Verhaal 1, Hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk is geschreven door DaveDutch!

'Nee, niet het dwaallicht!' Hij gilde haast en trok me aan mijn arm de andere kant op, weg van het lichtje. Boven me hoorde ik het luik kraken onder de druk die ze er op zetten. Met een flits ontstak de figuur voor me een fakkel. Een rilling liep door mijn lijf. Wie was hij eigenlijk? Ik was in blinde paniek achter hem aangestormd. Misschien had hij wel dezelfde bedoelingen als de dingen die achter me aanzaten. Dingen, want er was geen greintje menselijkheid in te ontdekken. Voor het eerst kon ik zijn gezicht goed zien: een strakke kaaklijn en scherpe ogen. Een groot litteken liep over de rechterkant van zijn gezicht. In een ver verleden was hij ongetwijfeld knap geweest, maar nu, hier in een ondergronds gangenstelsel met als enige lichtbron de fakkel kon ik me niet van de indruk onttrekken dat hij op een beul leek. Het rafelige litteken was onnatuurlijk recht en stond ik nauw contrast met zijn verder goed verzorgde huid. 'Niets is hier wat het lijkt,' zei hij, 'onthoud dat.' Ik haalde mijn schouders op: sinds de opstand was ik aan alles gewend geraakt en ik was veel vreemdere figuren dan deze tegengekomen. Ik moest moeite doen om een zucht van opluchting binnen te houden toen ik het koninklijk embleem op zijn mouw ontdekte. Hij stond aan mijn kant.

Hij stevende weg en ik kon niets anders doen dan volgen. De rillingen liepen over mijn lijf als ik nadacht over al het gevaar dat me op mijn rug kon springen uit het donker, maar ik vermande me. Was ik niet al door veel grotere gevaren gelopen? Had ik niet al een keer een brand overleefd? Had ik niet al diverse moordaanslagen overleefd op mij en mijn vader? 

Meestal hielp deze oppepper wel, maar vannacht niet. Ik wist dat deze aanslag anders was dan alle anderen. De bloedzoekers zaten me op mijn hielen en het had niet veel gescheeld of ik was al in hun klauwen terechtgekomen. Even dwaalden mijn gedachten af naar een maand geleden toen alles nog gewoon goed was, toen mijn vader nog koning van Escor was, toen mijn moeder nog statig door het paleis liep en toen ik nog zonder problemen door de tuin kon wandelen. Met een afschuwelijke kreet brak de eerste bloedzoeker achter me door het luik. Weg waren de vredige gedachten, de bittere waarheid drong weer tot me door. Mijn vader was geen koning meer, mijn moeder was dood en ik was op de vlucht voor mijn leven. Een snelle blik achter me vertelde me helemaal niets, want mijn ogen waren half verblind door de fakkel voor me, maar ik hoorde het gesnuif dat razendsnel dichterbij kwam. Bijna botste ik tegen de man aan die gestopte was en de fakkel uitgooide in het stinkende water op de grond. Sissend doofde de vlam en nu was het donker nog drukkender. 'Wat doe je?' siste ik zo stil mogelijk. Hoewel ik net zo goed had kunnen schreeuwen: de bloedzoekers hadden ons geroken en waren op weg. Een sissend licht verscheen en het gezicht van de man werd in een flauw licht gezet. Ik had zo'n vlam 1 keer eerder gezien en dat was bij het enige feest dat wij thuis vierden: Nieuwjaar. Ze schoten dan pijlen omhoog die in allerlei kleuren uiteen spatten. Schitterend had ik dat altijd gevonden, al was er altijd een onderliggende angst voor brand. Aan vuur had ik sinds de brand een afgrijselijke hekel. Was dit zo'n kleurige pijl? Wat wilde hij ermee doen? Het vlammetje schoot sissen weg in de richting van waar we vandaan waren gekomen en het duurde even voordat ik besefte dat de man een boog vasthad. Het licht stuiterde 30 meter verderop tegen de grond en even was ik bang dat het uitging door het water, maar die angst bleek ongegrond, want het bleef sissen.

Toen werd duidelijk dat het geen pijl was die ze bij nieuwjaar omhoog schoten. Hij barste uit elkaar in een grote ontploffing en al snel brandden de half weggerotte stutten die het dak op sommige plekken moest ondersteunen. Achter het vuur zag ik de angstaanjagende gestalten die terugschrokken. Wat waren het? Wolven? Honden? Mutanten? 

Toen bedacht ik het me en met grote ogen keek ik naar de man naast me. Die was uiteraard niet te zien, want het was nog steeds donker. Vuur, natuurlijk! Vuur was het enige waar bloedzoekers niet tegen konden. Dat was tenminste mijn ervaring toen ik ze de vorige keren had gezien. Maar hoe wist de man dat? Hij trok me aan mijn arm mee en ik hoorde achter me hoe de houten staanders het begaven en het dak inzakte. Hopelijk zou dat ze even tegen houden.   

We sloegen onze eerste bocht om en stopten. Ik hoorde een hard geratel en een knal achter me en toen ging het licht aan, bestaande uit tien fakkels aan de wanden. De man had een maliënkolder aan zag ik nu, maar dat viel in het niets toen ik de rest van de kamer zag. 

Dus toch, flitste het door me heen. Door de kamer verspreid stonden gruwelijke martelwerktuigen, sommigen had ik helaas in werking gezien in het paleis en anderen waren nieuw voor me. De fakkels wierpen een flikkerend licht over de ruwe, met mos begroeide wanden. Met een bevend hart draaide ik me om. Mijn vrees was waarheid geworden: het geratel, de knal. Een groot stenen luik was voor de ingang neergelaten. Nergens was een mechanisme te zien om hem weer open te krijgen. Ik zat in de val. En deze keer wist ik dat de kans om te ontsnappen kleiner dan ooit was. 

Het laatste wat ik zag, voordat ik vanachteren bewusteloos werd geslagen, was een rek vol met zwaarden, bijlen en bogen aan de rand van de ruimte. Krachteloos voelde ik nog net hoe mijn lichaam tegen de stenen smakte en een ruwe lach vanuit de hoogte tot me doordrong. 'Niets is hier wat het lijkt, Lexa.' 

Toen werd het zwarter dan ooit.


Leuk geschreven! Bedankt dat je meedeed!  

Het nieuwe hoofdstuk kan nu ook geschreven worden!

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top