Hoofdstuk 3

De waarheid is nooit precies zoals je denkt dat hij zou zijn - Johann Cruijs

De demon verdween in een rookwolk waar alleen zijn rood gloeiende ogen nog in te zien waren.

Terwijl de paniek langzaam wegebde bonsde het woord als een hartslag door Melis' hoofd. Demon. Demon. Demon.

En hoewel ze het niet wilde geloven wist ze dat het waar is. Niemand kon demonen zien. Demonen waren uitgestorven toen de demonenjagers ze uitroeiden.

Er drong een gedachte in haar op: Hoe konden de demonenjagers demonen uitroeien als ze ze niet eens konden zien?

Daarvoor was er maar een antwoord: ze was niet de enige die de demonen kon zien.


Later, toen ze weer buiten stond en de mannen over haar overlegden, besloot Melis dat haar nooit de waarheid was verteld. Ze had altijd gedacht dat ze een normaal meisje met een van de vier gaves was geweest, dat demonen niet bestonden en dat ze ze al helemaal niet had kunnen zien.

Niets van dat was waar.

Een van de mannen kwam op haar af. Hij had een kale schedel en was breedgeschouderd.

'Hey sorry meid, maar je hebt geen van de mogelijke gaves. Je bent blijkbaar geen écht mens.' zei hij. Melis kreeg een prop in haar keel. Ze wist al voordat de man het woord had uitgesproken wat hij zei zeggen.

'Je moet de stad verlaten.'


Na een kwartier met Allys hebben gebeld (die pas toen ze begon te huilen begon te geloven wat ze zei) had ze een taxi genomen en was naar huis gereden. Allys zou nu naar de school van haar gave (Fryk) gaan en daar haar leven afmaken en Melis?

Melis moest New York verlaten.

Maar voordat ze dat zou doen zou ze afscheid van haar ouders nemen.


De tranen liepen nog over haar gezicht toen ze uit de taxi stapte. Net toen ze de deur dicht wou slaan zei de taxi chauffeur:

'Liefdes verdriet?"

Melis glimlachte droevig. 'Was het maar zo. Dat houdt ten minste ooit op.'

En toen sloeg ze deur dicht. Langzaam liep ze naar de woonkamer waar haar ouders zaten. Met gejuich werd ze begroet, terwijl er nog steeds wat tranen over haar wangen biggelde. Haar moeders uitdrukking veranderde van vrolijk en nieuwsgierig naar bezorgt. 

'Wat is er, liefje?' vroeg ze. Melis opende haar mond en sloot hem weer. Meer en meer tranen kwamen uit haar ogen, alsof ze nooit meer weg zouden gaan, alsof er een oneindige voorraad was. 

'Ik... ik moet de stad ui-uit.' snikte ze.'I-ik heb geen v-van de gave's, i-ik...' Haar ouders stonden snel op en omhelsde haar, maar Melis moest er alleen nog meer van huilen; deze knuffels zou ze nooit meer krijgen. Ze mocht de stad niet meer in. Ze was geen mens. 

Haar ouders lieten haar los. Ze wisselden een korte blik. Een onheilspellend gevoel overspoelde Melis en haar tranen maakten plaats voor ijskoude ontzetting. Wat was er mis?

'Melis...' Haar vader stond op. 'We moeten je iets vertellen.'

De leegte in zijn stem maakte haar nog banger dan ze was. 

Ook haar moeder stond nu op. 'Je bent niet wie je altijd dacht te zijn.'

'Ik weet het nu wel hoor. Ik ben geen mens.'

'Nee, zo bedoelden we het niet.' Zei haar vader. 'Wij zijn niet die die je altijd dacht dat we zijn.'

Ze zullen toch niet bedoelen... Nee. Dacht ze. Dat kan niet!

'We zijn jouw ouders niet.'

Ze slikte. Het kon dus wel. Ze probeerde haar tranen tegen te houden - wat eindelijk eens lukte - en haalde diep adem. 'Oke.' Zei ze en was verbaast of de vastheid in haar stem.  'Ik ga mijn spullen wel pakken.' 

Ze liep naar haar kamer. Haar kleine, vertrouwde kamer. De kamer waar ze al sliep vanaf... dat ze er was. Dat haar niet-menselijk bestaan was begonnen. Nog steeds snikkend pakte ze een koffer en een grote schoudertas en begon haar spullen in te pakken. Mag ik eigenlijk wel spullen meenemen? ging er door haar hoofd en ze schudde de gedachte van zich af. 


Even later zat ze in de trein - op weg naar... waar eigenlijk? In ieder geval weg van alles wat ze lief had. Een gedachte flitste door haar hoofd: ik laat me niet breken. Ik bén een mens. Ze droogde haar tranen en wist het zeker; ze zou niet meer bang zijn. Bij de test was het haar ook gelukt. Steeds weer herhaalde ze de zin in haar hoofd. Wat er gebeurt, moet gebeuren, en dus gebeurt het. Wat er gebeurt, moet gebeuren, en dus gebeurt het. Wat er gebeurt, moet gebeuren, en dus gebeurt het. Wat...

Toen Melis op haar treinkaartje keek, zag ze dat ze nog één station verder kon, en daarna moest uitstappen. Het was maar een kleine rit dus twintig minuutjes later stond ze, met een koffer en een tas, op een station dat ze niet kende. Om haar heen waren bossen. Ze pakte de kaart die ze van haar ouders had gekregen en keek erop. Als het klopte was er ergens midden in het bos een klein dorpje, daar moest ze dan maar heen gaan. 

Ze begon te lopen en was blij dat ze haar warme leren jas had aangetrokken, want het was er verbazingwekkend koud. Naarmate ze dieper het bos in kwam werd het er donkerder en - hoera! - ook kouder. Ze sloeg haar armen om zichzelf in een soort eigen omhelzing en bleef staan om zich te oriënteren. Totale hopeloosheid overspoelde haar. Ze was verstoten uit New York, haar ouders waren niet haar echte ouders en nu liep ze 's avonds - het werd langzaam donker - in een koud bos en kon niets vinden. Ze leunde tegen een boom aan de rand van het pad en keek naar de sterren. Ze waren hier lichter dan in New York. Mooier. Feller.

Langzaam zakte ze aan de stam naar beneden. Haar oogleden werden zwaar en vermoeidheid nam bezit van haar. Ze gaapte en sloot haar ogen. Het laatste wat ze nog merkte voordat ze in slaap viel was dat een ijzige kou als een mist zich om haar heen verspreidde.


Zo hoofdstuk drie is ook af :)!!! Al een idee wat die ijzige kou altijd betekend? En zal ze het dorpje vinden en -is het wel een dorpje? - wil ze niet veel liever naar de demonenjagers? - als die nog bestaan, i don't know - die haar misschien tegen demonen kunnen beschermen.

Comment en vote!!! (Follow?)


xxx,

A&A Natuur


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top