Hoofdstuk 77: Kyle

'Ik kan niet geloven dat onze vakantie nu al voorbij is,' hoor ik Jace zacht zeggen. Ik kan het zelf ook niet helemaal geloven. De tijd is voorbij gevlogen en er is een hoop gebeurd. Er zijn leuke en minder leuke dingen gebeurd. Ik vind dat dat erbij hoort, want het leven is niet altijd vrolijk. Ik ben natuurlijk niet trots op hoe ik Jace heb behandeld, maar ik heb de hoop nog niet opgegeven. Ik ga nog één laatste kans wagen. Ik heb al meerdere laatste kansen verspeeld, maar deze keer zal ik dat niet doen. Daar ben ik zeker van, heel zeker. Ik ben nog nooit zo zeker van iets geweest in mijn leven. Nu moet ik dit gevoel nog over zien te brengen op Jace. Vanuit mijn ooghoeken kijk ik naar hem. Hij is uit het raam aan het kijken en lijkt in gedachten verzonken te zijn. Noël heeft zich ook van ons afgezonderd door zijn oortjes in te doen en zijn ogen te sluiten. Ik zucht. 'Ik ga even naar de wc,' kondig ik aan. Alleen ga ik niet naar de wc. Ik loop door de trein tot ik bij het einde ben aangekomen. Daar zoek ik een plekje op. Hier zullen Noël en Jace me niet al te snel vinden. Ik open het schrift dat ik heb meegenomen, en pak mijn pen. Ik heb besloten om een klein gedichtje voor Jace te schrijven om hem echt te laten zien dat ik meen. Het enige probleem is dat ik niet kan dichten.

Minuten verstrijken, maar ik kan maar niks verzinnen. Ik besluit om maar een soort lofzang op papier te maken, want rijmend kom ik nergens. Dit gaat meteen een stuk beter, want de woorden komen als vanzelf op papier. Niet heel veel later ben ik klaar. Ik pak de envelop die ik eerder op het perron heb gekocht, en stop de papieren erin. Nadat ik dit allemaal heb gedaan, vind ik dat het weer tijd is om terug te gaan, zodat Jace en Noël zich niet gaan afvragen waar ik ben gebleven. Tijdens het teruglopen naar mijn plaats bij Jace en Noël voel ik een gevoel van trots opkomen. De woorden die ik op papier heb gezet, zijn zo oprecht en ze drukken mijn gevoel super mooi uit. Misschien is dit wel het mooiste stukje tekst dat ik ooit heb geschreven. Natuurlijk snap ik ook wel dat ik een beetje overdrijf, maar dat mag ook wel een keertje. Ik ga zitten op mijn stoel. Jace kijkt even op en glimlacht naar me. Ik voel de warmte naar mijn wangen stijgen. Oké, ik ben erg nerveus. Ik werp een blik naar mijn mobiel om te zien hoe laat het is: half vijf. Het zal nog wel een aantal uren duren, voordat we weer thuis zijn. Tot die tijd moet ik mijn kalmte zien te bewaren, zodat ik na de treinreis Jace mijn brief kan overhandigen. Dit mag niet eerder gebeuren, want dan ik nergens heen, als hij het niet goed opvat. Een trein is niet bijzonder groot. Ik haal diep adem. Ik kan dit volhouden.

De uren lijken tergend langzaam voorbij te gaan. Ik probeer mezelf af te leiden door spelletjes op mijn telefoon te spelen, maar er staan voor mijn gevoel niet genoeg spelletjes op mijn telefoon. Na de vele spelletjes ga ik muziek luisteren, maar dat leidt me niet genoeg af. Verschillende situaties blijven zich afspelen in mijn hoofd. Wat als Jace de brief voor mijn ogen verscheurt? Wat moet ik dan doen? Wat als hij niet eens vrienden met me wil zijn? Wat moet ik dan doen? Wat als dit en wat als dat? Ik maak mezelf gek met al deze gedachtes. Ik ben meer dan blij als de trein eindelijk stopt bij ons station. We pakken al onze koffers en stappen uit de trein. 'Thuis,' mompelt Noël. Ik haal diep adem. We blijven met zijn allen aarzelend staan. 'Ik ga naar huis,' zegt Noël dan. We nemen afscheid van hem en zo blijven alleen Jace en ik over. Nu is het moment om iets te zeggen. Ik slik en begin te praten: 'Ik wil je eigenlijk nog iets geven.' Jace trekt zijn wenkbrauwen op, maar loopt niet weg. Met trillende handen pak ik de envelop tevoorschijn en geef hem aan Jace. Zonder me aan te kijken opent hij de envelop en haalt hij de papieren tevoorschijn. Ik durf hem bijna niet aan te kijken, terwijl hij alles aan het lezen is, maar ik dwing mezelf om hem aan te blijven kijken. Ik zie hoe zijn blik verzacht. Nadat hij het gelezen heeft, blijft hij stil. 'Mooi,' zegt hij dan zachtjes. 'Kan je me nog een laatste kans geven?' vraag ik bijna fluisterend. Zijn lichtbruine ogen kijken me onderzoekend aan. 'Één kans,' antwoordt hij. Met die woorden sla ik mijn armen om hem heen.

We blijven elkaar aankijken, allebei niet wetend hoe alles nu verder moet. 'Hebben we dan nu iets?' vraag ik voorzichtig. Jace knikt blozend. Ik plaats een kus op zijn lippen. 'Ik had niet beter kunnen wensen.' Even kijken we elkaar aan. Dan zegt Jace plotseling: 'Kom je anders nog even naar mijn huis? Er is nog niemand thuis, want mijn ouders en broer hebben precies vandaag besloten om uiteten te gaan.' Ik lach en stem in. Samen lopen we naar zijn huis. Onze spullen leggen we in de gang en druk pratend lopen we naar zijn kamer. Daar aangekomen blijf ik afwachtend in de deuropening staan. 'Wees niet verlegen,' lacht Jace. 'Weet je dat zeker?' vraag ik grijnzend. 'Wat wil je doen dan?' antwoordt hij met rode wangen. Ik loop naar hem toe. 'Dat weet je zelf toch ook wel,' fluister ik in zijn oor. 'Ik denk dat je me daar even aan moet herinneren,' antwoordt hij. Ik grijns en kus hem. Niet heel veel later liggen onze kleren op de grond.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top