X

HAAR HELE LIJF deed zeer.

Kreunend werd Geneviève wakker, met haar handen naar haar hoofd grijpend, maar daardoor gelijk kermend vanwege de spierpijn in haar armen. Ze jammerde kort en liet zich terug neervallen op de dikke dekens.

Het was alsof ze de weg naar het kasteel niet één keer had afgelegd, maar een keer of tien, zoveel zeer deden haar spieren bij iedere beweging die ze maakte.

Toch hief ze haar armen omhoog, waarna ze zuchtend in haar ogen wreef in de hoop de slaperigheid te verliezen. Het had weinig zin, en ze voelde hoe het lome gevoel in haar hoofd vooralsnog bleef hangen.

De donkerte van de kleine kamer hielp daaraan bepaald niet mee.

In de verte hoorde ze zacht getik dat zich in haar richting leek te begeven, maar ze kon niet direct plaatsen waar het vandaan kwam of wat het was, en zag ook geen hand voor ogen doordat het vuur was uitgegaan en er vanbuiten geen enkel licht de ruimte binnen kwam.

Toch kwam het vreemde geluid hoorbaar dichterbij, totdat Geneviève ervan overtuigd was dat het daadwerkelijk op haar af kwam, en ze rechtop ging zitten om het beter te horen.

Een natte snuit en een vreselijke adem drongen zich ineens op aan haar gezicht, en ze deinsde een stuk naar achteren, weg van de grote, zwarte hond, die met zijn slijmerige tong fanatiek haar gezicht af begon te likken. Tegensputterend probeerde ze de hond op afstand te houden, maar het dier was veel te enthousiast en sprong enkel vrolijker op en neer door haar zwaaiende armen.

Achter het beest, in de donkere hal, verscheen een man met een kleine kaars in zijn hand, die haar met opgetrokken wenkbrauwen geamuseerd gadesloeg. Hij floot kort, waarna de hond zich terugtrok en braaf bij de voeten van de man ging zitten.

'Madame,' begon hij, eenmaal zuchtend door haar slaperige houding en nog zwaaiende armen, waarmee ze de hond op afstand had willen houden, 'de hertog verwacht u inmiddels. Al een tijdje, om eerlijk te zijn.'

Ze knikte verdwaasd en stond op, haar spieren haast schreeuwend vanwege de beweging. Haar vale onderjurk zat op verschillende plekken onhandig om haar lichaam gedraaid, en ze moest een paar minuten flink trekken, omstappen en sjorren om het ding weer fatsoenlijk om haar lijf te krijgen. De man deed echter geen enkele poging zich te excuseren terwijl ze worstelde met haar kleding en dat irriteerde haar mateloos. Haar bovenjurk was redelijk droog geworden, maar de dikke omslagdoek die haar warm moest houden in het kille winterweer was nog altijd drijfnat.

Ze sjorde de jurk desalniettemin aan, wat meer moeite kostte dan ze verlangde met haar pijnlijke ledematen, maar bleef daarna met de doek in haar handen in het midden van de kamer staan en keek de man ietwat teleurgesteld aan.

De wachter, die haar beteuterde blik zag, bood haar ongeduldig zijn arm aan en duwde haar daarna de gang in, ondertussen mompelend dat ze wel een andere doek van de hertog zou krijgen en dat er grotere problemen waren in de wereld. Daarna leidde hij haar terug door het onduidelijke gangenstelsel, snel en gehaast doorstappend door de nauwe gangetjes.

Vergeleken met de paar uren daarvoor was het kasteel tot leven gekomen. Die nacht had ze haar besef van tijd en plaats compleet verloren, teveel geleid door de vermoeidheid om over een van de twee te lang na te denken, maar het kasteel was overduidelijk stil geweest. Stil en donker, op een aantal bedienden na die hen tijdens hun weg naar de kleine kamer waarin ze had geslapen, gepasseerd hadden.

Nu echter, zodra ze eenmaal uit de donkere spelonk was gekomen die haar verblijf moest voorstellen, kwam ze in de smalle, muffe gangen meerdere wachters, bedienden en dienstmeisjes tegen, die allemaal op andere plekken in het weidse kasteel moesten zijn en gehaast langs hen liepen, zo nu en dan gefrustreerd mompelend wanneer Geneviève, slaperig en geïntrigeerd dat ze was, niet op tijd aan de kant sprong om hen erlangs te laten.

Ze kromp ineen en stamelde een excuses op het moment dat een kleine groep van het keukenpersoneel hen passeerde en Geneviève ervoor zorgde dat de laatste van het rijtje de duur uitziende stapel borden uit haar handen op de vale vloer kapot liet vallen.

'Casse-toi,' siste het meisje dat te midden van de kapotte borden stond kwaad op het moment dat Geneviève schaapachtig toekeek en daarna onhandig naar voren schoot om de scherven op te ruimen. 'Ik meen het; wegwezen.' Haar blauwe ogen schitterden fel en haar lichte wenkbrauwen waren samengeknepen in een kwade frons.

'Madame,' berispte de wachter haar, waarna hij haar arm opnieuw ongeduldig vastgreep, 'alstublieft zeg, de dames ruimen dat wel op. We moeten vaart maken, en wel nu.'

Geneviève knikte gehaast, keek het meisje nog even aan, die voorovergebogen poogde alle stukken bijeen te rapen, in zichzelf mompelend met een zwaar accent, waardoor Geneviève de woorden nauwelijks kon verstaan. Aan de toon te horen, zouden ze echter niet bijster positief zijn en ze vermoedde dan ook dat het een serie verwensingen waren. Daarna kwam ze omhoog en liep ze achter de wachter aan, de laatste doorgang door die naar de centrale hal leidde waar ze die avond daarvoor was binnengestapt. Deze keer draaiden ze echter wel een van de trappen op, die haar ver naar boven naar luxueuze vertrekken leidde – en ongetwijfeld naar het vertrek van de hertog.

Ze voelde de zenuwen tintelen vanuit haar tenen tot aan het puntje van haar neus en bij iedere traptrede die ze verder beklom, schreeuwden haar pijnlijke spieren – en haar gedachten – dat ze rechtsomkeer moest maken. De wachter hield haar echter stevig bij haar arm vast en voorkwam dat ze ook maar voor een moment stil kon staan.

Zonder een woord tegen haar te reppen leidde hij haar door de brede gangen, over hoogpolige tapijten en langs kunstige schilderingen en opgezette wolven en hertenkoppen, totdat ze uiteindelijk bij een brede, zwartgeverfde deur aankwamen, die glansde in het binnenvallende zonlicht.

Ze merkte de kleine splinters en vale plekken op in het hout rondom de deurknop, maar ook de lagen verf die erover waren aangebracht om de lelijke plekken zoveel mogelijk te maskeren. Aan de bovenkant van de deur, ver boven haar hoofd, zag ze de restanten van krullerige versieringen die ooit het hele hout bezaaid moesten hebben, en net als bij de brede pilaren in de hal, fascineerde de symmetrie haar mateloos.

Zonder dat de man iets tegen haar hoefde te zeggen, wist ze dat deze deur naar het vertrek van de hertog zou leiden.

In heel haar leven had ze hertog Jean-Louis d'Amboise nog geen enkele keer ontmoet. Dat was niet zo vreemd, aangezien zijn hertogdom zich voor kilometers uitstrekte rondom Saint-Charnoît, maar het maakte haar vreselijk nerveus. In het verleden had ze hem vanop een afstand eens gezien, toen ze als kind met haar vader een dag mee was geweest naar het kasteel en de hertog te paard een ronde over het omliggende land had gemaakt. Verder bemoeide de man zich niet zoveel met de bewoners van Saint-Charnoît. Hij had immers zijn broer die in de parochie de zaken regelde, waardoor hij ongetwijfeld zijn energie in andere delen van zijn hertogdom poogde te steken. Delen die niet binnen de parochie van Saint-Charnoît vielen, maar wel deel uitmaakten van de landerijen van de d'Amboises. Geneviève wist dat het gebied waarover het hertogdom zich uitstrekte veel groter was dan ze zich voor kon stellen, en ergens hoopte ze in het vertrek een kaart te zien om zich een voorstelling te kunnen maken van de daadwerkelijke grootte.

Voordat ze het goed en wel door had, zwaaide de deur voor haar neus open en werd ze door de wachter het vertrek in geduwd.

De brede kamer waar ze in terecht kwam, was zo donker dat ze een paar keer moest knipperen, voordat haar ogen aan de duisternis gewend waren en ze verschillende dingen van elkaar kon onderscheiden. Voor een moment dacht ze dat ook in deze ruimte helemaal geen ramen zaten, maar het duurde niet lang voordat ze zich besefte dat de plafondhoge, met glas afgedekte uitsparingen aan haar linkerzijde compleet waren afgeschermd met dikke, zwarte gordijnen en daarom nog geen straaltje licht doorlieten.

Het maakte de al donkere kamer nog een tint duisterder en de verder volledig zwarte indeling maakte dat Geneviève zich allesbehalve op haar gemak voelde. Met het nodige zonlicht kon het wellicht als chique worden gezien, maar volledig in duisternis gehuld was het een onheilspellend en akelig uitzicht.

Ze liet haar ogen door het vertrek glijden, langs de aangeklede wanden en de luxueuze, zacht pluchen stoelen die her en der verspreid stonden, de stapels met papieren en half gebruikte zegels. Op verscheidene plaatsen zag ze opgebrande kaarsen staan, het kaarsvet uitgespreid op het oppervlak onder de kandelaar, in een willekeurige, roomwitte vlek. In de hoek was een simpele kruk geplaatst met een van koeienhuid gemaakte bekleding, waarop een pluizige kat opgekruld lag te slapen.

Uiteindelijk bleef haar blik hangen bij een donkere gestalte aan de achterkant van de kamer, die plots zijn ogen opende. Van schik zette Geneviève een stap achteruit, voordat ze zich besefte wie het was.

De hertog.

De man was volledig gekleed in het zwart, en donkere wallen sierden zijn afgetobde gezicht. Ze besefte zich pas dat hij nog volledig in de rouwfase zat op het moment dat ze hem recht aankeek in zijn blauwe ogen.

'Dus,' begon hij, zijn stem laag, dreunend, maar bovenal vermoeid, 'dit is het meisje dat mijn enige dochter onthoofd heeft.'

Ze opende haar mond om iets te zeggen, maar sloot deze daarna gelijk, zonder een geluid uit te brengen, niet goed wetend wat ze tegen de man moest zeggen.

Dit was het moment waarop ze haar leven compleet kon verprutsen door de verkeerde dingen te zeggen, en haar impulsieve gedrag had haar al meermaals in de problemen gebracht. Een ongewenst antwoord kon haar dood betekenen.

'Ik,' begon ze uiteindelijk stamelend, haar ogen nogmaals langs de prullaria in het vertrek gaand om te voorkomen dat ze de hertog constant aan moest kijken. 'Monseigneur, het spijt me werkelijk, maar ik ben niet verantwoordelijk voor de dood van uw dochter.'

Het was eruit voordat ze er erg in had. Ze had het beter willen brengen, minder direct, in de hoop dat de man haar daadwerkelijk zou geloven en zijn oordeel over haar bij zou stellen na haar woorden. Ze had het netjes willen verpakken en hem willen uitleggen waarom ze het niet gedaan kon hebben, maar in plaats daarvan had enkel een nietszeggende conclusie haar lippen verlaten.

'Mijn broer meent echter zeker te weten dat haar doodsvonnis door u getekend is,' antwoordde de hertog kalm, haar met een emotieloze blik in zijn blauwe ogen onpeilbaar aankijkend.

Geneviève rimpelde haar neus en snoof afkeurend. 'Uw broer verdenkt mij van meer dan enkel deze misdaad.'

Daarna sloeg ze gelijk haar hand voor haar mond, zichzelf vervloekend voor die opmerking. Het was het stomste wat ze in een gesprek kon zeggen, maar ze had het toch gedaan. De hertog gaf echter geen krimp, maar vouwde zijn handen enkel samen.

'Is dat terecht?' vroeg hij, zijn hoofd enigszins kantelend, haar geïnteresseerd aankijkend. Hij leek op zijn broer, had dezelfde neus, hetzelfde witte haar, al was het zijne warriger dan dat van de pastoor. Maar er weerklonk geen beschuldiging in zijn woorden, geen argwaan, geen walging. Het was een neutrale, geïnteresseerde vraag, gesteld door een d'Amboise. Het verbaasde haar.

'Ik kan daar noch ontkennend, noch bevestigend op antwoorden, zonder de waarheid geweld aan te doen, Monseigneur,' verklaarde ze zo eerlijk als ze kon. Ze had het gevoel dat ze de waarheid moest spreken en voelde dat er geen echt antwoord op gegeven kon worden. Ze vond zichzelf onschuldig, maar ze verwachtte dat zelfs de ergste misdadigers zich zo zouden voelen over zichzelf. 'In het verleden zijn er gebeurtenissen voorgevallen die door pater d'Amboise als fouten gezien kunnen worden. Ik kan echter niet bepalen of zijn oordeel daarmee juist of onjuist is.'

De hertog tuitte zijn lippen en knikte. 'Ik ken uw vader, madame De Villiers,' begon hij, haar ondertussen aankijkend, terwijl hij met zijn vingers onwillekeurig aan het kleed friemelde dat over zijn brede bureau gedrapeerd was. Het duurde een moment voordat ze zich besefte dat het een jurk was – ongetwijfeld van Camille. 'Ik ken Guillaume al jaren, evenals zijn werk en het zou mij ten zeerste betreuren wanneer blijkt dat hij door de Heer is gestraft door middel van een vervloekte dochter. Zeker omdat u zijn enige nakomelinge bent, nietwaar?'

Geneviève knikte en probeerde de brok in haar keel weg te slikken. Zo kalm en vriendelijk de hertog even daarvoor was geweest, zo onpeilbaar was hij nu. Het zorgde ervoor dat ze niet wist wat ze van hem kon verwachten, en dat beangstigde haar.

'Ik heb mijn Camille gezien; u ook, als ik me niet vergis,' vervolgde hij, zijn stem trillend, instabiel. Zijn handen bibberden, ook al probeerde hij zijn vingers stil te houden. Ze kon zich niet voorstellen hoeveel moeite het hem wel niet moest kosten om zijn statige houding niet te laten varen en voor haar ogen in huilen uit te barsten vanwege zijn verlies. 'Ik geloof niet dat een zwakke vrouw zoiets gedaan kan hebben, en ik ben er dan ook van overtuigd dat de dood van mijn dochter niet door uw toedoen is gebeurd.'

In ieder andere situatie had de opmerking dat ze zwak was ervoor gezorgd dat ze zich vreselijk beledigd had gevoeld, maar in dit geval liet Geneviève haar adem ontsnappen en ze sloeg haar hand voor haar mond, vreselijk opgelucht door zijn woorden.

Hij veroordeelde haar niet, was er zelfs van overtuigd dat ze er werkelijk niets mee te maken had, zelfs nu het betekende dat hij geen gezicht had bij de moordenaar van Camille.

'Voor eenieder in Saint-Charnoît die uw onschuld in twijfel heeft getrokken zal ik een koerier zenden,' ging hij verder. Hij leunde een stukje naar achter en zakte verder in zijn brede stoel, zijn armen rustend op de vaal geworden leuningen. 'Er is vanochtend een tweede meisje aangetroffen aan de zuidkant van het dorp. Een dochter van een arbeider uit Chauville. Zij is echter na het vallen van de laatste sneeuw om het leven gebracht, en aangezien u zich toen al binnen deze muren bevond, is het uitgesloten dat u aan die moord schuld heeft. En aangezien de manier waarop het gedaan is haast hetzelfde is als bij mijn Camille, wordt gedacht aan een en dezelfde moordenaar. Dat kan u dus niet geweest zijn, zo simpel is het. Saint-Charnoît zal dat ook te horen krijgen, evenals mijn broer.'

Genevièves ogen verwijdden zich bij die woorden – de hertog zou haar, voor alle bewoners van het dorp, geheel tegen het woord in van zijn bloedeigen broer, vrijpleiten.

'Monseigneur, ik weet niet hoe ik u kan bedanken,' prevelde ze zachtjes, niet goed wetend wat ze precies tegen de man moest zeggen, 'waaraan heb ik dit te danken?'

Een zweem van een glimlach verscheen rond de rimpelige mond van de hertog. 'Wanneer ik eenieder die een fout maakt zou moeten laten stenigen, zou ik geen hertogdom overhouden, Geneviève. Weet echter wel dat ik geen inspraak heb in de inquisitie van mijn broer.' Hij keek haar waarschuwend aan en leunde acterover in zijn stoel. 'Dat is iets waar ik niet tussen kan komen, en tot die tijd zal je hier in het kasteel verblijven, maar ook dat proces zal je moeten doorstaan. Wanneer ik verklaar dat je het niet gedaan kan hebben, en je je spijt betuigt, zal mijn broer waarschijnlijk berouw tonen. Daarna is er echter geen ruimte over voor fouten.'

'Ik begrijp het,' antwoordde Geneviève stotterend, onhandig knikkend van de zenuwen en heen en weer hupsend van haar ene naar haar andere voet, maar ze meende het. Ze meende het echt. Hoewel ze Pater d'Amboise niet uit kon staan, zou ze tegen hem zeggen wat hij wilde horen – alleen al om te voorkomen dat het oordeel van de hertog vergeefs zou blijken wanneer de pastoor haar vooralsnog zou veroordelen. Ze had een kans gekregen en ze wist dat ze hem met beide handen aan moest grijpen.

'Ga nu maar, mon Papillon,' besloot de hertog, haar een bekende glimlach schenkend die haar eigen vader zo nu en dan op zijn gezicht droeg. 'Geniet van deze week, nu je het dorp even ontvlucht bent.'

Ze knikte gehaast, prevelde nog een aantal keer en snel bedankje, waarna ze het vertrek verliet en haast huppelend terug naar de begane grond vertrok.

***

De uni is weer begonnen en nu heb ik vier weken full-time statsitiek dus ik JANK. *ik heb wel het gevoel dat ik bij iedere update huil om iets, maar zo dramatisch vervelend is mijn leven eigenlijk niet, hehe oeps*

Verder gaat dit verhaal vanaf dit punt echt een beetje lopen, voor mijn gevoel en dat is leuk!

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top