er was een muur voor me met niks anders erop dan een foto van… Lilly? Het leek alsof de foto was genomen zonder dat zij ervan wist. Ze had een zonnebril op en koffie in haar hand. Op de achtergrond zag je een stad. Was dat van voordat ze verhuisde? Hier hebben ze echt geen starbucks. Aan de flatgebouwen en wolkenkrabbers op de achtergrond zag je dat dit inderdaad een foto was van voordat ze verhuisde. Ze zag er veel gelukkiger uit. Ze had een glimlach op haar gezicht en had vrolijke ogen. Hier had Lilly altijd een nogal wit gezicht en ik kon me de laatste keer dat ze glimlachte niet eens meer herinneren. Had ze dat überhaupt gedaan hier? Gelachen? Ik scheurde de foto van de muur. Was de verhuizing van Lilly niet goed geweest? Ik had het altijd gezien als een voordeel omdat ze me enorm had geholpen met Sarah en een goede vriend is, maar zag Lilly het ook zo? Ik wist het niet meer. Ik wist niet meer of ze gelukkig was, of dat ze dat hier ooit is geweest. Ik voelde iets kouds aan de achterkant van de foto. Ik draaide hem om en zag een kleine bronzen sleutel er tegenaan geplakt. Ik haalde hem eraf en fronste. Wat moest ik hiermee? Het slot in de muur, hoorde ik mam zeggen. Ik keek naar de volkomen lege muur voor me. Niks. Nergens een slot. Er was nog iets op de foto geplakt. Een zilveren armband. Een armband? Hij kwam me wel bekend voor. Ik keek terug naar elke herinnering die ik van Lilly had, toen pas merkte ik het op. Ze had de armband om. Die had ze altijd om. Ik had haar nooit gezien zonder de armband. Tot vanmiddag. Toen we weer dit horrorhuis wilden betreden, had ze geen armband om. Ik bekeek de armband goed en merkte nu pas de gravering op. De tekst was zo klein dat ik mijn ogen moest samenknijpen om goed te kunnen lezen wat er stond in het sierlijke handschrift.
‘Voor Lilly, veel succes in het leven dat je nog voor je hebt. Deze armband geven we je om je bescherming te geven voor alles dat er gaat gebeuren.’
Ze had de armband niet om. Hoe kwam hij hier? Lilly zou hem nooit afdoen. Mijn ogen sperden geschrokken wijd open toen de ergste gedachte me tegemoet kwam. Hij heeft haar. Wat moest ik doen? Ik zou er nooit op tijd komen. Ik wist niet eens waar ze zat. Waarom bracht mijn moeder me dan hierheen? Waarom leidde ze me hierheen terwijl Lilly daar zat met hém? Ik weet niet eens waar ze zat. Ik staarde naar de armband in mijn hand. Shit shit shit…. wat moest ik doen? Wat kon ik doen? Kijk erdoorheen. Onbewust deed ik al wat ze zei. Ik gluurde met een oog door het midden van haar armband. Alles was in een klap zwart-wit. Ik liet uit schrik de armband vallen. Hoe…? Nieuwsgierig pakte ik de armband toch weer op. Ik móést weten of het Lilly zou kunnen helpen. Opnieuw keek ik er doorheen met mijn rechteroog, en opnieuw keerde ook de kleurloze wereld die ik er doorheen zag terug. Alles was zwart-wit en…nieuw? Ik keek naar de vloer. Hij was niet kapot meer. Ik keek naar de muren. Ze waren schoon en het behang zat er nog prima op. Geen stof of spinnenwebben of iets anders van rommel nog te zien. Ik keek weer naar de muur voor me. Maar… Het was geen muur meer. Het was een grote deur met mooie krullen als decoraties in het hout eromheen erin gekerfd. En een slot. De sleutel. Ik gebruikte mijn vrije hand om de sleutel die bij de foto had gezeten in het slot te steken. Ik rammelde er wat aan en draaide aan het roestige slot. Klik. Open. Ik legde mijn hand op de koude deurklink en opende hem. Een best luid krakend geluid kwam eruit toen ik de grote deur voorzichtig en dodelijk nieuwsgierig openduwde. Mijn mond viel open door wat voor kamer zich voor mijn ogen opende. Ik haalde de armband voor mijn oog weg en alles was weer kleur. Op alle vier muren om me heen waren tot op het laatste vrije puntje volgeplakt met foto’s van kinderen. Er zaten notities bij met datums, haarlokken en wapens. Ik herkende de kinderen. We hadden ze eerder gezien, Lilly en ik. In Sarah’s kelder. Dit waren zijn slachtoffers. Elk kind dat hij had vermoord in de geschiedenis. De moorden gingen terug tot Sarah’s sterfdag. Hoe had hij ooit zo oud kunnen worden zonder oud te lijken? Ik ging alle kinderen bestuderend af terwijl de afschuwelijke conclusie langzaam tot me doordrong. Het waren zijn slachtoffers. De datums waren de dagen waarop hij ze had vermoord. Het wapen was het wapen waarmee hij ze had vermoord. Dit waren zijn daden. Zijn moorden. Ik voelde de woede in me groeien. Hij VERMOORDDE ze. Hij eindigde hun levens. Hij ontnam alles van hun. Mijn ogen gingen alle foto’s langs, ik sloeg geen enkel kind over, ik kon het niet. En natuurlijk, Sarah’s foto. Als het grootste van ze allemaal. Met ernaast, een datum, een haarlok, en natuurlijk: het wapen. Een bijl, in de geval. Dezelfde als die we op de videoband zagen. Ik haalde voorzichtig de vlijmscherpe bijl van de haak die hem had vastgehouden. Ik bekeek hem even en wilde net vertrekken toen er op mijn zenuwen werden geduwd. Ik hoorde een luide bonk van onder me komen. Lilly.
“Natuurlijk.” grijnsde hij. “Ik kan je helpen.” zei hij. Ik keek hem hoopvol aan. Ik snakte naar die rust die maar niet kwam. Ik wilde hier niet meer zijn. Ik wilde weg. Hij had gelijk. Hij had een punt. Al zijn moorden deed hij met een reden. Perfectie. Balans. Dat gaf genoegen, maar dat zou er nooit komen als sommige mensen niet verdwenen. Ik moest ook verdwijnen. Ik ben speciaal, had hij gezegd. Ik zag dingen die anderen niet zagen. “Je hoeft het alleen maar te zeggen. Zeg het en je krijgt je rust. Je vrede. Je verdient het.” zei hij. En hij had gelijk. Het klonk inderdaad aanlokkelijk. Ik wilde het. Heel graag. De rust. Ik wilde verdrinken. Ik wilde dood. Dan verdween het allemaal. Alles. Alle problemen, trauma’s, verdriet, pijn… Allemaal weg. Ik opende mijn mond om hem te vragen of hij me wilde vermoorden, maar mijn adem stokte door een geluid van boven. Een onderbrekend gekraak. Ik keek naar boven, want daar leek het vandaan te komen. Toby. Ik schrikte op van mijn trance en kreeg mijn bewustzijn terug. Wat zei ik allemaal net? Wat dacht ik? Wilde ik dit doorzetten? Wilde ik dat hij me vermoorde? “Ja, ja zeg maar.” zijn stem klonk hongerig. Hij keek me ook zo aan. Hij wilde mijn bloed. Ik rook zijn honger vanaf hier. En het was afschuwelijk. Ik keek terug naar hem met mijn kwade blik. “Nee.” zei ik. Hoe durfde hij? Hij haalde me over om dood te willen! Hij maakte me gek! Hij wilde me vermoorden! Daar zou hij nog spijt van krijgen! “Wat?” vroeg hij. Hij keek me aan alsof hij hoopte dat ik niet net ‘nee’ zei. “Nee.” zei ik, nu duidelijker. “Val dood.” hij keek verontwaardigd na die woorden. “Jij hebt daar geen zeggenschap over.” zei hij spottend. De woede borrelde in me op door zijn verschrikkelijke woorden. Het kwam allemaal terug. Zijn moorden, zijn plezier erin, alle onschuldige kinderen zoals Jennie. De kinderen waren allemaal zo geworden zoals Jennie. Verwoest, vol pijn en uit op wraak. Hij had geen hart. Hij was verschrikkelijk. Hij wilde me dood. DOOD! Ik scheurde de touwen kapot. De schrammen en wonden die ik kreeg op mijn handen deden geen pijn. Het bloed dat in stralen over mijn polsen liep negeerde ik. Mijn strakke blik lag op graaf Cavetown en mijn afschuwing kon je zien van kilometers verderop. Hij was geen mens. Hij was een monster. Mijn handen braken los, ik greep de stoel waarop ik zat en voordat hij iets kon doen gooide ik de stoel op zijn rug kapot. “Monster.” mompelde ik en ik spuugde op de grond, net voor het bewusteloze lichaam van graaf Cavetown. Nu moest ik me uit de voeten maken. Ik begon te rennen alsof mijn leven ervanaf hing, en dat was ook zo. Hij kon elk moment bijkomen, bozer dan ooit. Als ik niet me snel uit dit huis kreeg zou dat mijn dood worden.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top