Hoofdstuk 4

We zijn op de wereld om elkaar te helpen. - Marcus Aurelius

Melis werd wakker van een verschrikkelijk gekrijs. Toen ze geschrokken haar ogen deed begon ze meteen te gillen. Voor haar stond een jongen van ongeveer een jaar ouder dan zij met een soort lichtgevend zwaard -Star Wars? - te vechten met een afgrijselijk monster. Het was een soort grote rookwolk met gloeiend rode ogen en het spoot de hele tijd rode stralen op de jongen af die elke straal perfect met zijn lichtzwaard pareerde.

'Stil!' snauwde de jongen en abrupt stopte ze met gillen. Angstig keek ze toe hoe de jongen het monster steeds verder terugdreef en bedacht tegelijkertijd dat het "monster" waarschijnlijk een demon was. En dat moest betekenen dat - er klonk weer dat verschrikkelijke gekrijs; de jongen had zijn zwaard door de rookwolk - pardon, demon - heen gestoken.

De demon verdween en de jongen liet zijn zwaard zakken. Toen keek hij haar richting op, alsof hij haar nu pas opmerkte. Maar zijn ogen zeiden iets anders. Zelfs van de best grote afstand tussen hen beiden zag Melis de irritatie die uit zijn zwarte - Help! dacht Melis. Zulke zwarte ogen had ze nog nooit gezien - sprak.

'Wat had je erbij gedacht 's nachts in een bos te slapen waar demonen leven?' Zei hij met zo een diepe haat in zijn stem dat ze boos was geworden als hij niet net haar leven had gered.

'Je - Je hebt mijn leven gered!' stamelde ze.

'We zijn op de wereld om elkaar te helpen.' Zei hij terwijl hij een hand uitstak om haar te helpen opstaan - ik zat nog steeds tegen de boom aan. 'Marcus Aurelius'

Het duurde een tijdje voordat ze begreep dat hij een citaat opgenoemd had. Ze glimlachte zwakjes terwijl ze zijn hand aannam en opstond. 'Ben jij een demonenjager?'

'Ik geloof het wel ja.' Zei hij droog en draaide zich om.

'Hé! Waar ga je heen?' riep Melis verontwaardigd.

'Naar huis, wat had jij gedacht?'

'Ja maar... en ik dan?'

Het klonk zo klagelijk dat de jongen zich omdraaide en haar met een opgetrokken wenkbrauw aankeek. 'Wat denk je? Dat ik je nu meeneem naar mijn super mega coole demonenjagertrainingsclub en dat je daar niet meer in gevaar zult zijn?'

Nee. 'Dat verwacht ik wel ja.'

De jongen keek me met een mengsel van verbazing en ontzetting aan. Toen zuchtte hij. 'Oké dan. Kom mee.'

Ze was zo verbaast dat ze eerst niet reageerde, maar toen hij zonder haar verder liep rende ze snel achter hem aan.

'Hoe heet je?' Vroeg ze. De jongen keek haar direct aan. Zijn haar was nog zwarter dan zijn ogen, die van dichtbij alleen nog maar heel donker bruin waren.

'Jace.'

Meer niet. Geen vraag hoe ze heette, niet hoe oud hij was, niets. Hij liep gewoon verder.

'Melis.' murmelde ze.

Jace bleef gealarmeerd staan. 'Wat zei je?'

Verbaast keek ze op. 'Melis. Mijn naam.'

Iets in Jace' ogen liet vermoeden dat bij hem net een lampje was gaan branden. Maar hij zei niets.

Toen de bomen langzamerhand verminderden kregen ze zicht op een klein dorpje. Na het zien van Jace had Melis eigenlijk een grote stad vol duistere flats verwacht, maar dat had natuurlijk op de kaart moeten staan. En op de kaart stond alleen maar een klein dorpje. Dat zou dit dan wel zijn.

'Ehm... is dit kleine dorpje jouw super mega coole demonenjagertrainingsclub?' vroeg Melis sarcastisch. Jace wierp haar een dodelijke blik toe.

'Ja.' zei hij kortaf. Zwijgend liepen ze door het dorpje heen. Melis dacht aan de demon en een vraag kwam op in haar hoofd, gevolgd door weer een vraag. Hoeveel demonen waren er wel niet? En kon zij demonenjager worden?

Uiteindelijk stonden ze stil voor een van de kleinste gebouwen die Melis tot nu toe had gezien. Jace liep naar de voordeur en drukte op de deurbel.

'Ehm...wat doen je?' vroeg Melis zich hardop af. Jace gebaarde dat ze stil moet zijn.

'Niet schikken.' was het enige wat hij zei. En toen werd het overal om Melis hen donker.

***

Te kort, maar ook te lang niet geupdate dus tja... we zijn nog bezig met dit hoofdstuk, dus er komt nog wat bij. 

Xx A&A



Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top