XXXII

GENEVIÈVE ZAKTE DOOR haar knikkende knieën naar de grond, haar gezichtsveld troebel en wazig door de tranen die niet stopten met stromen. Ze voelde amper hoe koud de sneeuw was waarop ze ging zitten, kon enkel Flories woorden herhalen in haar hoofd, terwijl haar ingewanden tolden in haar binnenste.

Het ging gemakkelijker, alsof het een sport was waarin ze stilaan verbeterde. Het was walgelijk, maar het was Florie, en ze had alles voor háár gedaan. Het liet zoveel tegenstrijdige emoties los in haar binnenste dat ze het gevoel had dat haar hoofd ieder moment uiteen kon klappen.

Ze kende hun namen niet eens.

'Solange was de vierde. Ik wilde háár eigenlijk toen al kiezen,' begon ze, achteloos wijzend naar het in stukken gehakte meisje in de sneeuw, 'maar alles is met Solange begonnen. Ik wilde dat ze ervoor zou boeten, aangezien alles indirect haar schuld is.'

Ze keek kwaad, haar wenkbrauwen samengeknepen tot een frons, haar handen tot vuisten gebald. 'Ik wilde dat ze pijn had, dat ze gestraft werd voor het feit dat ze je te schande maakte voor het hele dorp toen ze je met die Oosterse vond. Ze vertelde dat immers in Saint-Charnoît om haar eigen imago te verbeteren en daarmee was ze schuldig aan een van de hoofdzonden. Ik wilde ervoor zorgen dat ze nooit meer zou spreken. En dus sneed ik haar tong uit haar mond voordat ik verder ging.'

Geneviève voelde hoe haar maagzuur wederom een weg naar boven zocht en leegde alles wat nog restte van haar karige ontbijt naast zich op de grond. Haar lichaam trilde ongecontroleerd, en ze wilde reageren op alles wat ze hoorde, maar ze kon het niet, kon niet bevatten wat Florie allemaal vertelde, kon niet begrijpen dat ze het gedaan had, dat het haar zo koud liet en diep vanbinnen vroeg ze zich af wie of wat het meisje zo gekwetst had dat ze plezier vond in het martelen van anderen.

Hoe ze in Gods naam zo geworden was.

'Dit is de laatste,' besloot ze, met haar voet tegen het afgehakte linkerbeen van het meisje porrend, 'de laatste dochter van de man die een mes tussen je ribben duwde tijdens de eerste zitting en je bijna van het leven beroofde. De rest van die familie is verzwolgen in het vuur van de kerk, enkel zij miste nog.'

'Je hebt de kerk ook aangestoken,' stamelde Geneviève ongelovig; ook al had ze het vermoeden al dat Florie ermee te maken had, toch deed de waarheid een golf van verontwaardiging en woede oplaaien in haar binnenste. 'Je hebt tweeënveertig onschuldigen levend verbrand, Florence.'

Het meisje schudde verwoed haar hoofd, te overtuigd van haar eigen gelijk dat ze nauwelijks luisterde. 'Niemand in Saint-Charnoît is onschuldig.'

'Niemand in het dorp is verantwoordelijk voor de dood van zovelen! Verdomme, Florie.'

Het meisje lachte ongelovig, het geluid honend, gemeen. Het echode door de open plek waar ze stonden. 'Ik deed het voor jou.'

De woorden sneden in Genevièves hart, en ze voelde zich schuldig, schuldiger dan ooit, voor iets waar ze geen grip op had gehad. 'Ik wenste dat je het nooit gedaan had,' prevelde ze zachtjes, voordat een ongecontroleerde snik haar keel verliet. 'Als er geen doden meer waren gevallen, had ik die inquisitie overleefd. Als je de kerk niet had aangestoken, had ik het overleefd. Er had niemand dood gehoeven. Niemand.'

'Pater d'Amboise had je nooit laten leven,' antwoordde Florie hoofdschuddend. 'Je denkt dat je die man kent, maar dat doe je niet. Hij zou je nooit met rust gelaten hebben, en ik kon je niet verliezen.'

Bibberend stond Geneviève op, de woorden in zich opnemend die haar eens vervuld zouden hebben met liefde, maar waardoor ze nu enkel afschuw voelde. 'Je hebt me verloren toen je door te liegen mijn doodsvonnis tekende op het plein,' prevelde ze, het akelige moment voor de geest halend waarin Florie haar beschuldigde van het in brand steken van de kerk, 'en dit alles heeft het zojuist definitief gemaakt.'

Die woorden leken een tweede golf van woede te doen ontwaken bij het meisje en ze draaide zich kwaad om, de bijl in haar hand dreigend heen en weer zwaaiend. De klodders bloed die nog aan het lemmet hingen, vlogen door de ruwe beweging alle kanten op, maar het deerde Florie niet.

'Het énige wat je bij die verdomde brand had hoeven doen, was omdraaien en weglopen,' antwoordde ze bars, haar stem met ieder woord dat ze uitsprak verder verheffend. 'Je had kunnen verdwijnen in de nacht, ongezien, ongehoord en niemand had ooit ook maar het vermoeden kunnen hebben dat je er iets mee te maken had.'

'Ik hád er niets mee te maken, Florie!' Geneviève draaide om haar as, te wanhopig om stil te blijven staan, maar te bang voor het vlijmscherpe wapen in de handen van het meisje om dichter bij haar te komen en haar door elkaar te schudden totdat haar tanden klapperden en ze toe zou geven dat ze ernaast zat.

Totdat ze haar excuses aan zou bieden en op haar knieën zou smeken om vergiffenis voor alles wat ze gedaan had. Ze had geen idee hoe ze zo in haar eigen wereld kon leven dat haar verdraaide versie van de feiten de waarheid was.

'Jij was degene die het vuur aanstak,' vervolgde Geneviève verwijtend, de woorden hard uitsprekend. Het kon haar bitter weinig schelen of ze het meisje ermee zou kwetsen. 'Ik probeerde enkel iedereen te redden die hulpeloos verzwolgen zou worden. Die mensen waren onschúldig, merde!'

Ze schudde haar hoofd, sloeg haar armen over elkaar, maar liet deze daarna gelijk weer afhangen. Ze wist niet goed hoe ze zichzelf een houding moest geven – daar was de situatie veel te bizar voor.

'Ze hoefden helemaal niet dood, de kerk hoefde helemaal niet op zo'n wijze vernietigd te worden. Je –'

Haar stem stokte halverwege, brak daarna en hoewel ze niet wilde huilen, kon ze niet helpen dat de tranen opnieuw over haar wangen stroomden.

Het was te veel voor één dag, te veel voor een mensenleven, wellicht, maar elke keer wanneer ze dacht het ergste te hebben gehad, openbaarde iemand weer iets nieuws en verergerde de situatie enkel meer.

'Het uitbranden van de kerk zou een tragedie geweest zijn die geen grenzen kende, Viève,' begon Florie, 'het had ervoor gezorgd dat het proces zou worden uitgesteld, het had je tijd gegeven. Tijd om met mij uit Saint-Charnoît te verdwijnen. Je had het enkel moeten laten om die mensen te helpen.'

Dat was een conclusie die bij Geneviève in het verkeerde keelgat schoot.

'Excusez-moi?' stotterde ze, haperend in haar beweging, te verbaasd dat Florie het lef had het verhaal zo te verdraaien. 'Beweer je dat nu echt?' Ze knipperde een aantal keer, maar de gezichtsuitdrukking van het meisje veranderde niets.

'Als het aan Saint-Charnoît had gelegen, was ik niet eens meer veroordeeld.' Ze kon er met haar verstand niet meer bij hoe Florie zo'n vreselijk verknipt beeld van de werkelijkheid had gehad. 'Merde,' vervolgde ze kwaad, 'ze hadden me vergeven voor alles als jij me niet onterecht als schuldige had aangewezen.'

'Het was nooit jouw plaats om die heroïsche daad op te eisen, Geneviève,' antwoordde Florie sissend.

'Zonder mij waren er nog meer gestorven.' Geneviève beende op haar af, probeerde zich in bedwang te houden, maar haar hand landde al op Flories wang voordat ze erover na kon denken.

Ze draaide zich om, bibberend uit de cirkel stappend waarin het meisje haar met de bijl kon raken, voelde de tranen branden en de machteloosheid als een ketting om haar gescheurde hart.

Florie wreef over haar kaak, een pijnlijke uitdrukking glanzend in haar ijsblauwe ogen. 'Je was zeven dagen weg en kon het niet laten om al in het kasteel te hoereren, zonder ook maar éénmaal aan mij te denken. Het feit dat je de arrogantie had om die daad op het plein bij de kerk op te eisen als jouw heldenmoment, was de druppel die me liet inzien dat je op momenten een vreselijk egocentrisch kreng kan zijn.' Ze keek nogmaals kwaad om, voordat ze een ronde liep door de platgestampte sneeuw en de bijl met een harde klap in de bevroren grond boorde. Haar blik verzachtte iets zodra het onbeweeglijke staal diep in de donkere aarde verzonken was.

'Ik houd van je, Viève,' vervolgde ze zacht, 'maar die liefde kent grenzen, en juist die heb je de laatste tijd keer op keer overschreden.'

Haar woorden stonden in schril contrast stond met al haar daden en werden daarmee zo bizar en onwaar dat ze Geneviève alleen maar een naar gevoel bezorgde. Ze hadden het nooit eerder tegen elkaar gezegd. Liefde was iets waarover niet gesproken werd, net zoals de definitie van wat ze waren nooit genoemd was. Hun acties hadden op een gegeven moment voor zich gesproken en daadwerkelijk praten over zaken zoals de liefde en hun toekomst maakte dingen definitief en angstaanjagend echt – en dat was iets waarvoor Geneviève altijd had willen vluchten; te bang om het te verliezen wanneer het werkelijkheid zou worden. Praten over wat ze waren, betekende bespreken wat ze zouden worden, en dat was een doodlopende weg die enkel een pijnlijk einde kende waarin ze van elkaar gescheiden zouden worden.

'Ik denk dat we zonder twijfel kunnen stellen dat jouw liefde aardig grenzeloos is, Florence,' antwoordde ze, pogend de wrange smaak in haar mond weg te slikken. Het lukte niet. 'Het bewijs daarvoor ligt immers nog altijd uitgespreid aan je voeten.'

Ze schudde haar hoofd, kon nog altijd niet helemaal bevatten wat er gebeurd was – welke rol zij erin gespeeld had, en wat Florie allemaal gedaan had.

'Als je niets had gezegd op het plein, dan was ik misschien niet eens veroordeeld,' vervolgde ze, het meisje kort aankijkend, 'dan hadden we dit uit kunnen zoeken, en was het misschien goed gekomen.'

Het was een leugen die zo makkelijk uit haar keel vloeide dat ze er zelf van schrok – en het was een akelig verwijt dat ze, zo dacht ze zelf, Florie niet volledig aan mocht rekenen – ze was immers zelf niet volledig onschuldig en ze had het meisje vreselijk gekwetst, maar ze kon het niet helpen dat ze het meisje alles vreselijk kwalijk nam.

Diep vanbinnen wist ze dat het nooit goed gekomen zou zijn – zelfs wanneer ze op het plein bij de kerk haar mond niet open gedaan had en pas later de moorden toe had gegeven, of ook dat nooit zou hebben gedaan.

Zelfs als ze het proces niet verloren had, en nooit veroordeeld was geweest, was het tussen hen niet goed gekomen. Zelfs dan hadden ze niet door kunnen gaan zoals ze dat voor haar eerste bloeding gedaan hadden, voordat Camille stierf.

Geneviève had alles wat ze waren dagen daarvoor al weg laten vloeien; door Blanche, de hertog en haar toekomst in het kasteel die met de minuut die verstreek, duidelijker vorm had gekregen. Daarin was ze zelf te snel geweest, zo besefte ze nu. Florie daarentegen had radicaal, koste wat kost gepoogd om hen samen te houden, ook al hadden hun werelden vanaf het eerste begin uit elkaar bewogen, in plaats van dezelfde kant op, hoezeer ze dat ook altijd had proberen te ontkennen.

'Je hebt elke laatste kans om dit te laten werken, vergooid door deze acties, Florie.'

Ze wendde haar blik af, keek naar de platgestampte sneeuw en niet naar het gezicht van het meisje, waar de façade van vijandigheid en woede vanaf droop, barstend in kleine stukjes en uiteindelijk verdwijnend.

'Dat kun je niet menen, Viève,' stamelde ze, de woorden zacht, haar stem trillend. 'Ik houd toch van je, snap dat dan.'

Geneviève sloot haar ogen, wilde het niet eens horen, want het klonk zo geveinsd, zo surreëel, zo nep. In plaats daarvan trok ze met haar vingers langzame patronen door de sneeuw in de hoop haar verstand niet volledig te verliezen.

'Zoveel doden,' mompelde ze zachtjes, haar stem schor, haar zicht troebel. 'Zoveel onschuldigen verloren, en het was allemaal voor niets.'

Florie beende door de sneeuw op haar af, drukte haar bebloede vingers tegen haar gezicht en probeerde haar te omhelzen, maar Geneviève deinsde achteruit, te kwaad, haar hart zo kapot dat ze twijfelde of het ooit zou helen.

Florie pulkte aan haar nagels, zette een aantal stappen naar voren, daarna hetzelfde aantal weer terug. 'We kunnen nog steeds gaan, Viève,' probeerde ze smekend. 'Als we nu vertrekken zijn we mijlenver van Saint-Charnoît verwijderd voordat de avond valt, voordat de eersten je komen zoeken.' Ze draaide nogmaals om, legde haar handen om haar steeds roder wordende wangen en probeerde nogmaals om Geneviève bij haar schouders te pakken.

'God, het spijt me, Geneviève,' vervolgde ze, haar stem verheffend in een wanhoopspoging haar woorden kracht bij te zetten. 'Is dat wat je wilt horen? Dat ik spijt heb? Alsjeblieft, luister dan toch!'

'Ik hoop dat je spijt hebt,' antwoordde Geneviève schor, voor het eerst haar blik verplaatsend om Florie aan te kijken. 'Jij hebt me vermoord. Ik hoop dat je dat snapt.'

Ze draaide zich om, drukte haar vingers hard tegen elkaar, probeerde haar gedachten te kalmeren, maar het was te veel – te veel om te bevatten, om te begrijpen. Te veel emoties die zich aan haar opdrongen, te veel tegenstrijdige gevoelens.

Te veel loze argumenten van Florie om haar daden te rechtvaardigen.

'Niet Saint-Charnoît, niet pater d'Amboise.' Ze stond op en strompelde een kleine ronde over de open plek, haar blik op de grijze hemel gericht. 'Niet je ouders, of de heer, of het noodlot. Jij.'

Florie schudde haar hoofd, haar lip trilde en de eerste tranen liepen over haar wangen naar beneden. 'Zeg dat niet, ik smeek het je. Zo kan ik niet met mezelf leven.'

Door die opmerking ontsnapte er kort een honende lach uit Genevièves keel. 'Bijna vijftig doden,' fluisterde ze, 'en je maakt je zorgen dat er nog een bij komt.'

Ze liet haar vingers over een boomstam glijden, de ruwe bast voelend onder haar huid. Ze negeerde de snikken van Florie, haar grijpende vingers, haar wanhopige woorden die haar op ieder ander moment een stekend hart hadden kunnen bezorgen. Nu voelde ze niets, enkel een leeg, dof gevoel op de plek waar het kloppende orgaan ooit gezeten moest hebben.

'Je bent een moordenaar, Florence. Je zal wegkwijnen in de hel, waar je hoort.'

Het waren woorden die ze niet wilde uitspreken, omdat de gedachte eraan al zoveel pijn deed dat ze zich niet voor kon stellen dat het uitspreken ervan erger kon, maar ze moest de klanken kwijt, moest de woorden eens gezegd hebben, al was het enkel omdat het Florie van streek kon maken.

Voor een moment wilde ze dat. Voor een moment wilde ze dat ze het meisje zo diep kon kwetsen dat ze zou breken, dat ze haar kon belasten met alles wat zij voelde en gevoeld had, met ieder moment in de afgelopen weken, ieder moment van angst bij de dood van een ander meisje, ieder tegenstrijdig gevoel, elke twijfel die ze gevoeld had in het kasteel bij haar keuze tussen een toekomst en Florie.

Het meisje had beide hardhandig van haar afgenomen.

Geneviève liet zich langs de stam van de boom naar beneden glijden, ging zitten op de koude sneeuw en liet haar hoofd in haar armen vallen.

Florie draaide om haar heen, probeerde nogmaals alles uit te leggen, trok aan haar armen om haar omhoog te krijgen, huilde en schreeuwde, maar Geneviève reageerde niet, luisterde niet naar haar woorden.

Ze herhaalde alles van de afgelopen weken in haar hoofd, dacht aan Blanche, aan de hertog en voelde haar borstkas verkrampen. Ze dacht aan haar ouders en de brandstapel die nu opgebouwd werd, hoorde flarden van Flories smeekbedes om samen te vertrekken en haar ouders achter te laten, en voelde zich zo ziek worden door de woorden dat ze de stem van meisje zo snel mogelijk buiten probeerde te sluiten.

Ze wilde huilen en schreeuwen en zich op de sneeuw laten vallen, maar niets van dat kwam. In plaats daarvan bleef ze zitten, met een dof gevoel in haar lichaam en haar hoofd dat uiteen leek te klappen.

Met Florie aan haar voeten die enkel kon huilen en smeken, terwijl ze keer op keer haar woorden herhaalde, keer op keer haar excuses aanbood.

En keer op keer faalde om haar vergiffenis te verdienen.

Uiteindelijk ving Geneviève een glimp op van de oranjeachtige zon die zakte en haar daarmee vertelde dat het tijd was. Tijd om terug te keren naar het dorp en de wreedheid van de geestelijk leiders onder ogen te komen.

Tijd om haar ouders vaarwel te zeggen, om van alles en iedereen afscheid te nemen en te branden.

Ze voelde zich zo ellendig dat het niet eens een vreselijk vooruitzicht leek.

Florie was even daarvoor gestopt met smeken, had zich in plaats daarvan een paar meter van haar verwijderd op de koude sneeuw laten zakken en had stilletjes gehuild. Het geluid had haar nog nauwelijks doen opkijken. In plaats daarvan had ze naar de resten van het dode meisje gekeken, dat nog altijd op de donkere aarde lag; haar bloed vermengd met de witte sneeuw, haar huid langzaam grijs wordend. Eerder die dag waren de eerste vogels geland, pogend van het karkas te profiteren. De oogballen waren weggehaald voordat ze er erg in had gehad. Het was een akelig beeld, maar het viel in het niet met Flories bekentenis, haar daden.

Niets leek erger dan dat, enkel het feit dat Geneviève haar zo vreselijk verkeerd ingeschat had, zo onderschat in haar vastberadenheid. Het maakte dat ze zichzelf verantwoordelijk hield voor alle doden, voor Flories gedrag. Uiteindelijk, nadat die gedachten lang genoeg door haar hoofd gespookt hadden, was ze het zelf gaan geloven en had ze uitgekeken naar de brandstapel.

In de hoop dat het schroeiende vuur haar hartzeer zou overtreffen.

Ze stond wankel op, het gevoel in haar benen en vingers volledig verdwenen en begon terug te strompelen, zonder werkelijk een pad te kiezen, maar na al die jaren op haar richtingsgevoel vertrouwend. Florie volgde haar, als een schaduw elk van haar stappen zettend, zonder ook maar een woord te spreken, wetend dat het niet zou helpen, zoals het de hele middag niet geholpen had.

Ze had keer op keer geprobeerd het verhaal opnieuw te vertellen, om haar redenen te verklaren, om alles tot in detail uiteen te zetten in de hoop dat Geneviève op iets zou reageren, maar het had niets geholpen.

Volledig afgesloten van de buitenwereld, van de kou, van Flories woorden, had Geneviève de laatste uren gepiekerd, stilletjes gehuild en vooral afgewacht totdat er een einde zou komen aan de weken vol onzekerheid, vol spijt en spanning en het catastrofale einde van iets wat ooit zo mooi was.

Ze stapte door, zag de schemering vallen en wist dat de bisschop nog voor de donkerte aan de inwoners zou opdragen om haar ouders te verhangen, wist dat ze op moest schieten, dat ze op tijd terug moest zijn.

Want wat er ook gebeurde, niet Florie, maar haar ouders zouden ongedeerd moeten blijven. Die gedachte was het enige wat haar vooruit stuwde, wat ervoor zorgde dat ze de moeite nam om terug te keren naar het dorp, in plaats van achter te blijven in de sneeuw waar ze vanzelf dood zou kunnen vriezen om er zelf een einde aan te maken.

Uiteindelijk herkende ze de karrensporen, de uitgesleten paden die iets dieper in het landschap lagen dan de rest van de grond, de vertrapte sneeuw in routes die ze zelf die ochtend gelopen kon hebben in haar wanhopige zoektocht naar Florie, voordat alles zo fout was gelopen en de wereld onder haar voeten werd weggeslagen door de waarheid.

Uiteindelijk kwam ze aan bij de buitenste poorten, zag ze de eerste brandende fakkels, de zoekende ogen van de mensen die haar bloed wilden zien om hun verdriet om de kerk, hun angst voor de moorden, hun angst voor elkaar, ergens op te kunnen botvieren.

Want dat was ze. Een symbolisch offer om het Kwaad weg te nemen uit Saint-Charnoît, om de angst te verdrijven, de duivel af te weren. Er zou niets veranderen, en Florie, die werkelijk gevreesd moest worden, zou blijven leven, maar de inwoners zouden zich desalniettemin beter voelen.

Het was oneerlijk en hypocriet en Geneviève wist dat ze zich er zorgen om moest maken, dat ze haar dood naderde en bang moest zijn voor alles, dat ze zou moeten vluchten, moeten proberen om te blijven leven, maar ze voelde zich dood vanbinnen en wist dat het niet uit zou maken hoever ze zich van Saint-Charnoît zou verwijderen – Flories woorden en daden zouden haar altijd blijven achtervolgen en haar uiteindelijk volledig gestoord maken.

Daarom deinsde ze niet terug toen ze de eerste kreten van de dorpsbewoners hoorde, daarom stribbelde ze niet tegen toen de eersten haar armen hard vastgrepen en haar hardhandig tussen de bomen naar de poort sleepten.

Achter haar hoorde ze Florie sputteren en smeken, wat uiteindelijk overging in geschreeuw, terwijl ze alles wat ze tegen Geneviève had gezegd herhaalde, alle moorden, de kerk, de leugens, in de hoop dat men zou luisteren en het vonnis zou worden ingetrokken.

Maar niemand had oog voor haar, niemand hoorde wat ze zei, niemand wilde horen wat ze zei, want de Heer had Geneviève gemerkt als moordenaar, als duivelvereerder, als ketter. Als heks die de geesten van velen vertroebelen kon en ongetwijfeld het onschuldige meisje van Brochard op eenzelfde wijze vervloekt had.

Florie, de hoop van Saint-Charnoît, die zoveel bloed aan haar handen had dat ze er de rest van haar leven in zou kunnen baden.

Geneviève kon bijna horen wat de inwoners dachten wanneer ze hen passeerde, zag de opluchting in hun ogen; hun blikken, bewust afgewend van Florie, terwijl het meisje werd vastgehouden en buiten de menigte werd geplaatst, aan de rand van het plein, nog steeds huilend en smekend.

Ze luisterden niet naar haar, enkel naar Gods woorden uit de mond van pater d'Amboise, die vanop het schavot predikte dat de gemeenschap die avond gezuiverd zou worden van het kwaad.

Dat het vuur de duivel uit een onschuldig lichaam zou verdrijven.

Dat Genevièves ziel de poorten van het hemelrijk zou raken, want geen enkel inwoner van Saint-Charnoît, zelfs Geneviève niet, zou ooit zo schuldig kunnen zijn zonder de invloeden van het satanische wezen.

Het was een leugen en de pastoor deed niet eens de moeite om het te verhullen, maar het stelde het dorp gerust, en dus slikte iedereen de woorden alsof het hele pap was, terwijl een kleine groep Geneviève naar de symmetrisch opgebouwde brandstapel begeleidde, niet langer haar armen vasthoudend toen ze eenmaal door hadden dat ze niet tegenstribbelde.

Tussen de brede schouders van de mannen door, met de bulderende woorden van de pastoor op de achtergrond, herkende ze haar vader, terwijl hij zonder ook maar een moment op te letten door de menigte beukte, zich niet verontschuldigend tegenover personen die hij omver liep.

Hij wachtte niet totdat de mannen die voor haar liepen en stap opzij hadden gezet, maar wurmde zich tussen hen door en omhelsde haar voordat ze haar armen naar hem uit kon strekken.

Zijn greep was zo stevig dat ze nauwelijks kon ademen, maar in plaats van zich los te trekken, sloeg ze haar armen om haar vaders nek en begroef ze haar gezicht in zijn hemd.

Met haar ogen stijf dicht geknepen en enkel de prevelende woorden van haar vader in haar oor, terwijl hij keer op keer herhaalde hoeveel hij van haar hield, verdwenen alle andere geluiden en gebeurtenissen voor een moment naar de achtergrond.

Ze kon niet antwoorden, niet praten en knikte in plaats daarvan keer op keer, ondertussen haar greep om zijn schouders verstrakkend, weigerend ook maar een moment los te laten.

Ze had eerder terug moeten komen, had niet zo lang bij Florie moeten blijven, had niet zo lang doelloos onder de bomen moeten zitten.

Die tijd had Florie niet verdiend, haar ouders het gebrek eraan evenmin.

Ze voelde hoe haar vader haar losliet, te snel voor wat ze wilde, en naar achteren stapte, waarna ze haar moeder in het oog kreeg, die op haar afstapte en haar trillende vingers vastpakte.

Ze zei niets, keek haar enkel aan en gaf een kneepje in haar vingers.

'Het spijt me,' stamelde Geneviève fluisterend, herhaalde dat een aantal keer, haar stem zacht en bijna onverstaanbaar, maar ze zag aan de blik in haar moeders ogen dat ze het begreep, dat ze het haar niet kwalijk nam – niets van alles.

Daarna voelde ze de handen weer, de ferme greep van een aantal dorpsbewoners rond haar schouders, hun getrek en geduw om haar verder naar de brandstapel te krijgen, om haar verder te verwijderen van haar ouders. Ze was er nog niet klaar voor, nog lang niet, maar hoezeer ze ook probeerde te blijven staan, hoe hard ze probeerde haar moeders handen vast te houden, de groep trok haar mee, tilde haar uiteindelijk op toen ze tegenstribbelde, en trokken haar vingers ruw uit die van haar moeder.

Ze werd meegevoerd, probeerde de handen weg te slaan, de drommende menigte van zich af te schoppen, maar elke keer wanneer ze iemand hard genoeg trapte om wat ruimte te krijgen, namen twee nieuwen de open plek op, haar daarmee iedere kans op een ontsnapping ontnemend.

Achter haar bleef Florie snikkend haar woorden herhalen, pogend dichterbij te komen, maar ook zij werd vastgehouden. Niemand luisterde naar haar woorden, ook al schreeuwde ze hard genoeg om in de gehele omgeving gehoord te woorden. Iedereen had enkel oog voor de pastoor, die bleef scanderen; voor Geneviève, die boven de hoofden van tientallen naar de brandstapel werd gedragen en daar uiteindelijk op werd neergezet.

Voordat ze de drukkende greep van de handen voelde verslappen, werden haar armen aan het zware hout vastgebonden. Het ruwe touw sneed in haar polsen, werd strakgetrokken – strakker dan nodig was. Met de menigte die haar omringde, zou ze het dorp nooit levend verlaten.

Geneviève voelde de paniek in haar lichaam bij het zien van de vier mannen die om de brandstapel heen stonden, bij elk van hen een brandende fakkel in hun hand, en zocht verwoed naar een bekend gezicht in de menigte, een vriendelijk gezicht – iets of iemand die haar gerust kon stellen.

Haar blik viel op Florie, haar ogen gezwollen, haar gezicht rood. Ze huilde, keek wanhopiger, schuldiger dan ooit, schreeuwde onverstaanbare woorden, maar het was een aanblik dat haar nauwelijks iets deed. Het idee dat ze zich schuldig zou voelen hielp iets, maar ze kon haar blik niet vasthouden, kon niet kijken naar het meisje dat zovelen zoveel pijn bezorgd had, dat haar zo diep en definitief gekwetst had en verantwoordelijk zou zijn voor haar dood.

Ze liet haar ogen verder over de menigte glijden, keek iedereen aan, herkende de doodsangst in de blikken van de toeschouwers, het fragiele idee dat ze iets rechtvaardigs deden, de hoop dat haar dood het beter zou maken.

Dat Saint-Charnoît van de duivel genezen zou door het vuur van de Heer.

En toen vond ze de ogen van Blanche in de menigte.

Het meisje verstopt tussen lichamen, aan de rand van het plein, maar haar blauwe ogen als een duidelijk baken in de massa van lijven, met de hertog naast haar.

Ze huilde stilletjes, met een brandende vastberadenheid in haar ogen die enkel getemperd werd door de handen van de man naast haar, rustend op haar schouders, haar ervan behoedend zich door de menigte te bewegen om eigenhandig de brandstapel uiteen te trekken.

Ergens haatte Geneviève dat ze er beiden waren – dat ze dit moesten zien, dat ze het vrijwillig opzochten – maar anderzijds voelde ze de rust in haar lichaam toenemen met iedere seconde die ze langer in Blanches ogen keek.

Ze voelde haar lichaam trillen, de angst als een ketting om haar wild kloppende hart, maar ze hield haar ogen open, keek het meisje aan, knipperde nauwelijks.

Geneviève schudde haast onzichtbaar haar hoofd toen pater d'Amboise zijn mond hield, de menigte stil werd en de fakkels in de handen van de mannen traag een weg naar het hout vonden. Ze schudde haar hoofd om Blanche te behoeden op haar af te komen en ze zag de twijfel en het eeuwige verdriet in haar ogen, maar ze bleef staan, de tranen over haar wangen stromend, haar schouders trillend.

De vlammen laaiden op onder Genevièves voeten, likten aan het hout, dikke pluimen rook spuwend. Ze voelde de hitte, terwijl het vuur zich razendsnel verspreidde, voelde de paniek in haar lichaam, maar ze bleef Blanche aankijken, richtte haar aandacht geen moment op iets anders dan haar ijsblauwe ogen die fel oplichtten door de donkere wolken. Het vuur greep om zich heen, laaide sneller op dan ooit, hulde haar in oranje vuurtongen en creëerde zoveel hitte dat ze dacht dat het niet erger kon.

Totdat de vlammen haar huid bereikten, de schroeiende, sissende hitte haar huid verterend. Ze hoorde geschreeuw, besefte zich daarna pas dat ze het zelf was, terwijl de vlammen aan haar lichaam vraten, haar langzaam verterend.

Ze trok aan de touwen, probeerde zich los te trekken, deed alles om de allesomvattende pijn te ontwijken, te verdragen, om buiten het bereik van de alsmaar heter wordende vlammen te blijven, maar verloor het oogcontact met Blanche geen moment. Ze keek geen moment naar beneden, waar het vuur haar onderlichaam verzwolg, te bang voor het tafereel, voor de hitte die zich een weg naar boven vocht, te angstig voor wat de vlammen aan zouden richten, voor de pijn die enkel toe kon nemen, ook al was het al te veel voor een mensenleven, te intens, de hitte te aanwezig. Prikkelend op alle onberoerde stukken van haar huid; vlammend en onbeschrijfelijk pijnlijk op alle plekken waar de vuurtongen al toegang tot hadden.

Ze bleef kijken, haar ogen wijd open, totdat de rook toenam, de wolken dik en stinkend, haar langzaam verstikkend; totdat de vlammen vanaf haar benen oversloegen op haar romp, alles verterend, de gloeiende asdeeltjes rond haar dansend, voor haar ogen uitdovend; totdat er niets meer in de wereld was dan immense pijn die zich uitspreidde over haar hele lichaam, de hitte van het vreselijke vuur, en twee ijsblauwe ogen.

Toen slokte de duisternis haar op.

***

Ik heb mezelf zo enorm moeten dwingen om me aan het plot te houden en niet in dit hoofdstuk het einde nog aan te passen. Dus voor iedereen die (ondanks de synopsis) gehoopt had op een happy end: sorry. Oprecht.

Een daadwerkelijk goed einde zou (in mijn ogen) niet passend geweest zijn, ook al had ik het héérlijk gevonden om te schrijven.

Hierna komt er nog een klein epiloogje, waarschijnlijk vandaag nog, anders morgen. In de loop van de week volgt dan nog even een nawoord. Genevièves verhaal is met dit hoofdstuk echter wel voltooid.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top