15
Hoewel ik veel liever niet weg zou kwijnen in mijn eigen kamer, blijf ik toch liggen. Ik kan niets anders opbrengen. Ik heb wel vaker ervaring gehad met het in de grond drukken van hoop, maar nog nooit zo erg als deze keer. Ik heb iemand gevonden die mij aan kan raken, die niet bang voor mij zou hoeven zijn, maar hij heeft mij gevraagd hem met rust te laten. Gevraagd bij hem uit de buurt te blijven. Iets wat ik veel te vaak heb gehoord, maar nog nooit bij iemand die mij aan kan raken. Nog nooit bij iemand die geen reden heeft om mij te vrezen.
Er wordt niet op de deur geklopt, niet in de twee dagen die ik weer in mijn kamer blijf. Waarom zouden ze ook? De enige die ook maar een klein beetje leek te geven om mijn gezondheid, is weg. Wie zou er anders moeten komen? Wat zouden ze anders van mij moeten? Wat doe ik überhaupt nog hier? Als ik mijn best zou doen, zou ik hier vast wegkomen. Gewoon door een paar muren en deuren heen met mijn vuist en ik zou hier weg zijn. Dus wat is de reden dat ik hier nog steeds ben?
Op de derde dag, de dag dat mijn maag mij niet meer verteld dat ik honger heb, wordt er helaas wél op de deur geklopt. Mijn hart fladdert drie seconden van de hoop. Drie seconden waarin het heel even vederlicht voelt. En dan spat mijn surrogaathart weer in duizend stukjes uiteen op de grond. Het is de soldaat die ik eerder heb ontmoet. De soldaat die tegen mij opliep waardoor ik mijn koffie liet vallen. Waardoor hij naar ons toekwam om uit te leggen aan de soldaat wat er gebeurde.
Ik draaide mij weer om, zodat ik zijn gezicht niet zou hoeven zien. Zodat ik de herinnering niet zou hoeven zien. Er niet aan zou hoeven denken. 'Ik snap niet hoe je het drie dagen vol kunt houden zonder ook maar iets te eten,' probeert de soldaat een gesprek aan te knopen. Het lukt hem ook. Iets wat ik eigenlijk niet zou hebben verwacht. Mijn stem komt gewoon uit mijn mond voor ik het doorheb.
'Ik heb weleens langer niet te eten gekregen dan drie dagen.' Ik kan hem bijna zien grimassen, ook al kijk ik hem niet aan. Ik kan het mij zo levendig voorstellen als maar wat. 'Ook uit eigen keuze?' Ook hier antwoordt ik weer op voor ik het doorheb. 'Heb je weleens zo lang in een duistere gevangenis gezeten, dat je wenste dat je eruit kon komen, wat het je ook zou kosten?'
Ik krijg niet meteen antwoord. Het duurt waarschijnlijk net zo lang als die drie seconden van hoop van net. 'Ik snap denk ik niet helemaal wat je bedoelt.' Nu ben ik degene die grimas, omdat ik er aan moet denken. Omdat ik moet denken aan wat er allemaal gebeurd is. Omdat ik moet denken aan de dingen die ik heb meegemaakt. De dingen die ik niet heb mee willen maken.
'Goed, zorg dat je er nooit achter komt. Mensen kunnen rare dingen doen als ze proberen te ontsnappen uit hun miserie.'
De jongen verlaat de kamer nog steeds niet, ook al zou dit het punt zijn waarop ik weggegaan zou zijn. Ik zou hebben gedacht; die is toch niet meer te redden, die is helemaal kierewiet. 'Je probeerde jezelf uit te hongeren?' gokt de jongen na een lange stilte. Ik sta op uit het bed en ga voor hem staan. Probeer hem de waarheid te vertellen met mijn ogen. Hij schrikt denk ik van wat hij daar ziet, aan zijn reactie af te lezen.
Hij ziet er littekens. Gedachten. Pijn. Hoop. Voornamelijk in de grond gedrukte hoop. Voornamelijk blijvende pijn, blijvende littekens. Hij schrikt van mijn ogen die niet meer zijn van een meisje, maar van iemand die in een ware oorlog heeft geleefd. Van iemand die veel ouder is dan ze lijkt. 'Laten we maar wat eten gaan halen dan, als je er toch zo op aandringt.' Ik loop de kamer uit voordat hij het nog doet.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top