35.2 Fluisterende graven
Het mausoleum was moeilijk te missen, deels omdat er een groot pad naartoe leidde, deels omdat het een groot bouwwerk was met koepels en beelden die afstaken tegen de nachtlucht. Stenen engelen keken met gespreide vleugels op ons neer en in de verte kon ik zweren een raaf te horen te kraaien. Er ging een rilling over mijn rug en ik wist niet meer zeker of het door de kou kwam of door iets anders. Ik begon spontaan in spoken te geloven en ik was maar al te blij hier niet te lang te hoeven blijven.
Samen met mijn broer baande ik al snel een weg door het kerkhof. Gelukkig voor ons waren de graven opgesteld via een specifiek systeem waardoor we enkel een letter en een nummer onthouden hoefden en niet een hele plattegrond. Iets wat zeer handig was omdat we maar één kaart hadden. Rea had voorgesteld dat ik de kaart mee zou nemen, met de voornaamste reden dat ze mijn geheugen niet vertrouwde, maar ook omdat ik samen met mijn broer zou graven. In theorie zouden we sneller zijn en was het logisch daarna een tweede locatie op ons nemen. Het eerste graf waar we naar op zoek waren bleek dichtbij een kleine vijver te liggen.
De kou had ervoor gezorgd dat er mist wolken zich boven het oppervlak aan het vormen waren en de vochtigheid liet me extra rillen. Ik kon niet wachten te graven en mijn spieren warm te maken met bewegen. Het begin ging wat moeilijk. We moesten een hele steen aan de kant schuiven, het was een log en zwaar ding, maar toen dat geklaard was was de schep al snel de aarde in. Er ging een uur voorbij, nog een, tot ik uiteindelijk in een redelijk diepe kuil zat waar Yerras me uit moest helpen ondanks dat het enkel mijn benen waren die ondergronds zaten.
'Graaf ik nou gewoon verkeerd of liggen er geen beenderen in dit graf?' vroeg ik vermoeid. Mijn armen voelde zwaar en ik legde de schep even aan de kant.
'Het kan zijn dat het graf al geruimd is,' zei Yerras en ik zuchtte.
'Maar waarom staat dit graf dan op de kaart?' vroeg ik en ik staarde het gat in. Ik vreesde dat we verder moesten gaan graven, maar veel zin had ik er niet in, mijn handen deden nu al te veel pijn van het houten scheponderdeel.
'We kunnen ook eerst langs het andere graf gaan,' stelde Yerras voor. 'We hebben nog maar een uur voor we naar het mausoleum terug moeten keren.'
'Je hebt gelijk,' zei ik en ik rechte mijn rug met een zucht. Daarna klopte ik met enig geweld de aarde van mijn broek en we zetten onze weg weer voort.
'Ik krijg bijna het gevoel alsof iemand ons voor is geweest,' zei ik tegen Yerras toen we aan het tweede graf begonnen waren.
'Als dat het geval was, zou de aarde veel losser moeten zijn,' was zijn weerwoord. Daar had hij een punt en zo ploeterde we door. Ik wilde niet weten hoe niet ver ik zou zijn gekomen als ik maar in mijn eentje was geweest. Ik waardeerde Yerras' hulp meer dan een beetje en ik bleef het hem ook keer op keer zeggen, iets wat hij weglachte.
'Hoe heb je al die jaren dan zonder mij overleefd?' vroeg hij mij toen we naar het mausoleum terug liepen.
'Amper,' zei ik. 'Je wil niet weten hoe zwaar het was.' Hij kaf mij een bemoedigend klopje op mijn schouder.
'Dat geloof ik graag,' zei hij, maar hij stopte plots met lopen. Ik draaide me naar hem om. Hij keek omhoog en zijn ogen leken iets in de lucht te zoeken.
'Is er iets?' vroeg ik en er kwam een frons op zijn gezicht.
'Nee,' zei hij uiteindelijk. 'Ik dacht even dat het ging regenen, maar de lucht is helder.'
'Gelukkig wel, anders was het nog moeilijker geweest dat gat te graven.' We liepen door, maar iets bleef me steeds zeggen dat er iets was. Dat Yerras iets had gehoord, zoals ik de raaf had gehoord. Misschien was dat het. Misschien dacht hij dat het de vogel was die we uit de steeg gered hadden. Ik hield me voor dat het dat moest zijn, anders werd ik gek van het knagende gevoel. Een gevoel dat omsloeg naar paniek toen ik bij het mausoleum was. Iets wat aangewakkerd was door één opmerking en niks anders.
'Waar is je broer?' vroeg Rea toen ik aankwam lopen.
'Hij is gewoon-' Ik keek achter me, maar daar was niemand. 'Hij was net-' Ik vloekte luid. Ik wist niet wat ik moest doen. Maanden was hij aan mijn zijde gebleven. Hij had niks uitgehaald wat vreemd was, dus het enige wat mijn gedachten konden bedenken was dat iets of iemand hem ontvoerd had. Of dat hetgeen wat hij gehoord had, had hem van mij af laten dwalen.
'Ik ga hem zoeken,' zei ik zonder ik er erg in had en ik duwde de kaart in Dendra's handen die het dichtsbij stond. 'Gaan jullie maar verder met de graven.'
'Kunnen we niet beter eerst helpen Yerras te vinden?' vroeg Avi. 'Volgens mij is dat een groter probleem dan niet genoeg botten hebben.'
'Ja, kut, oké je hebt gelijk,' zei ik gevolgd door meer binnensmonds gevloek. 'Aleron gaat me echt vermoorden. En net wanneer we weer op betere termen waren.' Het maakte het totaal niet beter die druk erbij te hebben. En ik denk ook niet dat iemand verbaasd was mij te zien trillen terwijl ik enigszins manisch om me heen keek.
'Yer?! Yerras?' riep ik, maar werd enkel beantwoord door kerkhoffelijke stilte.
'Welke kant ga je op?' hoorde ik Rea vragen.
'Ik volg het pad terug tot waar ik hem kwijt ben geraakt,' zei ik en ik had zonder verder na te denken mijn hand al op mijn armband liggen en een demonen naam op mijn lippen.
'Nick, dit is een engelen opdracht, we kunnen niet-'
'Hoe ga ik anders mijn broer vinden?' vroeg ik haar in blinde paniek. 'Dan duurt het eeuwen.'
'Nick, rustig,' zei ze en ze legde een hand op mijn schouder. Ik kon haar enkel hulpeloos aankijken. 'We hebben alle tijd hem te vinden, hij is nog niet heel lang weg.'
'Wat als hij ontvoerd is? Wat als hij weer dood is? Wat als ik weer de reden ben dat hij niet meer leeft?'
'En wat dan nog?' zei Avi realistich. 'Hij zou in eerste instantie niet eens moeten kunnen leven. Misschien is het wel beter als hij eindelijk los van de bodemwereld is?'
'Ja, misschien,' zei ik, maar ik voelde mijn adem nog steeds hoog in mijn keel zitten. Mijn hand ging weer naar mijn armband.
'Nick,' zei Rea dreigend en ik keek haar aan.
'Sorry, Rea,' zei ik en ik riep Yee op. Om niemand nog de kans te geven er enig woord tegenin te brengen, draaide ik me terug om naar de graven.
'Oh een kerkhof? Met hm- Dapper dat je me hier oproept, Ni,' zei Yee toen hen uit mijn schaduw verscheen
'Je bent hier niet voor de opdracht,' zei ik, mijn woorden volgden snel achter elkaar. 'We moeten mijn broer terug vinden. Het heeft haast.'
'De zielloze?' Yee keek me wat onderzoekend aan. 'Dat wordt lastig.'
'Lastig?' vroeg ik verwilderd mijn hart zakte naar mijn schoenen en hen knikte.
'Ze hebben geen ziel om op te sporen.'
'Hij kan niet zomaar verdwenen zijn, Yee. Er moet ergens iets zijn wat op zijn verdwijning moet wijzen.' Ik liep ongeduldig met grote passen door. Het kon niet zijn dat ik mijn broer weer kwijt was. Het kon gewoon niet. Waarom moest het zo koud zijn vannacht? Yee keek me voor een paar seconden aan en hen vormde een gruwelijke glimlach op hun gezicht.
'Zoeken kunnen we zeker,' zei hen en voor ik het wist sloeg hen als een wolk tegen mijn lichaam aan. Mijn ogen werden zich plots bewust van alle magie om mij heen. Ik wist niet waar ik naar op zoek was, merkte ik toen ik alle verschillende kleuren volgde, maar het hield me niet tegen verder over het kerkhof te lopen.
Ik liep minstens vijf rondjes rond de plek waar Yerras stil had gestaan, hopend op enig teken wat me naar hem toe zou leiden. Er was niks. Ik riep zijn naam meerdere keren, maar ik kreeg geen antwoord. De leegte om mij heen droop mijn lichaam in en ik zakte moedeloos naar de grond. Waarom was het zo koud?
'Ik zei het toch,' zei Yee terwijl ik naar mijn handen keek. 'Ziellozen laten geen spoor achter.'
'Hij kan niet zomaar weg zijn, Yee,' zei ik, maar het was meer om mezelf een leugen voor te houden dat dat ik wist dat de waarheid me momenteel in het gezicht staarde. Yerras was hier niet meer en ik ging hem ook niet meer vinden. Hij was weer onder het ijs verdwenen.
-///-
Rea probeerde me op te beuren, maar het was zonder succes waardoor ik als uitgelopen mascara voor Aleron kwam te staan om het slechte nieuws te brengen. Rea zou het goede nieuws vertellen, want de rest had, ondanks alles, alle beenderen gevonden die gevonden moesten worden. Het liet me enkel nutteloos voelen toen de woorden over Yerras' verdwijning mijn mond verlieten. Aleron was voor een moment stil en ik wilde als een bolletje opgekruld op de grond gaan liggen. Zo zou ik mezelf in slaap kunnen wiegen en deze nacht vergeten.
'Ik vreesde dat deze dag er al aan zou komen,' zei De Dood en ik kon verbazingwekkend genoeg geen enkele toon in zijn stem horen die op irritatie of woede leek. Het enige wat er in zijn stem aanwezig was, was zijn vermoeidheid. 'Onze meester had me er al voor gewaarschuwd de keren dat ik hem onder mijn hoede had genomen. Zeker omdat het bij niemand bekend is wie zijn ziel heeft. Bij zielloze komt het vaak voor dat de heks waar de ziel aan verkocht is diegene plots terug roept.'
'Dus Yerras is weg door de heks,' mompelde ik. Het was om mezelf te overtuigen dat dit was zoals het moest zijn. Dat ik er niks aan kon doen en dat ik er ook niks aan moest willen doen.
'Ja, dat is het waarschijnlijkste,' antwoordde Aleron mij en zijn aandacht werd getrokken naar Rea, Avi en Dendra, maar ik nam er niet veel meer van op. Ik voelde me weer afwezig zoals ik me had gevoeld net nadat we terug waren gekomen uit de tussenwereld. Enkel was dit anders. Ik kon de dood van mijn meester accepteren, maar de verdwijning van mijn broer niet.
Eenmaal in bed plaagden mijn nachtmerries me met duistere flarden van een jonge Yerras, van een jonge ik. Ruwe woorden, rake klappen, gehuil, bloed, woede. We hadden beide fout gezeten, maar het was Yerras die niet veel later overleed. Kou droop mijn slaap in. IJs glom onheilspellend onder mij en brak. Handen drukten me naar beneden en mijn longen vulden zich met duisternis. Een raaf kraaide in de verte en kondigde de dood aan. Mijn dood. Ik schrok wakker. Mijn hoofd plots helder. Een raaf. Het antwoord op Yee's raadsel was een raaf.
Wat komt niet van het duister, maar draagt het wel? Wat kan de tussenwereld raken, maar er niet binnenkomen? Wat volgt je, maar zal zichzelf nooit verraden?
Al misschien was dat laatste wat het niet het antwoord zou kunnen zijn. Al kon het ook zijn dat vogels al snel op elkaar leken en niemand zou kunnen zeggen of het dezelfde zou zijn. Wat als ik de raven zou volgen? Hoorde ik er niet één toen we op het kerkhof waren? Hoorde ik er niet één toen Yerras de eerste keer voor me verschenen was? Yerras was mijn broer, wat als de demon die me in het theater overvallen had, de heks was die Yerras' ziel gekocht had?
Wegens we een tweeling zijn, zijn onze zielen immers dicht met elkaar verbonden. Ik had toen ook een raaf gehoord. Ik wist het plots zeker. Langzaam leek alles bij elkaar te komen. Ik had gemiddeld gezien veel te vaak een raaf gehoord. Geen kauw, geen kraai, maar een raaf. Het was een geluid dat ik kende wegens het me altijd in mijn dromen achtervolgde. Het was de vogel die toen we klein waren Yerras en ik in de sneeuw hadden gevonden. Die we hadden verzorgd tot die weer kon vliegen. Het was de vogel die Yerras in een steeg had gevonden. En het was de vogel die symbool stond voor de dood.
Ik pakte mijn schoenen, trok schone kleren aan en hees mezelf in een jas. Mijn voeten schoten de gangen door, de trappen op tot ik buiten stond in de koude ochtendlucht. Ik keek om me heen en ik zocht.
'Wat volgt je, maar zal zichzelf nooit verraden,' fluisterde ik terwijl ik alle mogelijke vogel zitplekken naging. Daar, in de verte zag ik een zwart silhouet op de rand van een gebouw zitten. Ik kneep mijn ogen samen, de vogel was groot genoeg om een raaf te zijn. Het kon niet anders. Ik begon met lopen. Het beest kwam steeds beter in zicht. Vleugels dicht tegen het lijf aan en ogen afwisselend naar verschillende plekken in de omgeving.
'Mooie vogel toch?' hoorde ik plots naast me, gevolgd door een klik geluid. Ik keek in bekende ogen en een warme glimlach. 'Nick toch?' Linde. Ze stond met een veel te grote camera in haar handen en haar haar moest duidelijk nog bijkomen van de nacht.
'Ah, ja, hoi,' wist ik uit te brengen. Zij was iemand die ik totaal niet verwacht had, maar mijn verwarde gedachtes plots vast op hun plek plakte. 'Zit die er al lang?'
'Geen idee, ik spotte hem pas net,' zei ze, gevolgd door een nieuwe klik. 'Maar in dit gebied heb ik er wel vaak meer gezien.'
'Je komt hier vaak?' vroeg ik. Wat een suffe vraag. Ze knikte. Misschien toch niet zo suf.
'Het is de perfecte plek voor foto's,' zei ze. 'Zeker rond deze tijd valt het licht altijd perfect tussen de gebouwen door.'
'Oh, verklaard waarom je ook foto's voor de vereniging maakt.'
'Wat verklaard dat?' vroeg ze wat verward en ze keek me weer aan.
'Je lijkt er veel van te weten,' zei ik en er kwam weer een glimlach bij haar naar boven.
'Daar kan ik je geen ongelijk geven,' zei ze. 'Dus jij bent een vogelspotter?'
'Vogelspotter?' vroeg ik wat verward, maar realiseerde me dat ik letterlijk net mijn bed uit was gekomen om naar een fucking raaf te zoeken. 'Ja, zo zou je het kunnen noemen? Ik spot eigenlijk alleen raven moet ik toegeven.'
'Er zijn er echt veel voor een stad,' vertelde Linde. 'Vroeger zag ik ze veel meer op het platteland, maar mijn oma zegt dat ze ze nu ook minder ziet dan eerst. Dus wie weet zijn ze allemaal naar hier verhuisd.'
'Ja, wie weet,' zei ik, maar haar woorden waren onheilspellend. Ik kreeg het gevoel dat de raven haar eerder in de gaten hielden dan iets anders. Het was misschien wegens ik plots paranoïde voor alles was geworden over de afgelopen dagen, maar mijn recente realisatie over de vogel zei mij enkel meer op te passen. De paniek van mijn droom kwam weer op zetten en ik stopte mijn handen in mijn zakken, terwijl Linde onverstoord verder met haar camera klikte. Mijn ogen gingen weer naar de raaf die me plots aankeek en ik kreeg het ijzig koud. Ik wilde hier weg.
'Heb je misschien zin wat koffie te halen?' vroeg ik, mijn blik wegtrekkend van de vogel. Het beest leek mijn ziel in te kijken. 'Ik begin het echt ziek koud te krijgen.'
'Oh, goed idee,' zei ze en ze liet haar camera weer zakken. 'Ik haal altijd koffie bij een tentje hier in de buurt, ze maken daar oprecht de beste cappuccino's.'
'Volgens mij weet ik welke plek je bedoelt,' zei ik en ik was maar al te blij buiten het zicht van de raaf te kunnen zijn. Waar ik eerst de vogel wilde vinden, had ik nu gehoopt dat ik het beest nooit gevonden had. Alles van de aanwezigheid sleurde me terug naar mijn nachtmerries die zich nog steeds sterk aan mijn gedachten vastklampten.
Het hielp ook niet dat toen we eenmaal zaten dat er steeds meer raven in mijn gezichtsveld verschenen. Linde was als aan het raam geplakt en wist steeds weer een nieuwe aan te wijzen, terwijl ik langzaam in mijn stoel wegzakte. Het was niet goed dat er zo veel waren. Het was alles behalve goed.
-----
Yee's raadsel komt trouwens uit het eind van hoofdstuk 19 (voor degenen die het terug willen lezen :P)
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top