XXVII

ZE KON NIET slapen.

Ook al waren haar ogen dik en moe van alle tranen en bonkte haar hoofd akelig; in de wetenschap dat ze Florie intens verdriet had aangedaan en op het punt stond om zelf veroordeeld te worden, leek slapen plots de meest waardeloze manier om haar tijd te verdoen. De donkere muren van de woning waren daarnaast drukkend, leken haast op haar af te komen en hoe langer ze stil in bed lag, hoe erger het gevoel werd dat ze opgesloten was.

Op de terugweg van het plein, de terugweg van het moment dat ze de enige persoon in de wereld waar ze werkelijk zielsveel om gaf, zo diep had gekwetst dat ze zich afvroeg of Florie nu met plezier naar haar proces zou kijken, hadden de wachters geen woord gerept, terwijl ze stilletjes al haar tranen had laten lopen.

Het warme vocht stroomde nog rijkelijk over haar wangen toen ze bij haar huis aankwamen en de wachters op de drempel achterbleven. Zelf liep ze naar binnen, de deur achter zich sluitend. Haar moeder zat nog altijd op dezelfde stoel en keek haar even aan, waarna ze haar mond opende om iets te zeggen. Eén blik op Genevièves betraande, rood aangelopen gezicht zorgde er echter voor dat ze stil bleef en in plaats van iets te zeggen opstond om haar te troosten.

'Is het het meisje van Brochard?' vroeg ze uiteindelijk toch, geruststellend over haar rug wrijvend. 'Is ze... dood?'

Geneviève schudde haar hoofd als antwoord en liep daarna door naar haar kleine kamertje achterin de woning, waar ze de deur achter zich dicht had laten vallen en op haar bed was neergevallen.

In de eenzaamheid van haar eigen ruimte, had ze zich nog veel ellendiger gevoeld dan ze voor mogelijk gehouden had. Het enige waar haar hoofd nog toe in staat leek, was het afspelen van de afgelopen uren. Vrijwel constant herhaalden haar eigen woorden zich in haar hoofd, Flories koppige protest, haar kwetsende opmerkingen, haar leugens.

Iedere keer eindigde het met het beeld van Florie, terwijl ze met gebogen schouders snikkend wegliep, het intense geluid rammelend door haar hoofd.

Het leek haar kop in tweeën te splijten.

Uiteindelijk trok ze het niet meer, kon de golven van verdriet en paniek door de afgesloten ruimte niet langer uitzitten en hoezeer ze ook wist dat het onverstandig was om in de nachtelijke uren alleen naar buiten te gaan in Saint-Charnoît, toch zette ze niet veel later zachtjes haar voeten buiten de deur, de kille lucht opsnuivend van de nacht.

De maan blonk aan de heldere hemel en ze was voor een moment alleen, niet omringd door haar ouders, of de wachters van het kasteel. Gelijk toen ze een stap buitenzette voelde ze dat het kouder was dan het de afgelopen nachten was geweest. De witte sikkel flonkerde fel, en door de wolkeloze hemel kon de maan zijn witte licht overal uitspreiden.

Het gaf een grillig beeld van Saint-Charnoît, met de uitgestorven straten waar resten van slierten witte mist oplichtten in het koude licht. Er was geen levende ziel te bekennen, al stelde dat haar eerder gerust dan dat ze zich er druk om maakte.

Niemand durfde op dit tijdstip buiten te komen, zeker niet met de moordenaar van Saint-Charnoît nog altijd op vrije voeten.

Zelf had ze niets meer te verliezen, en de koude lucht leek haar gedachten gelijk te kalmeren, zoals het al zo veel vaker voorgekomen was dat niets anders dan een stevige wandeling haar eeuwige zorgen kon doen wegnemen.

Ze liet haar vingers langs de gevel van haar huis glijden, met de topjes iedere oneffenheid van de ruwe stenen, iedere splinter van het oude hout voelend. Ze voelde zich ellendig en leeg, haar ogen dik en gezwollen door alle tranen. Het trieste gevoel in haar binnenste werd enkel versterkt door het kille licht, en ze haatte het gevoel, want ze herkende het als bitter zelfmedelijden en dat was iets wat ze niet in die mate verdiende. Ze had immers alles aan zichzelf te danken.

Ze voelde zich verschrikkelijk schuldig voor alle dingen die ze tegen Florie gezegd had, maar ook voor het feit dat ze Blanche ervoor gebruikt had. Het was gedeeltelijk de waarheid geweest dat ze met Blanche gemakkelijker een toekomst had kunnen hebben dan met Florie, aangezien binnen de kasteelmuren heel wat meer geoorloofd was dan in het strenge Saint-Charnoît, maar dat nam niet weg dat ze zichzelf een ongelooflijk akelig persoon vond dat ze die wetenschap gebruikt had voor het breken van Flories hart. Zij verdiende dat niet, en Blanche evenmin. Ze had van alles een vreselijke puinhoop gemaakt, ook al hadden zovelen haar vooralsnog een kans geboden.

De hertog had zijn best voor haar gedaan, Blanche had haar proberen te helpen, haar moeder, door haar al die jaren te laten begaan. Florie had alles op willen geven voor haar.

God, zelfs de bisschop die voor haar een wildvreemde was geweest, had haar een eerlijk proces gegund door haar niet gelijk te veroordelen en zich te onthouden van zijn stemrecht.

En eenieder die zich voor haar had ingezet, iedereen die in haar geloofde, zou ze alsnog teleurstellen.

Ze stapte door de straten, zich vasthoudend aan de gevels om niet uit te glijden over de glibberige kasseien. Ze wist niet goed waar ze precies heen liep, waar ze naartoe wilde.

Vluchten was geen optie meer, huilen had ze al te veel gedaan, en dus doolde ze maar wat rond, zoals ze de afgelopen tijd zo vaak gedaan had. Ze voelde zich ongelooflijk ellendig en misplaatst in de wereld en het zorgde ervoor dat ze zich bijna neer wilde storten op iets scherps, om maar een einde te maken aan de neerwaartse spiraal van verlies en verdriet.

Ze cirkelde rond de immense kathedraal waar alles begonnen was toen ze eenmaal gebloed had, op dezelfde nacht dat Camille vermoord was. Ze doorkruiste de straten en verplaatste zich naar de buitenste ringen van het dorp dat ze haatte, de heer waarin pater d'Amboise geloofde, vervloekend met elke stap die ze zette.

Voor een moment vervloekte ze de hertog, omdat de man haar een toekomst had laten zien die nooit realistisch kon zijn. Hij kende zijn broer, hij had moeten weten dat pater d'Amboise haar niet zonder slag of stoot weer rein zou verklaren.

Maar in plaats daarvan had hij haar uitgenodigd en vergeven, in plaats daarvan had hij haar kennis laten maken met een ander leven, een ander uitzicht, en hoezeer ze het destijds ook gewaardeerd had, met het oog op haar kansen tijdens het tweede deel van haar proces, was het enkel pijnlijk om na te denken over wat ze mis zou lopen; hoe anders haar leven was geweest als ze een paar mijl naast Saint-Charnoît geboren was, tussen de dikke kasteelmuren in plaats van in het dorp.

De geur van vuur kriebelde in haar neus, de rook dik en verstikkend. Het liet haar opschrikken uit haar melancholische gedachten, alarmeerde haar. Alsof een dikke mist uit haar vertroebelde gedachte geblazen werd. Rook betekende vuur, en in een dorp dat voornamelijk uit hout bestond, was vuur levensgevaarlijk.

Vlug begon ze door de steegjes te rennen, haar neus volgend. De stinkende rook prikte in haar ogen, liet ze tranen, en alles in haar schreeuwde dat ze rechtsomkeer moest maken om zich te verwijderen van de bron van de stinkende wolken, in plaats van deze op te zoeken.

De hemel kleurde oranje door de vlammen, dwars door de zwarte wolken, en in dat baken van licht ontwaarde ze moeiteloos de donkere contouren van de kerktoren.

Ze vloekte binnensmonds bij de realisatie dat de kathedraal in vlammen op zou gaan, maar zei het vervolgens luid hardop toen ze zich besefte dat met de kerk, ook een gehele rij huizen verzwolgen zou worden.

Huizen met slapende families.

Ze haatte Saint-Charnoît vanuit de grond van haar hart, maar ze kon het niet aanzien dat onschuldigen een vreselijke dood zouden sterven. De meesten in het dorp volgden enkel de woorden van pater d'Amboise, en ze kon het hen niet aanrekenen dat ze niet in staat waren voor zichzelf te denken, zonder daarbij haar eigen ziel te verkopen voor zo'n bekrompen oordeel.

Ze sprintte door de steegjes, na jaren bekend met elke losse straatsteen, elk laaghangend dak, ieder stoepje, zelfs nu ze door de steeds dikker wordende rook geen hand voor ogen zag en de stenen onder haar voeten glibberig en glad waren.

Binnen een mum van tijd vond ze haar weg naar het plein, waar ze direct zag dat de volledige oostvleugel van de voornamelijk uit hout gebouwde kerk door een ongekende vlammenzee verzwolgen werd.

De stinkende rook deed haar hoesten totdat ze het gevoel had dat haar longen met de lucht mee naar buiten zouden komen.

Met haar mantel over haar mond geslagen probeerde ze de ergste rook niet in te ademen, maar het hielp niet bepaald. Met iedere centimeter van de kerk die verder brandde, leken de zwarte pluimen dubbel zo dik te worden. De vlammen likten langs het hout, zich verspreidend over het oppervlakte alsof het besmeerd was met lampenolie. De hitte die van het brandende gebouw afsloeg was overweldigend en het zweet brak haar uit – door het vuur en de aanblik van de aan het gammele hout vretende vlammen.

Het zou slechts een kwestie van tijd zijn voordat de steunsels van de toren door de vlammen opgeslokt zouden worden en het metershoge ding ineen zou storten op de omringende huizen.

'Merde!' Ze vloekte hardop. Alle luiken van de huizen waren gesloten, niemand was wakker, maar de oranje gloed van de vlammen drong ook niet door de dikke gordijnen of zware luiken naar binnen.

Niemand zou wakker worden wanneer de vlammen op de huizen zouden overslaan en de toren de woningen zou verpletteren.

Voor een moment stond ze in tweestrijd, niet goed wetend wat ze moest doen. Wanneer ze nu de bewoners wakker maakte, zou ze zichzelf vreselijk verdacht maken. Met een duivelaanbidder als enige wakker in het spookdorp dat Saint-Charnoît geworden was, terwijl de heiligste, kostbaarste plek van de parochie verzwolgen werd, zouden de dorpsbewoners er niet aan twijfelen dat zij verantwoordelijk was voor de vlammen.

Ze kon hen eigenlijk ook geen ongelijk geven. Kijkend naar de vlammenzee kon het niet anders dan dat het aangestoken was. Aangestoken door iemand in Saint-Charnoît, ongetwijfeld. Door mensen wakker te maken, zou ze zichzelf verraden voor een misdaad die ze niet begaan had.

Het zou betekenen dat ze in haar proces hoe dan ook schuldig bevonden zou worden, en samen met de andere verdenkingen, zou dan tot haar dood leiden. Het zou haar laatste kansen doen uitdoven, haar laatste hoop op een andere uitkomst dan de conclusie die ze al dagen in haar hoofd had, wegvagen.

Het kon niet anders dan dat het haar imago niet bepaald zou helpen, en dat wist ze.

Ze kon het alleen niet over haar hart verkrijgen om te draaien en het vuur de rug toe te keren.

Hoezeer de pastoor ook kon beweren dat ze bezeten was door het Kwaad, dit onrecht kon ze niemand aandoen.

En dus zette ze een pas naar de dichtstbijzijnde deur, kloppend op het hout en schreeuwend tegen de stenen totdat de eersten stommelend naar buiten kwamen.

Ze ging huis na huis af, een menigte van slaperige dorpsbewoners achter haar aan hobbelend, terwijl een andere groep zo goed en zo kwaad emmers en pannen verzamelde om de uitslaande brand te blussen.

Die pogingen waren tevergeefs, dat zag Geneviève nog voordat ze het probeerden. De oranje en hier en daar bloedrode vlammen krioelden over de gevel naar boven, vraten aan het dak en sloegen uit de uiteenspattende ramen van de kerk. Ze verspreidden zich sneller dan zij mensen in beweging kon krijgen, sneller dan de rest van het dorp liters water uit de put konden halen.

Langzaam maar zeker sloeg het vuur over op de naburige huizen, ook al was Geneviève pas halverwege de rij en nog lang niet in de buurt van de woningen die vlam vatten als lonten van een kaars.

De meeste bewoners bleven bibberend in het midden van het plein staan, als een bijeengedreven kudde schapen kijkend naar het verloren schouwspel, te verbouwereerd, te bang, om iets te doen.

'Help dan toch!' riep ze wanhopig, wild gebarend naar de afbrandende huizen, ondertussen ritmisch roffelend op een deur van een van de huizen waarin nog altijd een familie lag te slapen. 's'Il vous plaît, help me toch!'

Maar ze bewogen niet, keken enkel doods naar de oranje vlammen die huis na huis verzwolgen. Keken enkel naar de kerk waar zovelen van hen dagelijks hun tijd doorbrachten, de kathedraal die de fundering van Saint-Charnoît vormde.

Hoe het immense gebouw langzaam zwartgeblakerd raakte en de steunpilaren door begonnen te breken, bezwijkend onder het immense gewicht van de stenen en bronzen sculpturen waarmee de kerk door de jaren heen verstevigd en verfraaid was.

De vlammen sloegen verder over, meer huizen verzwelgend, waarna met een hels gekraak de toren wankelde, voor een moment zwalkte op zijn grondvesten en kantelde in de richting van de huizen die ernaast gebouwd waren.

Met een dreunende klap kwam de stenen kerktoren op de naburige huizen terecht, de houten daken en alles en iedereen eronder verpletterend onder tonnen onbeweeglijke steen.

Voor een moment hield ze hoopvol haar adem in, wachtend totdat er mensen onder het puin vandaan zouden kruipen, angstig de woningen gadeslaand, de likkende vlammen.

Maar het bleef doodstil, er verscheen niemand vanonder de gevallen stenen, en alsof het ineenstorten van de kerktoren de genadeklap was geweest, verspreidden de vlammen zich niet verder meer.

Het vuur vrat aan de laatste resten hout, laaide soms nog op, maar doofde op de meeste plaatsen al langzaam uit, zwarte brokstukken en stinkende rookpluimen achterlatend in plaats van de gloeiendhete vlammen.

Mensen op het plein hielden elkaar vast, huilden stilletjes. Tientallen waren verzwolgen door het vuur, bedolven onder steen. Er waren tientallen zielen waarvoor gebeden moest worden.

Geneviève liet zich op haar knieën vallen, sloot haar ogen voor een moment en opende ze, hopend dat niets van dit alles gebeurd was.

Maar zodra ze weer keek zag ze de ravage op het plein, de brokstukken en zwartgeblakerde palen, waaronder mannen, vrouwen en kinderen bedolven waren.

De kilte keerde terug, de hitte van de genadeloze vlammen verdrijvend. De oranje gloed nam langzaam af, de rook werd door de wind meegenomen en uiteindelijk blonk het schijnsel van de maan opnieuw aan de hemel.

Alsof er niets gebeurd was.

Ze had zo haar best gedaan, zo hard gepoogd voldoende mensen op de been te brengen om nog iets aan de brand te doen, maar ze was te laat geweest, had niet kunnen voorkomen dat de toren viel.

Had niet kunnen voorkomen dat tientallen verpletterd werden onder de brokstukken.

En hoewel ze wist dat ze niet verantwoordelijk was voor het vuur, voor het ineenstorten van de kerk of de dood van zovelen, toch kon ze het kille gevoel niet van zich afschudden dat ze iets aan de vlammen had kunnen doen om te voorkomen dat er zoveel slachtoffers konden vallen.

Een naar gevoel nestelde zich in haar borst, samen met een lelijk besef.

Ze had gezien vanwaar het vuur opgelaaid was, vanaf welke muur het zich verspreid had, in onnatuurlijke patronen uitwaaierend over de stenen buitenkant op een ongewone snelheid.

Het was de westelijke gevel geweest, waarnaast, op slechts een paar meter afstand, de meeste huizen gebouwd waren, die het eerst in gloeiende vlammen gehuld ging, aangestoken door iemand van buitenaf, niet spontaan ontstaan door een speling van het lot of een verloren kaars.

Het was dezelfde wand, dezelfde ruimte waar de twee wachters eerder die dag Florie uit vandaan getrokken hadden.

Die middag had Geneviève gedacht dat het meisje zich schuil had gehouden achter het muurtje, zich voor hen verstoppend uit angst dat ze de moordenaar van Saint-Charnoît tegen zou komen.

Nu ze naar de uitbrandende kerk keek, die in brokstukken doods op het plein lag, wist ze het niet zo zeker meer.

***

Drama en dood teisteren Saint-Charnoît en ik vind het héérlijk.

*ik moet deze GIF hier even kwijt, want passend en zo:

Anyway, we naderen het einde. Al  ik er waarschijnlijk wél twee hoofdstukken aan vast, aangezien XXX anders ruim 6000 woorden heeft - en dat leek me ieeets of wat intens. Ook al kan mijn hoofd die inconsistente lelijkheid van een niet-rond aantal hoofdstukken eigenlijk helemaal niet aan. Maar ja, we moeten iets.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top