Morgenpoot|Game Over|Level 2


Ik kwam langzaam bij bewustzijn, maar ik weigerde mijn ogen open te doen. Ik probeerde mijn hoofd wazig te laten, probeerde het licht buiten te houden. Ik probeerde weer terug te gaan naar die vredige plek in mijn hoofd, waar de harde realiteit verruild werd voor mijn heerlijke dromen.

Natuurlijk lukte dat niet, het was nog nooit gelukt.

Met tegenzin opende ik mijn ogen, en die begonnen meteen heen en weer te schieten, opzoek naar licht.

Ze vonden niks.

Er was ook niks om gevonden te worden. Ik weet niet precies waar ik ben, maar ik weet dat ik er niet wil zijn. Ik lig op een hoop stro, met allebei mijn polsen gevangen in ijzeren kettingen, net zoals mijn enkels. Ik bevind me nu al dagen gevangen in één van de vele kerkers van Beaufort, een reusachtig kasteel dat tot mijn vader toe behoort. Meteen springen de tranen in mijn ogen. De gedachte aan mijn vader is te zwaar. Ik dwing de tranen terug, en bekijk zoals altijd de kerker, opzoek naar veranderingen. Ik speur elke centimeter van de kleine, betonnen vloer af, ik bekijk de hoge, beschimmelde, bakstenen muren, en tot slot controleer ik de lage houten deur, die, trouwens, hartstikke op slot zit. Want dat is wat ik al dagen ben, opgesloten.

Ik heb geen idee hoe lang ik hier precies zit. Mijn besef van tijd is al lang verdwenen, door dat er geen enkel raam in de kerker zit. In de deur zit wel een kleine opening, voor zuurstof. Niet dat er licht of frisse lucht door die opening komt, ik zit weet ik veel meters onder de grond. Hoofdschuddend kijk ik naar de tralies die in die opening zit. Alsof ik deze kettingen uit zou krijgen en bij die deur zou kunnen komen. Ik ga, zover mogelijk is, staan, en schop mijn benen naar buiten toe om het bloed te laten stromen, en zak daarna weer terug in het stro.

Ik wist niet dat een plek zo donker kon zijn. Dus als ik even later gerommel hoor bij het slot en er een vrouw en een soldaat binnenkomen, knijp ik mijn ogen dicht tegen het zwakke licht van hun lantaarns. Daarna sper ik ze wijd open om zo veel mogelijk licht tegelijkertijd te zien. De soldaat houd een pistool op mij gericht, en de vrouw zet een dienblad bij haar voeten neer. Ik vloek. De vorige keer moest ik ook al met mijn tenen het dienblad naar me toe schuiven. De vrouw knijpt haar lippen samen bij het zien van mijn blote, magere lichaam. De soldaat loopt weer door de deur naar buiten en de vrouw volgt hem. 'Maak je klaar voor het verhoor,' zegt ze nog voordat ze de deur sluit. Daarna hoor ik weer het gerommel van het slot en ik ben weer opgesloten. Ik laat de informatie zwijgend tot me door dringen. Verhoor, verhoor... Oh, het verhoor. Ik heb het gevoel dat mijn hersenen niet meer weten hoe ze moeten denken, maar ik negeer het gevoel, en probeer nog even te genieten van het moment dat ik een stem hoorde. Daarna dringt het tot me door, terwijl mijn gedachten het een paar seconden geleden al formuleerden. Ver-hoor. Dat gaat zo meteen beginnen. Het gaat verhoor gaat zo meteen beginnen. Een koude angst neemt van me bezit. Er is zoveel dat ik niet kwijt wil, er is zoveel dat ze niet mogen weten. Plotseling hoor ik het geluid van rattennagels op steen. Mijn ogen schieten naar rechts, in de hoop dat ze het privilege krijgen beweging te mogen zien. Mijn oren nemen het geluid in hun op en koesteren de herinnering. In gedachten bid ik de rat vaker te komen. Als ik hier nog terug kom. Ik weet niet hoe kasteelheer Beaufort verhoren houd, maar ik heb zo het gevoel dat wat ik hun ook vertel, ik dood zal eindigen. Er gaat een rilling door me heen. Ik rek me uit naar het eten, en als mijn handen in het niets grijpen, steek ik mijn been uit. Tot mijn geluk voel ik met mijn tenen het koude metaal van het dienblad, en langzaam schuif ik het naar me zelf toe.

Dit is voor het eerst dat ik me niet op het eten gestort heb, want wat heeft het voor zin om te eten, als je straks toch dood bent? Ik betast voorzichtig het spul dat zij 'voedsel' noemen. Dit keer meen ik geconcludeerd te hebben dat ik een metalen kom vol met een soort magere rijstepap voorgeschoteld heb gekregen, samen met nog een metalen beker, die halfvol gevuld is met troebel water. Natuurlijk is er geen bestek, want ze zijn bang dat ik zelfmoord zal plegen met een mes of vork. Dat is het enige waar ze gelijk in hebben.

Slokje voor slokje drink ik het water op, om er zo lang mogelijk van te genieten. Daarna begin ik aan de rijstepap. Mijn mond vertrekt van walging, maar mijn honger dwingt me het door te slikken en nog een hap te nemen.

Ik begin net met het aflikken van de kom, als de deur weer opengaat. Eerst komt de vrouw binnen, en achter haar aan komen twee soldaten, beiden met een pistool. Ik kan net zien dat er buiten nog vier soldaten staan. Ik heb er al over na gedacht of ik me ga verzetten of niet, en ik heb besloten dat ik liever sterf dan dat Beaufort het te weten komt. Daarom krab ik, schop ik, en sla ik, tot dat één van de soldaten mijn pols omdraait, en ik jankend op de stenen vloer in elkaar zak. De andere soldaat heft zijn pistool en slaat met de loop hard tegen de zijkant van mijn hoofd. Een scherpe pijnscheut is het laatste wat ik voel voordat alles zwart wordt.

Als ik wakker word ben ik ergens anders. Mijn ogen moeten wennen aan het licht, maar ik ben ook dolgelukkig als ik zie dat ik boven de grond ben. Ik zit op een simpele houten stoel, en mijn benen, bovenlichaam, handen, en nek zijn vastgebonden aan het hout. Meteen begin ik met mijn hals aan het touw bij mijn nek te rukken, waardoor het touw mijn ademhaling afsnijd. Ik blijf trekken, en mijn hoofd is al roodpaars geworden als één van de zes soldaten in de kamer het touw met geweld door snijd, waarbij het mes een bloedende striem achterlaat op mijn keel. Volgens mij heeft hij er geen spijt van.

De kamer heeft een hoog plafond en voor me staat een tafel, een bureau om precies te zijn. Daarachter staat een grote stoel die bedekt is met rood fluweel. Er zit ook iemand op, en als ik hem in de ogen kijk stokt mijn adem in mijn keel en wil ik me meteen op hem stortten, maar een ruk aan mijn borstkas herinnerd me aan de touwen.

Voor me zit Ruben van Beaufort, met een smalende grijns op zijn gezicht. Ik kijk hem zo walgend mogelijk aan, en hij kijkt terug. Hij grinnikt, maar zijn ogen lachen niet mee. Dan spreid hij zijn armen. 'Welkom in kasteel Beaufort! Ik geloof dat ik nog niet de gelegenheid heb gehad je welkom te heten in mijn bescheiden stulpje.' En hij wijst naar het raam, dat uitzicht geeft op torens, vaandels, en de binnenplaats van het kasteel. Ik bijt op mijn lip. Ergens daarbuiten zijn pap en Mira en Spot en alle anderen druk bezig met het plannen van de aanval op het kasteel, en ik hoop dat het ze zal lukken, om het kasteel terug te veroveren, ook al zou ik het niet meemaken. Ik hoop dat de dood van Zuma en Yara gewroken zal worden, en de dood van alle anderen die mijn oom op zijn geweten had. Ik beet hard op de binnenkant van mijn wang. Ik heb aan mezelf beloofd hem nooit meer oom te noemen, dat mislukte wezen dat het niet waard is zichzelf broer van Milan van Beaufort te noemen, mijn vader. Plotseling zijn alle gedachten aan mijn geliefden te veel voor me. Er springen tranen in mijn ogen, maar ik dwing ze zoals altijd terug, slik ze weg. Tot mijn spijt ziet Ruben het. Hij trekt een meelevend gezicht, zover Ruben meelevend kan kijken. 'Ach meisje toch, je hoeft niet te huilen. Ik ben er toch nog voor je? Ik weet zeker dat mijn broer een goede reden had om je in de steek te laten,' zegt hij met een valse grijns en een nep, hoog stemmetje. 'Je was het gewoon niet waard schatje,' zegt hij daarna bloedserieus, en kijkt me diep in mijn ogen, te diep. Ik ril en ruk mijn blik los. Ik zei tegen mezelf dat ik niet moest luisteren, maar het was wel waar. Toen ik bij de mislukte aanval op de goederenwagen gepakt werd, is niemand mij achterna gekomen. Ik weet dat iedereen zijn handen vol had aan zichzelf, en dat het zelfs zou kunnen dat niemand door had dat ik gepakt werd, maar het blijft toch aan me knagen. Het was al weken van te voren gepland. Iemand was er achter gekomen dat er een lading wapens naar het kasteel gebracht zou worden, wapens die Ruben broodnodig had, en daarom moesten wij dat koste wat het kost tegenhouden. Ik bijt weer geschrokken op mijn wang. Ik herhaal mijn eigen gedachten. Koste wat het kost... Ik was de betaling geweest... Ik herinnerde me haarscherp dat mijn vader had geschreeuwd zoveel mogelijk wapens mee te nemen. Was ik het waard geweest? Ik schudde mijn hoofd. Ik verbied mezelf zo te denken, maar gedachtes kun je niet verbieden er te zijn. 'Oké, genoeg gekletst, dokter Eysinga, kunt u juffrouw Beaufort de prik toedienen?' vraagt hij poeslief aan de vrouw die ook naar mijn cel gekomen was. Er gaat een rilling over mijn ruggengraat. Prik? Ja doei, ik ga geen onbekende vloeistof in mijn lichaam laten spuiten. Dokter Eysinga komt dichterbij met een kleine spuit in haar handen die van die plastic handschoenen dragen. In het buisje zit een dikke gele substantie, en ik moet kokhalzen bij het idee dat dat door mijn aderen gaat stromen. Ik bal mijn handen tot vuisten. Als dokter Eysinga de spuit optilt, begin ik te kronkelen en te draaien, wetend dat je voor een prik stil moet zitten. Ruben wuift bijna verveelt met zijn hand. 'Generaal?' Een grote, forse man met armen als boomstammen komt op me af gestampt. Hij plaats zijn reusachtige, ruwe handen – die je kunt vergelijken met kolenschoppen – om mijn lichaam, dat opeens heel klein en schriel lijkt. Dan klemt hij mijn lichaam tussen zijn handen, waardoor ik geen vinger kan verroeren. Ik merk dat ik zelfs een beetje van de lucht getild wordt. Dokter Eysinga laat de spuit vlak boven de huid van mijn schouder zweven. 'Maak je geen zorgen, het doet nauwelijks pijn...' zegt ze met haar grauwe stem.

Ruben zit met zijn handen in elkaar gevouwen naar me te grijnzen. 'Ga je me niet bedanken? Zelf was ik eigenlijk best trots dat ik een manier heb gevonden om de waarheid uit je te krijgen zonder je te hoeven martelen,' zei hij. Ik schonk hem een bitter lachje. 'Nu kun je me nog moeilijk wreed noemen. Maar dat doe je straks toch niet meer.' De angst gierde door mijn aderen. Ik begon te gillen en te schoppen. Maar er was geen ontkomen aan. Dokter Eysinga duwde de naald in mijn lichaam, drukte de spuit naar beneden, en haalde hem er weer uit. Ik had het gevoel dat ze het extra langzaam deed. Ze pakte een klein pleistertje en plakte dat behendig op het wondje. Ik voelde bijna hoe de dikke, gelige vloeistof traag door mijn aderen kroop, en het was alsof er een soort mist in mijn hoofd gestopt was. Mijn gedachten gingen langzaam en moeizaam. Het was alsof de hele wereld in slow-motion bewoog. In het begin vond ik het eng en verschrikkelijk, nu vind ik het eigenlijk wel een fijn gevoel, een beetje rust in mijn hoofd. Ik keek om me heen. Mijn oom is kennelijk niet meer bang voor me, want de soldaten zijn weg. Waarom zou hij ook bang voor me zijn? Alsof ik hem ooit iets aan zou doen. Ik kijk de persoon in kwestie aan. Ruben zit achter het bureau, maar staat nu op om mijn touwen los te maken. Het valt me opeens op hoe zijn haar glanst, en hoe vol en zacht zijn lippen eruit zien. De zon buiten lijkt warmer en feller dan eerst. Ik vel me verassend vredig en gelukkig. Met wankelende passen begin ik rondjes te draaien en in de lucht te springen, ik weet niet waarom, maar ik heb gewoon zin om te dansen. Ik draai en zwier in het rond, terwijl de wereld om me heen schommelt en draait. Dan zie ik oompje – ik heb besloten hem vanaf nu af aan zo te noemen – met één hand op het bureau leunend naar me kijken. Hij wil zeker mee dansen! Ik dans naar hem oe en pak giechelend zijn hand, en trek hem naar me toe. Samen dansen we een tijdje, totdat ik hijgend en lachend op de grond val. Het doet geen pijn, en ik sta op om me nog een keer te laten vallen, want ik vind het wel een grappig gevoel dat mijn knieën geschaafd zijn, maar ik geen pijn voel. Oompje lacht ook, nou ja, ik zie en hoor hem niet lachen, maar waarschijnlijk lacht hij wel, want hij heeft geen goede reden om niet te lachen. Als ik me voor de vierde keer op de houten vloer laat vallen, pakt hij teder mijn hand en trekt hij me omhoog. Opeens heb ik het gevoel dat hij stiekem een beetje verliefd op me is. Ik moet heel hard giechelen en blozen, 'Sorry oompje, we zijn familie, dus we kunnen niet trouwen.' Volgens mij zie ik Ruben teleurgesteld kijken, nou ja, het had ook geïrriteerd kunnen zijn, maar waarom zou hij geïrriteerd zijn als hij verliefd op me is? Ik krijg medelijden met hem. 'Nou, vooruit dan maar,' zeg ik daarom, en ik geef hem een zoen op zijn wang. Ruben lijd me terug naar het bureau, en ik ben hem dankbaar dat hij mijn hand wil vasthouden, want ik ben nog steeds een beetje duizelig. Eigenlijk wil ik dat hij voor eeuwig mijn hand vasthoud, want het is veel te vermoeiend om de hele tijd keuzes te moeten maken over waar je naartoe gaat. Ik ga met een plof op de houten stoel zitten, die eigenlijk best wel lekker zit. Ruben gaat in de andere stoel zitten, en ik vind het heel aardig van hem dat hij mij op deze stoel laat zitten. Ruben vouwt zijn handen weer op die charmante manier in elkaar. 'Nou, zullen we ons even opnieuw aan elkaar voorstellen?'

Ik knik heftig. 'Sorry dat ik net zo chagrijnig deed trouwens,' zeg ik eerst. Ruben wuift met zijn hand, 'Maakt niet uit schat. Zeg maar hoe je heet, dat had je nog niet gezegd.

'Oh ja, wat onbeleefd van me! Ik heet Sephora van Beaufort oom, wist je dat niet?' Ruben gaat verzitten. 'Nee, dat wist ik nog niet, je had volgens mij een tijdje geleden besloten dat je die naam niet meer wilde hebben, omdat hij teveel lijkt op mijn tweede naam, Safire.' Ik sper mijn ogen verrast open. 'Waarom zou ik geen naam willen hebben? Bovendien, het is toch juist geweldig dat we iets hebben dat ons aan elkaar verbind? Ik hoop dat je je niet gekwetst voelt over de keuzes die ik in mijn jonge jaren maakte.' zeg ik, en ik strijk met mijn hand langs zijn gezicht.

Ruben zucht, 'Maar goed, je was met een reden naar dit kasteel toe gekomen, je wou me waarschuwen voor een aanval van mijn broer op dit kasteel?'

Ik kan me dat niet herinneren, maar het zal wel waar zijn. 'Ja, pap doet de laaste tijd heel raar!' zeg ik, en ik vind het onverstelbaar hoe gaat Milan dan kan toneelspelen, als hij mij zelfs voor de gek heeft gehouden. Rubens ogen kijken me gretig en ongeduldig aan. Ik voel me een beetje ongemakkelijk, maar ik probeer te herinneren wanneer en waar mijn vader wou aanvallen, de verkeerde informatie kan Ruben en mij fataal worden, hij moet alles weten om zijn kasteel zo goed mogelijk te beschermen. 'Vertel maar in alle detail wat het plan is van die wrede Milan, die zijn eigen broer en dochter wil vermoorden,' zegt mijn oom met woede in zijn stem, en ik wou dat Ruben mijn vader was, hij zou echt van me gehouden hebben. En dus haal ik diep adem, en begin aan het lange verhaal, wetend dat de tijd dringt...


Ik had gekozen voor Shadow, maar zoals je misscien gemerkt hebt is het niet echt èng van horror achtig. Wel krijg ik zelf altijd de kriebels als ik dit soort verhalen lees, waarin iemand een prik krijgt op gehypnotiseert word en dan allemaal dingen gaat vertellen of doen die hij helemaal niet wil doen. 


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top

Tags: #wedstrijden