XI
DE HERTOG HAD haar een ruim vertrek op de tweede verdieping aangewezen en haar verteld dat ze het voor de week die zou volgen als haar eigen mocht beschouwen.
De kamer was groter dan haar hele huis, en ze had geen idee wat ze met alle ruimte moest doen – en waarom de hertog haar zo vergevingsgezind was.
Toch kon ze een triomfantelijke glimlach niet onderdrukken toen ze, haar voeten nog altijd gestoken in de modderige laarsjes waarmee ze aangekomen was, de pluchen trap opwandelde en in een van de gangen aan de rechterzijde van de brede trappen de deur kon openen. Het voelde alsof ze de dochter van een of andere belangrijke graaf was en hoewel ze nooit van een adellijk leven of een met rijkdom gevulde toekomst gedroomd had, kon ze, hoe erg ze het ook vond, niet ontkennen dat het ongelooflijk goed voelde om zoveel spullen tot haar beschikking te hebben.
Voor een week tenminste, zo poogde ze zichzelf eraan te herinneren.
Over een week is alles weer zoals het was.
De pastoor had haar naar het kasteel gestuurd om te werken en om gestraft te worden voor de moord op Camille. Onder andere zodat ze haar dienst aan de d'Amboises kon bewijzen en tijd had om over haar zonden na te denken – zo had hij het tenminste tegen haar ouders verkondigd, vlak nadat ze vanaf het plein, nadat ze met Florie was teruggekomen, terug naar huis waren gegaan, de starende blikken van de dorpelingen zo goed en zo kwaad negerend.
Zonder haar een blik waardig te keuren had pater d'Amboise in de kleine kamer van hun woning zijn eerste straf medegedeeld, haar ouders verklarend dat het werk in het kasteel de eerste stap was naar het opnieuw verkrijgen van haar reinheid.
Geneviève zelf wist bijna zeker dat hij het enkel had gedaan in de hoop dat het haar teveel zou worden – aangezien ze slechts gewend was haar moeder in en rondom het huis te helpen en in de zomers in het oogstseizoen op de akkers haar handen uit de mouwen te steken. Het meehelpen om een volledig kasteel draaiende te houden, zou haar gegarandeerd uitputten. Het was geen kwestie van reinheid, maar een slappe straf in de hoop haar dwars te zitten. De macht die hij binnen de parochie verkregen had door pastoor te worden, was hem langzaam naar het hoofd gestegen en dat uitte zich nu meermaals in trots machtsvertoon en persoonlijke pesterijen.
Het feit dat zijn bloedeigen broer nu niet aan dat verzoek voldaan had, deed haar keer op keer weer grijnzen. De hertog had haar vrijgesproken en onschuldig verklaard en nadat hij samen met haar de kamer binnen was gestapt, had hij haar verteld dat ze daarnaast niet hoefde te helpen in het kasteel wanneer ze daar geen behoefte aan had, aangezien hij voldoende personeel in dienst had.
Ze had zich ingehouden, had enkel geknikt en de man kort maar eerlijk bedankt, maar was lachend languit op het bed neergevallen vanaf het moment dat de hertog de deur achter zich gesloten had en haar alleen liet in de kamer. De rest van de dag had ze niets meer gedaan, behalve een heet bad genomen. Het was een luxe die ze niet gewend was en vergeleken met het warme water in het kasteel, was het lauwe bad waar ze in Saint-Charnoît altijd gebruik van maakte haast een ijzig meer.
Die avond was ze na haar wasbeurt van kleding gewisseld, nadat ze een warme, zachte jurk in de kast had gevonden die haar als gegoten zat, en had ze de keukens afgestruind naar een warme maaltijd. Die ochtend had ze niet gegeten, maar door alle indrukken die middag en het gesprek met de hertog, was ze haar honger haast de hele dag vergeten. Eenmaal in de keukens aangekomen, merkte ze pas hoeveel trek ze daadwerkelijk had.
Eenmaal terug in de kamer die ze voor een paar dagen als haar huis mocht beschouwen, met een dienblad vol eten dat door zovelen gemaakt was en enkel haar voedde, voelde ze zich toch ineens schuldig tegenover de hardwerkende mensen die ze beneden door de smalle gangen va het kasteel had zien rondrennen. Niemand leek daadwerkelijk ontevreden – en dat kon ze zich ook moeilijk voorstellen nu ze de hertog eenmaal had gesproken – maar ze wist zeker dat ze niets meer of minder waren dan zij, terwijl ze nu, zonder ook maar een vinger uit te steken, de hele week van hun werk kon profiteren. Het was echter te laat en ze was zelf te moe om nog naar beneden te gaan en zich te mengen tussen de mensen, in de hoop iemand te kunnen helpen, maar ze nam zich voor de volgende ochtend, zodra ze wakker was, naar beneden te vertrekken en te helpen, ondanks de duidelijke woorden van de hertog dat het niet nodig was.
Juist omdat het deze keer niet moest, voelde ze dat het goed was om het eens te doen.
✞
De zon stond al hoog aan de hemel toen ze de volgende ochtend wakker werd. Voor een moment keek ze gedesoriënteerd de grote ruimte rond, niet goed wetend waar ze zich bevond, totdat ze zich de vorige dag herinnerde en zich ontspannen terug in de dikke, pluizige kussens liet zakken.
Ze had in geen tijden zo goed geslapen en had door de hitte van de dikke dekens nauwelijks last van de spierpijn die haar de dag daarvoor het bewegen zo onmogelijk had gemaakt. Het bed waar ze in sliep was het soort waarin ze weken kon blijven liggen, zeker met sneeuwval of stromende regen. In die tijd van het jaar leek het thuis in Saint-Charnoît nergens echt meer droog en warm te zijn en zelfs de hitte die op die momenten van de haard straalde, voelde dik en vochtig en slaagde er nooit in haar compleet te verwarmen, hoezeer haar vader ook zijn best deed om de haard goed op te stoken.
Met tegenzin liet ze haar benen over de rand van het bed zakken, haar blote voeten wegzinkend in het dikke, wollige tapijt dat om het bed lag, waarna ze opstond, naar het raam liep en naar buiten keek, waar een wit deken van sneeuw was neergedaald over het landschap. Het was eindelijk gestopt met sneeuwen en de zon schitterde op het oppervlak, weerkaatsend in een kleurenpalet van duizend tinten. Het brandde in haar ogen, maar ze kon het niet opbrengen om haar blik af te wenden en zich om te draaien; daarvoor was het beeld te mooi, te intens. Een sneeuwpakket vanop grote hoogte had ze nog nooit eerder gezien, dus ze sloeg haar armen rond haar lichaam en nam het uitzicht nog wat langer in zich op.
Een grimmige gedachte dat winter was als haar leven, drong zich aan haar op; prachtig vanaf een afstandje, kleurrijk en wonderlijk en rijkgevuld in alle kleuren van de regenboog. Totdat ze er middenin stond en het naast die pracht en praal vooral niets anders bleek te zijn dan snijdende kou en verkleumde ledematen, en ze zelf als een misplaatste, donkere vlek in het overwegend witte landschap stond, een overbodige toevoeging, een verstoring van de balans, een veeg in het beeld.
Ze kon het niet laten te lachen vanwege haar eigen wrange gedachte, ook al voelde het als waarheid. Ze voelde zich misplaatst en ongewenst in Saint-Charnoît en wist haast zeker dat velen met haar die gedachte deelden.
Ze hield zich altijd voor dat ze ooit vrij zou zijn van de oordelende blikken, de soms spugende dorpsbewoners en de drukkende herinnering dat ze haar ouders met zich mee zou slepen in iedere val, iedere misstap die ze bewust of onbewust maakte. Feit was dat ze er zo nu en dan niets aan kon doen – sommige dingen gebeurden gewoon, en dan overzag ze de consequenties pas wanneer ze al te laat bleek te zijn.
Soms werd ze zo gedreven door haar intuïtie dat ze te laat opmerkte dat juist die haar de verkeerde richting op stuurde en wanneer ze de dingen dan poogde recht te trekken, maakte ze de situatie veelal enkel veel erger.
Het plan was altijd geweest om het hertogdom en de parochie van de familie d'Amboise voor altijd achter zich te laten wanneer de kans zich ooit voor zou doen. Hoe verder ze van de hele familie vandaan zou zijn, hoe beter het was. Dat had ze altijd gedacht, tenminste. De woorden van de hertog en zijn vriendelijke, rechtvaardige behandeling, lieten haar echter twijfelen. Ze wist dat ze er niet over na moest denken omdat ze zou gaan hopen op zaken die niet konden gebeuren en zichzelf daarmee enkel ongelukkig zou maken, maar ze kon het liet laten. Stilaan begon ze een mogelijke toekomst in het kasteel te zien, ook al had ze de hertog slechts twee keer gezien en verbleef ze pas twee nachten in het immense bouwwerk. Het zou de op den duur onhoudbare situatie een uitkomst kunnen bieden; ze zou Saint-Charnoît kunnen verlaten, zonder daarvoor te hoeven trouwen en zou vooralsnog geen schande worden voor haar familie. Ze zou haar ouders zelfs nog kunnen bezoeken, terwijl het kasteel haar verblijfplaats zou zijn. Het zou betekenen dat ze de bekrompen zielen van het dorp niet langer onder ogen hoefde te komen en alleen daarvoor wilde ze het al doen.
Alleen Florie zou ze hoe dan ook achter moeten laten en dat wierp een schaduw over ieder mogelijk plan dat in de maanden daarvoor in haar opgekomen was.
Ze vroeg zich af hoe het haar verging in het dorp, nu haar moeder wist dat ze tenminste één keer contact hadden gehad en ongetwijfeld vermoedde dat ze elkaar al langer kende. Elisabeth Brochard was kortzichtig, maar zeker niet onnozel en het feit dat Florie het voor Geneviève op had genomen op het plein, zou tenminste voor argwaan zorgen. Het zou er ongetwijfeld in resulteren dat Florie de rest van de winter binnen werd gehouden en de rest van het dorp nauwlettend een oogje in het zeil hield met alles wat ze deed en het idee dat het meisje zo'n gekooid leven zou leiden, liet haar hart ineenkrimpen.
Of er zich dan ooit nog een kans voor zou doen dat ze elkaar in alle rust konden spreken wanneer Geneviève weer terug zou moeten keren en voordat haar proces begon, was maar zeer de vraag.
Ze vloekte binnensmonds bij de gedachte over een aantal dagen oog in oog te staan met de Geestelijken van de parochie, die gezamenlijk over haar toekomst zouden bepalen. Ze was nog nooit bij een van de bijeenkomsten geweest, en had enkel als kind ooit eens gezien hoe ze zich allemaal voor de kathedraal in Saint-Charnoît verzameld hadden, waarna de groep in paarse gewaden gestoken mannen urenlang verhitte discussies hadden gehouden in de kerk. De uitkomst van die middagen had ze nooit geweten – haar ouders hadden er altijd voor gezorgd dat ze ver uit het centrum van het dorp vandaan bleef op de momenten dat een concilie eindigde en de pastoor het vonnis uitdroeg – en meermaals direct uitvaardigde – maar dat nam niet weg dat ze door de jaren heen dingen had opgevangen en een goed beeld had van hoe het werkelijk zat en wat er veelal gebeurde na een inquisitie.
Ketters waren in het strenggelovige Saint-Charnoît een uitzondering, maar bij de minste verdenking van dergelijke zaken werd het snel de kop in gedrukt. Het bijeenroepen van de geestelijken voor een concilie was al een grootse uitzondering, en iets waarvoor ze haar hart al vast diende te houden. Veelal was pater d'Amboise in staat de goddeloosheid te verdrijven, zonder enige hulp van de anderen binnen de parochie.
Toch had Geneviève nog maar bitter weinig nagedacht over de dreigementen van de pastoor en zijn verwoede pogingen haar tot ketter te bestempelen. De verdenking was al bedreigend genoeg, en ze had voldoende verhalen gehoord uit andere parochiën om doodsangsten uit te staan nu ze zelf degene was die ter discussie stond, maar door alle veranderingen van de afgelopen weken, voelde het als iets wat niet over haar ging, alsof ze nog slechts een buitenstaander was en toe kon kijken hoe een ander veroordeeld werd. Het besef dat het daadwerkelijk over haar ging, was nog niet binnen gekomen en dat maakte dat ze zich rustiger voelde dan de bedoeling was.
Bovendien had ze al jaren geleerd om met de oordelen van anderen om te gaan, en het feit dat nu een tiental geestelijken over haar hun oordeel zouden vellen, leek haar niet veel erger dan de constante vooroordelen van een paar honderd dorpelingen, met wie ze haar leven deelde. Wellicht zou de brief van de hertog met haar onschuld daarin verkondigd nog helpen.
Ze draaide zich om, weg van het raam en de witte wereld buiten en wreef met haar handen over haar armen, in de hoop het minder koud te krijgen. Onder de dekens was het heerlijk warm geweest, maar ze stond al een tijdje in niets anders dan een nachtjapon in de koele kamer, en begon het stilaan enorm koud te krijgen.
Rillend trok ze de zachte jurk van de avond daarvoor over haar hoofd, de wollen binnenkant kriebelend in haar neus. De stof rekte mee met haar lichaam en sloot nauw aan rond haar taille – en het was de eerste jurk waarbij ze geen last had van onbereikbare veters aan de achterkant of een ingewikkeld rijgpatroon aan de voorzijde van de jurk. Toen eenmaal alles goed zat, trok ze de zware kastdeur een tweede keer open, de schelle piep van de knarsende scharnieren negerend, waarna ze door het muf ruikende meubel neusde, op zoek naar een droog, schoon paar schoenen.
Het duurde niet lang voordat ze een paar laarzen zag staan, gemaakt uit zacht leer met een wollen voering die haar tenen zelfs in de ergste kou warm zouden kunnen houden, en ze trok het paar dankbaar aan. Ze waren ietwat groot, maar liever te groot dan te krap en wanneer ze de kamer rondwandelde had ze er niet vreselijk veel last van.
Ze had geen idee of het wel de bedoeling was dat ze zo gebruik maakte van de rijkdom van de hertog, maar aangezien ze de kamer als haar eigen mocht beschouwen, ging ze ervan uit dat alles in die kamer ook van haar zou zijn.
Ze wandelde nog een ronde door de kamer, voordat ze de deur opentrok en, na even op de bovenverdieping verdwaald te zijn geweest, de trappen naar de hal terug had gevonden en zich een weg naar de keukens begon te banen. Haar maag rommelde vervelend, ondanks het vele eten dat ze die avond ervoor nog naar binnen gewerkt had.
Het duurde wederom even voordat ze de gangen herkende en wist hoe ze naar beneden moest lopen, maar eenmaal terug op het balkon waarvandaan de twee trappen naar beneden liepen, wist ze waarlangs ze moest lopen en bevond ze zich een paar minuten later in de overvolle keuken van het kasteel.
Om haar heen zag ze verschillende personen heen en weer rennen, potten en pannen uit de houten kasten grissend, brood knedend aan de lange zijde van het vertrek, of heen en weer wandelend tussen een andere zaal met stapels vieze borden in de handen en potten en pannen onder de armen, aansluitend aan de lange rij van voorgangers die allemaal poogden het vieze servies heelhuids uit de keuken, naar het vierkante aanrechtblok te vervoeren, met de grote houten teil in de hoek waarin alles vervolgens gewassen kon worden. Een sterke jongen kwam de keuken binnen met een half hert over zijn schouders gedrapeerd, bijna bezwijkend onder het gewicht van het dier, en liet het met een harde klap op het aanrecht aan de achterzijde van de keuken terecht komen. Het gewei klapperde nog hoorbaar tegen het stenen blad en het akelige geluid deed haar voor een moment ineenkrimpen.
Het was een vreemde gewaarwording voor Geneviève, die de stilte en rust van Saint-Charnoît gewend was en bovenal het kleine keukentje van haar ouderlijk huis, waarin de afwas jaren achtereenvolgens uit drie borden en drie setjes bestek had kunnen bestaan. Het was alsof in het kasteel van de hertog een heel dorp gevoed en verzorgd werd en de situatie overweldigde haar dusdanig dat ze voor een moment niets anders kon doen dan met halfgeopende mond verstijfd in de deuropening blijven staan om naar de vliegende figuren te kijken die zigzaggend als in een waas door de keuken snelden, op wonderlijke wijze geen enkele keer struikelend over de voeten van een ander
Op een gegeven moment werd ze door een harde duw in haar rug ruw opgeschrikt uit haar gedachten, waardoor ze naar voren werd geduwd en voor een moment wankelend op haar benen stond om haar evenwicht te hervinden. Verdwaasd draaide ze zich om, waarna haar ogen de flonkerende kijkers in een bekend gezicht tegenkwamen.
***
Ik luister naar de soundtrack van Outlander, terwijl ik slechte romantiek schrijf met een kat op schoot en een zak chocolade naast me. Beter dan dit kunnen zaterdagavonden echt niet worden, denk ik zo.
Sorry voor het crappy einde van dit hoofdstuk, overigens. Het was eigenlijk één geheel met XII samen, maar dan werd het te lang, dus ik moest ergens knippen. En dat kan ik niet, oeps.
Toedels!
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top