The real me

Ik ben zijn mate, ik ben zijn mate. Nog steeds klinkt het een beetje vreemd, maar het verklaart wel waarom ik me altijd zo veilig voel in zijn buurt. Het was echt een geweldige dag. Ik heb nooit geweten dat er zo'n prachtige plek in het bos was. Al was Jace het beste dat er was. Eindelijk begrijp ik waarom hij zo mysterieus is, hij is anders dan normale mensen. Hij is een weerwolf. En volgens hem ben ik ook niet diegene die ik denk dat ik ben. Maar wie of wat ik ben zou in dit boek moeten staan dat ik in mijn handen vasthoud. Blij loop ik het huis in en ik ren naar mijn kamer toe waar ik het boek onder mijn kussen leg, voor het geval mijn ouders thuiskomen. Eerst eten, daarna lezen. Zachtjes neuriënd loop ik naar de keuken en ik open de koelkast waar nog wat pizza in staat, yum. Ik pak het eruit en warm het op in de oven waarna ik neerplof op de bank in de woonkamer en aan mijn pizza begin. Ondertussen kan ik de glimlach maar niet van mijn gezicht afkrijgen, de hele tijd moet ik aan Jace denken. Morgen zie ik hem weer. Nog steeds kan ik maar half geloven dat er nog een hele andere wereld bestaat naast de onze. Een wereld vol met mytische wezens. Als ik mijn pizza op heb ruim ik het bord op en hol ik weer naar boven. Mijn kamerdeur doe ik op slot en ik laat mezelf met gespreide armen neervallen op mijn bed. Mijn ouders zouden zo boos op me zijn als ze wisten wat ik vandaag heb gedaan. Het verbod voor het bos geldde immers nog steeds. Ik zet mijn leeslampje aan en doe het grote licht uit waarna ik het boek voorzichtig onder het kussen vandaan haal en even zachtjes met mijn hand over de kaft strijk. De Medici, staat er in sierlijke letters op geschreven, in een prachtig handschrift staan daaronder de woorden: Liefde, Familie en Eeuwigheid. Een soort motto lijkt het wel. Voorzichtig open ik het boek en ik bewonder de lichtelijk verkleurde bladzijden, het moet dus al oud zijn. Voorin staat een bladzijde met iets dat lijkt op een stamboom. Als Jace zijn vader gelijk heeft zou mijn naam er ook ergens tussen moeten staan. Met mijn vinger volg ik de namen in de verschillende takken. Sommige lopen dood, maar eentje loopt er door tot de dag van vandaag. En helemaal onderaan zie ik mijn naam staan, Lucinda. Maar dan niet Lucinda Grey, nee, Lucinda Medici. Lucinda de kroonprinses, zie ik nu pas in kleine letters staan. Even staar ik een tijdje naar mijn naam en die woorden. Nee, dat kan niet. Ik ben echt geen prinses. Ik ben maar een gewoon meisje, ik heb altijd in dit huis gewoond zo ver ik weet. Toch ben ik nieuwsgierig naar wat ze over die prinses zeggen in dit boek. Even kijk ik in de inhoudsopgave en ik blader verder naar bladzijde 365, de pagina waar meer over ene Lucinda Medici zou moeten staan. Maar tot mijn verbazing is het stuk vrij kort. Lucinda Medici, enige kroonprinses van de koninklijke familie Di Medici, dochter van koning Diablo en koningin Isobelle. Bruin, licht krullend haar, blauwgroene ogen. Een precieze beschrijving van mezelf, al kan dat ook toeval zijn. Ook staat er dat ze altijd een familie sierraad bij zich droeg. Als ik de bladzijde omsla en een tekening van het sierraad zie staat mijn hart eventjes stil en ik voel het bloed lichtelijk uit mijn gezicht wegtrekken. Meteen daarna word ik overmand door een enorme hoofdpijn en ik zie weer allerlei beelden aan me voorbij schieten. Beelden van een klein meisje dat wordt gedragen in de armen van een sterke man die er koninklijk uitziet. Hij wiegt haar heen en weer. Dan komt ook de vrouw uit mijn vorige herinnering de ruimte binnengelopen en ze kust de man. Het lijkt wel of ik ze ken, maar wie zijn het. Ik weet hun namen niet meer en ik weet ook niet meer hoe ik ze heb ontmoet. Van het volgende beeld word ik niet helemaal lekker, ze bijten elkaar en drinken van elkaar, maar het ziet er bijna liefdevol uit. Bijna krijg ik er zelf ook dorst van. Langzaamaan zakt mijn hoofdpijn weer en ik haal opgelucht adem, al ben ik ergens wel teleurgesteld omdat ik de beelden niet meer zie. Uiteindelijk kijk ik maar weer naar het boek en mijn ogen vallen op de regel: Alles leek vredig tot de dag dat Isobelle en Diablo op 24 mei 1998 het kamertje van de kleine prinses inliepen en daar een leeg wiegje aantroffen. De prinses was weg, spoorloos verdwenen. Een open raam was het enige dat naar haar ontvoering wees.
24 mei 1998, dat is twee maanden na mijn verjaardag. Het zou kunnen. Maar het meest schokkende vind ik nog steeds de ketting,de tekening is een precies kopie van mijn ketting, en die draag ik al mijn hele leven. Even wordt het me allemaal te veel. Als dit boek de waarheid bevat zou dat betekennen dat mijn ouders niet mijn echte ouders zijn, misschien zijn ze zelfs wel mijn ontvoerders. Wie weet wat ze met me willen doen. Ik voel de tranen in mijn ogen branden terwijl ik het boek dichtsla en het in mijn armen neem. Ik moet hier weg, ik kan hier niet meer blijven. Als ik een vampier ben dan ben ik een gevaar voor iedereen, wie weet wanneer ik dorst krijg. Snel prop ik wat kleding in een tas terwijl ik de tranen bedwing en ik spring vanaf het balkon naar beneden. Nog één keer kijk ik achterom, "Doei huis, ik ga je missen," fluister ik in de stilte van de nacht waarna ik de weg naar het bos oploop en daar toegeef aan het verraad dat ik binnenin me voel. Ik moet Jace vinden, bij Jace ben ik veilig. Hij kan me vast wel helpen. Altijd staat hij voor me klaar. En één ding weet ik zeker, terugkeren naar huis zal ik nooit meer. Dit is het begin van mijn nieuwe leven.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top