XXIII
ZE HAD NIET meer geslapen sinds de hertog haar kamer verlaten had, noch Blanche opgezocht zoals ze gezegd had.
Ze had in plaats daarvan gewacht totdat de donkerte was gevallen en de bedrijvigheid in het kasteel langzaam uitdoofde, totdat haar ouders een laatste maal langs haar bed waren gelopen, de nervositeit duidelijk zichtbaar op hun gezichten, maar afwezig in hun woorden.
Ze hadden haar goedenacht gewenst en gevraagd wanneer ze zouden vertrekken, ook al wist Geneviève zeker dat de hertog het hen ook verteld had en het hun vraag daarmee volledig overbodig maakte.
Zodra ze de deur achter zich dicht hadden getrokken, was ze, zij het met enige moeite, uit bed gekropen en had ze naar de maan gestaard totdat donkere wolken het sikkelvormige schijnsel bedekt hadden en de duisternis over de omliggende landerijen kroop en alles opslokte. Van de dokter mocht ze nog niet uit bed, maar ze kon zich niet voorstellen dat de laatste nacht volledige rust haar zoveel beter zou doen en dus negeerde ze zijn advies om onder de lakens te blijven.
Ze kon niet slapen en dat wist ze. Dat had ze geweten vanaf het moment dat de hertog haar verteld had dat hij haar eerder naar Saint-Charnoît stuurde om afscheid te nemen van Florie, van haar oude leven.
Om zich voor te bereiden op het vonnis dat voor haar verkeerd uit zou pakken.
Daarom had ze zich in een dikke deken gewikkeld, haar voeten diep weggestopt in leren laarzen waarmee ze in de sneeuw weg kon zakken, zonder dat haar tenen er van de bittere winterkou af zouden vriezen. Daarna was ze, dwalend door het kasteel, naar buiten gegaan, waar ze onder de nachtelijke sterrenhemel had rondgedoold totdat haar neus vuurrood kleurde en ze haar wit geworden vingers niet langer voelde door de bijtende kou.
Uiteindelijk verruilde ze de flonkerende sterren voor het dichte bladerdek van de omliggende bomen, die net buiten de verre muren van het kasteel begonnen met groeien. Het woud dat Saint-Charnoît omringde was altijd haar veilige toevluchtsoord geweest, en ook nu voelde ze hoe een deel van de spanning in haar lijf wegvloeide.
Ze voelde de spieren in haar schouders nog altijd, die zo stijf en gespannen aanvoelden dat ze haast vreesde dat ze nooit meer zouden ontspannen, en ook de storm van gedachten had geen kleinere vormen in haar hoofd aangenomen, maar dat alles werd enigszins gedempt door de rust die het bos haar schonk.
Haar problemen waren en nog altijd, samen met alle emoties die al zo lang door elkaar heen liepen dat ze ze onmogelijk van elkaar kon onderscheiden, maar alles leek zich een afgevlakte versie van het origineel te bestaan, op haar schouders drukkend, maar toch voelde ze het iets minder dan ze daarvoor had gedaan.
Ze ademde diep in en liet de lucht daarna met een luide zucht ontsnappen, maar voelde enkel hoe de kou haar keel prikkelde. Haar vreselijke gedachten, die allemaal door elkaar leken te lopen, verminderden er niet door. Enkel haar lijf voelde koud en gevoelloos aan, maar haar gedachten leek ze niet te kunnen bevriezen.
Ze wist niet waar ze heen liep, doolde enkel wat rond tussen de talrijke bomen en liet zich door de duisternis opslokken.
Ze was nooit bang geweest voor de donkerte en had het juist op een vreemde manier als rustgevend ervaren. Op alle momenten dat ze het leven in Saint-Charnoît zat was geweest, had ze haar rust en goede stemming terug kunnen vinden in de sereniteit van het woud.
Met de sneeuw nog op de grillige takken en de dikke witte deken tussen de wortels leek het haast een magisch geheel, en ze wilde niet achterom kijken, omdat ze wist dat haar voetstappen en de slepende deken juist dat complete plaatje verstoord hadden.
De half geheelde wond in haar zij prikte akelig, maar het was een welkome afwisseling van de ongevoeligheid die ze voelde in haar vingers en tenen en zorgde ervoor dat ze zich tenminste nog een levend wezen voelde voor de tijd die haar nog restte.
Ze probeerde de gedachte weg te drukken en zich erop te wijzen dat het heel goed mogelijk was dat de geestelijken deze keer in haar voordeel zouden stemmen, maar door de woorden van de hertog en de acties van de pastoor, geloofde ze dat zelf al niet meer.
Bovendien was het vooruitzicht van haar dood iets wat bij iedere stap door haar gedachten spookte en ze had zich die middag al honderden scenario's bedacht waarop ze aan haar einde zou komen, en in geen van alle gevallen was het een prettige gewaarwording geweest.
Ze slikte en draaide rond een boom, waarna ze tegen de stam naar beneden zakte en zich op de besneeuwde ondergrond liet zakken.
Hier en daar om haar heen stonden een aantal naaldbomen die haar het zicht op de hemel ontnamen, maar even verderop was er een open plek ontstaan, waar de loofbomen alle bladeren los hadden gelaten. Ze had het eerder nog niet gemerkt, maar nu ze tegen de open lucht aankeek, merkte ze dat het opnieuw was gaan sneeuwen.
Ze trok de deken iets strakker om zich heen, maar kreeg het er niet erg veel warmer door. Desalniettemin had ze ook niet te veel last van de kou.
Ze voelde zich... leeg.
Alsof haar lijf het al had opgegeven en het daarom niet nodig meer vond om de meest basale processen uit te voeren.
In de vrieskou had ze zich allang ellendig moeten voelen, en bovendien was het midden in de nacht, waardoor ze tenminste moe zou moeten zijn.
Geen van beiden was echter aan de hand, en ze was enkel tegen de boom gaan zitten omdat het iets was wat ze op normale dagen, wanneer ze door de bossen struinde, ook zou doen.
Ze wist dat ze de volgende morgen spijt zou hebben van haar nachtelijke wandeling, dat ze zichzelf aan ongekende risico's blootstelde door rond Saint-Charnoît door de bossen te struinen met een moordenaar die zich achter iedere boom zou kunnen verschuilen, en dat ze daarnaast wel dood kon vriezen door de godganse nacht in de kou te zitten, maar het kon haar nog maar weinig schelen.
Er waren bitter weinig dingen die haar nog iets konden schelen op het moment en ze wilde het liefst verdwijnen – daar, waar ze nu zat. Simpelweg verdwijnen onder de zwarte aarde om maar nooit gevonden, nooit berecht te worden.
Ze wilde niet dood, enkel weggaan en nooit terugkomen. Ongezien, ongehoord, zonder dat iemand het op zou merken. Waar ze heen zou gaan, maakt niet uit, als het maar ver weg was van Saint-Charnoît.
Om maar nooit afscheid te hoeven nemen van alles en iedereen waarvan ze wist dat het de laatste keer zou zijn dat ze hen zou kunnen zien.
De trieste gedachte dat dit hoogstwaarschijnlijk de laatste sterren zouden zijn die ze in haar leven kon aanschouwen drong zich aan haar op, dat dit de laatste boslucht was die ze op zou kunnen snuiven. Dat ze van alle normale dingen voor een laatste keer moest genieten, terwijl ze enkel wilde verdwijnen in het ontelbare, het ongrijpbare. Ze was nooit een sentimenteel persoon geweest, had nooit veel waarde gehecht aan de wonderen en kleine onzinnigheden van het leven, maar kon het niet helpen dat ze zich onnoemelijk ellendig voelde bij het vooruitzicht de aardse bodem te verlaten.
Oplossen in het ongrijpbare was echter onmogelijk, want morgen zou er een nieuwe zon opkomen en zou de nacht verdwijnen, maar dan bevond zij zich nog altijd in het bos, om haar proces af te wachten en van anderen te horen dat ze een gevaar was voor iedereen.
Dat ze de Duivel verheerlijkte en een heks was, ook al was die tweede beschuldiging nooit daadwerkelijk een aanklacht geweest. Desalniettemin zou de hekserij meewegen in het proces, dat wist ze zeker.
Dat ze de moordenaar was en de kinderhartjes van de gedode meisjes als rauw ontbijt verorberd had, dat ze de Oosterse zoveel jaren geleden had behekst, dat ze de wil van de hertog naar haar hand gezet had en hem bespeelde als een poppendanser.
Het waren allemaal onofficiële aanklachten, allemaal even onzinnig en gebaseerd op niets meer dan leugens, maar wanneer pater d'Amboise zijn best zou doen, zou het allemaal meewegen.
Ze keek naar de sterren die onveranderlijk flonkerden aan de hemel, en stond op.
Om verder te lopen en te vergeten.
En wanneer ze geluk had in de duisternis te verdwijnen.
***
We naderen het einde heel langzaam en het is allemaal retedramatisch (maar dat mag in een eerste versie, dacht ik zo).
Dit is een beetje een gek en kort hoofdstuk, maar idc. Komt ooit wel, wordt ooit beter.
Nu ga ik genieten van het weer!
Toedels!
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top