IV.
Je kijkt naar mij,
Je ziet mij,
Je lacht heel even,
Maar dan is je glimlach weer weg.
Je pakt mijn hand,
Vol angst en verdriet,
Alsof ik de laatste grashalm ben,
Waar jij je aan vastklampt.
Ik trek je weg,
Jij, meisje uit het rood.
Jij verdient meer dan deze pijn,
Jij verdient al het geluk.
Laat je lach door de gangen schallen,
Dans door de sneeuw en door de regen,
Ga eropuit met vrienden,
Wees gelukkig, meisje uit het rood.
Ik trek je mee,
Ik kijk omlaag in de put,
Ik zie jou,
Jij ziet mij.
Ik gooi het touw uit,
Eindelijk kan jij het grijpen.
Maar het glijdt uit je handen,
Je valt weer omlaag.
Weer stroomt het bloed,
Langs je polsen.
Even rood als je mooie haar,
Even rood als rozen.
Je grijpt het touw opnieuw.
Je vingers gaan open door de taaie vezels.
Maar jij zet je voeten tegen de rand van de put,
En begint met klimmen.
Ik zet me schrap.
Jij komt steeds hoger,
Brandblaren ontstaan in mijn handen.
Tranen springen in mijn ogen.
Maar ik blijf vechten,
Voor jou, meisje uit het rood.
Jij kan uit de put komen,
Dus ik ga door.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top