Hoofdstuk 34: Kyle
Ruzie. Natuurlijk, waarom ook niet? Deze vakantie is alleen maar drama. Jules komt naar me toe lopen. 'Noël doet niet open,' zegt hij zacht. Ik zucht. 'Misschien heeft hij even tijd nodig?' suggereer ik. 'Ik slaap met hem in dezelfde kamer,' zegt Jules wanhopig. 'Als hij niet opendoet, kan ik daar ook niet slapen.' Hij haalt diep adem. 'Ik ben bang dat je op de bank moet slapen,' antwoord ik. Hij kijkt me aan. 'Oké.' Hij loopt de kamer uit. Ik buig me naar Jace toe. 'Wat doen we nu?' vraag ik. Hij haalt zijn schouders op. 'Ik ben bang dat we weinig kunnen doen.' 'Ik wil iets doen!' zeg ik hard. Jace lacht. 'Dat snap ik. Er valt alleen vrij weinig te doen.' Ik denk na. Is er echt niks wat ik kan doen? Ik kijk uit het raam. De zon is al ondergegaan en het wordt langzamerhand donker. Dan zie ik iets bewegen. Ik snel naar het raam. Ik zou zweren dat ik iemand in dat bosje zag zitten. 'Jace!' roep ik paniekerig. 'Daar zat iemand!' Jace hinkelt naar me toe. Hij tuurt in de verte. 'Weet je dat zeker?' vraagt hij. 'Ik zie namelijk niemand.' Ik pak zijn hand vast. 'Ik weet het zeker.' Hij kijkt nog voor een hele tijd uit het raam, maar hij lijkt niks te zien. 'Ik ben bang dat je het je verbeeld hebt.' Ik schud fanatiek mijn hoofd. 'Ik weet het zeker!' Hij haalt zijn schouders op. 'Ik zie het niet.'
De volgende dag zit Noël nog steeds op zijn kamer. Niemand weet wat we moeten doen. Jules loopt de hele tijd zenuwachtig door de kamer, Jace staart maar voor zich uit en ik weet al helemaal niet meer wat ik moet denken. 'Wanneer gaan we eigenlijk naar de volgende bestemming?' verbreek ik de stilte. 'Morgenavond,' antwoordt Jace. Ik knik. Dat is al bijna. Daarvoor zullen we Noël uit zijn kamer moeten krijgen. 'Wat gaan we doen?' vraag ik. Jules kijkt me wanhopig aan. 'Ik weet het niet!' roept hij uit. 'Het is mijn schuld!' Ik knik afwezig. 'Anders ga ik wel even met hem praten?' stel ik voor. Jace schud zijn hoofd. 'Ik ga wel.' Hij hinkelt richting Noëls kamer. 'Het maakt me toch niet uit,' roep ik hem achterna. Ik plof op de bank. 'Misschien moeten we iets doen als afleiding,' mompel ik. Ik pak een tijdschrift en begin erin te bladeren. Mijn oog valt op een artikel over psychische stoornissen. Er wordt uitgelegd hoe de personen die zo'n stoornis hebben, zich voelen. Geïnteresseerd begin ik te lezen. Een half uur later ben ik al een heel stuk wijzer. Ik ben er eigenlijk een beetje bang van geworden. Als ik dat artikel zo lees, kan iedereen wel zo'n stoornis hebben. Ik leg het tijdschrift snel weg. 'Wat zat je te lezen?' vraagt Jules. 'Een artikel,' antwoord ik kortaf. Jules lacht zenuwachtig. 'Ik kan het niet meer aan,' zegt hij zacht. 'Ik wil naar Noël.' Ik kijk hem spijtig aan. 'Ik weet niet of dat mogelijk is.' Hij staart me aan. 'Ik word hier langzaam gek,' antwoordt hij. 'Ik moet naar hem toe.' Vastbesloten loopt hij de kamer uit.
Ik heb afleiding nodig. Iedereen is bij Noël en ik zit hier maar alleen. Ik loop naar buiten en naar het meertje. Ik heb mijn zwembroek aan dus ik kan gaan zwemmen. Ik leg mijn shirt aan de kant en loop het water in. Zodra mijn voeten het water raken, voel ik hoe koud het is. Toch loop ik door. Ik duik onder water en kom ook weer boven. Ik haal diep adem. Alles lijkt hetzelfde te gaan. Ik sta op, ik eet, er is ruzie en ik ga slapen. Dat is niet echt een spannend leven. Er zijn wel altijd problemen, maar dat kun je nou niet echt spanning en sensatie noemen. Ik kijk om me heen. Twee kinderen spatten elkaar nat en een moeder kijkt liefdevol toe. Ik vraag me af waar de vader is. Ik kan hem nergens ontdekken. Plots voel ik hoe iemand naar me kijkt. Ik draai me om. Aan de kant staat een jongen van ongeveer mijn leeftijd. Zijn haar is apart. Het is wit, maar er zitten grijze plukken in. Zijn ogen zijn zwart. Je kunt het geen bruine ogen meer noemen; ze zijn echt zwart. Ik voel geïntimideerd door zijn aanwezigheid. Snel draai ik me om en zwem een stuk. Ik werp een blik achterom. De jongen staat er nog steeds. Hij kijkt me ook nog steeds aan. Ik huiver. Ik begin te zwemmen. Ik wil weg van de kant. Het is me veel te eng.
Na een tijdje heen en weer zwemmen durf ik nog een blik op de kant te werpen. Ik haal opgelucht adem. De jongen is weg. Ik besluit om naar huis te gaan. Ik zwem naar de kant en grijp mijn shirt. Daarna begin ik te lopen. Ineens hoor ik iemand lopen. Ik kijk achterom, maar zie niemand. Als ik naast me kijk, zie ik de jongen. Ik slaak een kreet en stop meteen met lopen. De jongen stopt op precies hetzelfde moment. 'Wat wil je?' gil ik. De jongen kijkt me strak aan. Ik voel hoe ik aan het trillen ben. Hij pakt mijn hand met twee handen vast. Zijn handen zijn koud. 'Je hoeft niet bang te zijn,' zegt hij in het Frans. Zijn stem maakt me meteen rustig. Het is een bijzondere stem. Het blijft een tijdje stil. Ik kijk hem in zijn ogen. Het voelt net alsof ik in een leegte aan het staren ben. 'Wie ben je?' vraag ik, nu ook in het Frans. Ik krijg geen antwoord terug. 'Wie ben je?' herhaal ik. Hij antwoordt nog steeds niet. 'Ik wil weten wie je bent,' zeg ik. Hij blijft me aanstaren. Ik durf mijn hand niet los te schudden en weg te lopen. We blijven zeker twee minuten zo staan. Dan laat de jongen mijn hand los. 'Ik ben Kyle,' zeg ik. Hij knikt. 'Dat weet ik.' Zijn stem. Kan je verliefd worden op stemmen? 'Hoe weet je dat?' stamel ik. 'Ik let goed op in het leven,' antwoordt hij. Ik zou hem zeker uren willen horen praten. Hij kijkt even schichtig om zich heen. 'Laten we even gaan lopen,' zeg hij. 'We worden bekeken.' Het dringt niet eens meer tot me door wat de jongen zegt. Zijn stemgeluid leidt me af. Als hij begint te lopen, volg ik hem braaf. Een stukje van ons huisje af stopt hij. 'Het was me een genoegen,' zegt hij. Ik knik. De jongen begint weg te lopen. 'Wacht!' roep ik. 'Hoe heet je?' De jongen stopt even. 'Isaac.'
~~~~~
Mag ik jullie aan Isaac introduceren? Mhwehehehe.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top