11
Het eerste wat ik doe is onder zijn hand vandaan springen. Een reflex, zo zou je het kunnen noemen. Eigenlijk meer een zekerheid. Hij staart me aan, met grote ogen, misschien verbaasd dat ik in het begin niet al weg ben gesprongen, misschien verbaasd dat hij me kan aanraken en misschien verbaasd dat ik er uitzie als een vogelverschrikker. Dat laatste zou me totaal niet uitmaken, ik heb er heus wel eens slechter uitgezien. De eerste week die ik in een cel doorbracht waarschijnlijk. Of de tweede.
'J-Jij...' Ik kom niet verder, mijn stem breekt, net zoals ik doe. Ik val in tienduizend stukjes op de grond, die zich allemaal nog een paar keer opsplitsen, alleen zodat ik helemaal en echt helemaal uit elkaar getrokken ben. 'H-hoe?' Hij geeft geen antwoord. Misschien wéét hij geen antwoord. Misschien is hij sprakeloos.
Hij blijft mij aankijken en ik kijk terug. Nog steeds nietszeggend. De stilte in de kamer is oorverdovend. Ik zou willen dat iemand een geluid maakt, het maakt niet uit welke. Al zou het iemand zijn die me uitscheld, dan zou ik alsnog gelukkig zijn, heel erg zelfs.
Hij knippert een paar keer en herstelt zich dan weer naar zijn oude zelf. Iemand die niet verbaasd wordt, graag in raadsels praat en het niet over zichzelf wil hebben. 'Je zou hier niet moeten zijn.' gromt hij terwijl hij opstaat. Ik kijk hem verward aan. Ik ben niet bang voor hem, ook al zou de blik in zijn ogen de meeste mensen doen verbleken. Maar echt glimlachend op hem afrennen, dat is nou ook niet helemaal mijn ding. Eigenlijk helemaal niet, als ik er nog een seconde over nadenk.
'Wie ben je?' luidt mijn vraag. Deze keer niet om een naam te krijgen, namen maken voor een klein moment niet meer uit. Ik wil weten hoe dit mogelijk is. Waarom hij zo reageert. Maar alles wat ik krijg is het antwoord dat ik hiervoor had willen hebben. 'Vasily.' Dan stormt hij de kamer uit, mij verward achterlatend.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top