VI
HET KON GENEVIÈVE bitter weinig schelen dat haar ouders doodongerust zouden zijn, en ze de rest van het dorp vanaf dat moment ervan overtuigd had dat ze daadwerkelijk de Duivel in haar lichaam had opgesloten.
Zodra haar vader haar gedwongen had de pastoor de eerstvolgende dag te gaan bezoeken, had ze een extra jas vastgegrepen en was ze, de deur van de kleine woning achter zich dicht slaand, met verhitte wangen naar buiten gestormd, het dorp uit en diep de bossen in.
De situatie op het plein had bij elkaar nog geen half uur geduurd en de flauwe februarizon stond nog hoog aan de hemel op het moment dat ze de frisse lucht inademde, die vermengd was met de scherpe geur van dennennaalden en een vleugje rottend hout. Ze stampte achter het huis langs, de nauwe straten door en klauterde over het halfhoge muurtje aan de achterkant van het dorp dat gebouwd was als grens – hier eindigde Saint-Charnoît, en begon het uitgestrekte woud.
Het had de hele winter nog niet gesneeuwd in het gebied, maar de lucht voelde kil en vochtig aan en Geneviève vermoedde dat een serieuze sneeuwstorm niet ver van hen verwijderd was. Toch stapte ze koppig door, klossend door de modder, Saint-Charnoît bij iedere stap een stukje verder achter zich latend.
In het licht van de recente gebeurtenissen – de moord op Camille d'Amboise – was het onverstandig dat ze zelf op pad ging in de bossen waar een monsterlijk persoon niet lang daarvoor een meisje verminkt en vermoord had. Achterin haar gedachten kriebelde de angst dan ook dat het haar kon overkomen, totdat ze zich de woorden van de pastoor herinnerde en kwaad bedacht dat zij nooit gepakt zou worden Satans demonen– ze had zich immers ingelaten met hen.
Wat de dorpsbewoners bezielde, was haar nooit duidelijk geweest. In het strenggelovige dorp bepaalde de kerk alles en iedereen leefde bij de woorden van de pastoor; iets wat Geneviève nooit gedeeld had met de inwoners. Haar echter beschuldigen van satanisme, sloeg werkelijk alles en ze wist dan ook haast zeker dat het er alles mee te maken had dat ze als een van de weinigen binnen de parochie niet genadeloos boog voor de wil van Pater d'Amboise.
De ietwat gezette, kalende man had in zijn paarse mantels het dorp volledig in zijn greep, en zijn oudere, minder doorgedraaide broer had dat door zijn functie als hertog in de uitgestrekte omgeving op alle plaatsen waar de greep van de pastoor niet geraakte. Met enerzijds de parochie, en anderzijds het hertogdom, beiden in handen van de familie d'Amboise, waren de familieleden de aangewezen leiders in de wijde omgeving – en waren dat de decennia daarvoor al geweest. Het feit dat de macht van de gehele omgeving in de handen van één familie lag, had haar nooit aangestaan en precies vanwege de reden dat persoonlijke wrok in de weg kon staan van eerlijke behandelingen en rechtvaardige uitspraken. Het was exact wat er nu gebeurde, en dat alles doordat iedereen geloofde in de goedheid van de pastoor en zijn goede voornemens voor de parochie.
Door de jaren heen was de d'Amboise-greep enkel strakker geworden, het geloof enkel belangrijker en was iedereen die ook maar een andere denkwijze durfde te uiten, in naam van de Kerk genadeloos gestraft en bekeerd, totdat iedereen in hetzelfde strakke ritme leefde en er van een eigen wil in Saint-Charnoît geen sprake meer was. Hoe ouder Geneviève was geworden, hoe meer de leefwijze in het dorp haar tegen was gaan staan, maar als ongehuwde, jonge vrouw kon ze geen kant op.
De eerstvolgende stad die buiten het hertogdom, en daarmee buiten de macht van de d'Amboises lag, was tenminste zes dagen lopen vanaf Saint-Charnoît, en alleen, zonder hulp, was het maar de vraag of ze er ooit daadwerkelijk zou geraken. Zelfs wanneer dat het geval zou zijn, kon een nieuwe woonplaats haar vooralsnog niet veel beters bieden; daarvoor zou ze simpelweg moeten trouwen, en dat wilde ze hoe dan ook voorkomen.
Kwaad trapte ze tegen een afgebroken tak aan die voor haar voeten lag. Ze had geen idee waar ze precies heenliep, maar alles was beter dan thuis zijn. De kille lucht leek wel in haar huid te snijden, maar ze was te kwaad om aan de kou toe te geven en om te draaien. Ze had de momenten in haar eentje in het bos nodig om haar verstand niet volledig te verliezen in het dorp.
Het was voor haar een raadsel hoe haar vader in een paar minuten zo was omgeslagen; hoe hij haar, verontwaardigd in zichzelf mompelend, van het plein had weggetrokken, de pastoor duidelijk makend dat ze een ander moment terug zouden komen. Hoe hij daarna met eenzelfde verontwaardiging de straatjes van Saint-Charnoît doorkruist had, haar geen moment loslatend, totdat ze thuis waren aangekomen en hij de deur had dichtgesmeten, haar van niets beschuldigend.
Hoe hij daarna plots had getwijfeld en zelf had toegegeven niet verbaast te zijn dat de Duivel haar ongezien, onverwacht toch had weten te bereiken.
Ze vloekte binnensmonds en balde haar vuisten om het niet uit te schreeuwen van frustratie. Het was allemaal zo vreselijk oneerlijk, de hele situatie sloeg nergens op, maar ze wist dondersgoed dat ze van niemand hulp kon verwachten. Er zou niemand zijn in het dorp die zich kwetsbaar op zou stellen om haar te verdedigen, en de enige persoon die het wel zou proberen, zou het van haar niet mogen.
Florie zou haar, mocht het ooit zover komen dat ze daadwerkelijk als moordenaar zou worden weggezet, vrij kunnen pleiten.
Geneviève had haar zien staan op het plein op het moment dat haar vader haar omhoog had getrokken, buiten het bereik van de beschuldigende vingers van de pastoor, haar achter zich duwend om haar enigszins af te schermen van de lelijke woorden van de dorpsbewoners, die de woorden van de pastoor als vanouds letterlijk geïnterpreteerd hadden en haar direct beschuldigd hadden van de moord op Camille.
Ze had geprobeerd zo onduidelijk mogelijk naar haar te kijken, zachtjes haar hoofd heen en weer schuddend op het moment dat ze besefte dat Florie naar voren wilde komen. Ze had de paniek en twijfel in de ogen van het meisje gezien, maar ze was stil blijven staan, had uiteindelijk zelfs een stap achteruitgezet, verdwijnend in de massa, zonder het oogcontact met Geneviève ook maar een moment te verliezen.
Zodra haar vader vervolgens was gaan lopen, had ze het meisje uit het oog verloren door alle dorpsbewoners die hen op de voet gevolgd hadden door de nauwe straatjes, terwijl ze poogden terug naar huis te gaan. Ze hadden hen nog net niet voor de voeten gelopen, maar dat was enkel te danken aan de chagrijnige blik in Guillaumes ogen, waardoor de meeste inwoners op afstand waren gebleven.
Zuchtend liet Geneviève zich tegen een boom naar beneden zakken, haar handen voor haar gezicht slaand om zo de wereld even buiten te sluiten. Het was nog nooit zo'n puinhoop geweest, en met alles wat de afgelopen jaren gebeurd was, vroeg ze zich af hoeveel erger het nog kon worden. Ze wist dat ze op een bepaald moment terug zou moeten naar het dorp en dat zinde haar allerminst.
Ze was pas een paar uur weg, maar de zon zakte al duidelijk weg en ze wist hoezeer ze zich in de tijd kon vergissen in de verraderlijke winter, waarin de overgang van dag naar nacht soms binnen een kwartier gemaakt kon zijn, waardoor ze al vaker rondom het dorp vreselijk verdwaald was geraakt in de donkerte. Nu was ze al verder afgedwaald dan ooit, en ze had eigenlijk niet de intentie nu al terug te gaan, ook al was de grond koud en nat en begon de steeds harder waaiende wind vervelend in haar gezicht te snijden. Bibberend in de kou in het bos zitten klonk nog altijd aantrekkelijker dan warm bij het vuur met twee ouders die afstand namen, vanwege hun Duivelskind.
Ze verwachtte niet dat iemand haar na vandaag uit ongerustheid zou komen zoeken.
Al zou ze haar ouders de stuipen op het lijf jagen, en de argwaan van de inwoners van Saint-Charnoît enkel opvijzelen wanneer ze weg zou blijven en plots toch terug zou keren naar het dorp. Dat ze dan hulp van Satan had gekregen, zou voor de dorpelingen de enige waarheid zijn, en die zou ze nooit meer kunnen veranderen.
Met tegenzin stond ze op, nog eenmaal de pure rust en afwezigheid van oordelende personen in zich opnemend, voordat ze langzaam haar weg terug begon te maken, langs hetzelfde pad wat ze daarvoor gevolgd had en haar een aantal uur gekost had om af te leggen.
Haar voeten deden zeer, aangezien ze niet gewend was ineens zo lang te lopen, maar het deerde haar niet. Het idee dat ze de komende uren nog in eenzaamheid door mocht brengen, voordat ze ook maar in de buurt van het dorp zou komen, stelden haar gerust, en de zakkende zon liet haar inzien dat ze pas laat in de avond terug zou komen – en dan waarschijnlijk tot morgenochtend niemand meer zou zien.
Voor nu kon ze nog even genieten, even doen alsof er niets gebeurd was en ze enkel naar gedroomd had dat Camille dood was en zij de schuld kreeg, dat iedereen haar beschuldigde van satanisme en ze hoogstwaarschijnlijk door de pastoor hemzelf opnieuw bekeerd zou worden.
Vanaf morgenochtend was er opnieuw ruimte voor die zaken.
Voor nu waren de natuur en haar pijnlijke voeten voldoende om haar daarvan af te leiden
*
*Rolt dit verhaal binnen*
Ik heb ZOVEEL gegeten (en #ripme want er is nog enorm veel eten over, LOVE). En, aangezien ik het gisteren niet gezegd heb: FIJNE KERSEMUS! <3
Prop jezelf vandaag en morgen nog even helemaal vol (want daar is een derde kerstdag immers voor).
Dit hoofdstukje is wat korter (geeen idee waarom, tho) en er gebeurt niet zo vreselijk veel (maar idc. Genoeg drama verder in dit boek, so yeah), maar het is een update van Mist, dus dat is knap genoeg, nietwaar?
Toedels!
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top