26.1 Een nieuwe duisternis

Nick

Ik wist niet hoeveel tijd er aan ons voorbij ging, maar ik wist ook niet of er hier überhaupt tijd was. Yee vertelde me altijd dat in de tussenwereld tijd niet bestond en als we daar nu waren of in een zij dimensie daarvan, veronderstelde ik dat er hier ook geen tijd verging. Het spoor dat we volgden leek oneindig door te gaan, maar Killians blik bleef strak op het pad voor ons gericht.

Hoe verder we liepen hoe donkerder het om ons heen werd. Mijn maag begon zich langzaam met kriebels te vullen en ik probeerde zonder succes Yee op te roepen. Ik snapte niet waarom ik het probeerde als ik niet eens mijn armband om mijn pols had. 

Ik had geen idee waar ik het verloren was, of wanneer het verdwenen was, maar het gaf me een naakt gevoel. Het voelde verkeerd niet de bedeltjes tegen mijn huid te voelen wanneer ik een beweging met mijn armen maakte. Ook begon ik me langzaam steeds meer zorgen te maken. Zometeen raakte ik Killian nog kwijt in deze groeiende duisternis.

'Hoe ver gaat dit nog door,' zei Killian plots gefrustreerd en hij stopte abrupt in zijn passen. Ik struikelde bijna over mijn eigen benen omdat ik wat laat doorhad dat hij stil stond. 'Dit werkt echt voor geen meter. We draaien om.'

'Waarom?' vroeg ik wat verward. 'Wat gaat dat doen?'

'Nou deze kant heeft al tijden geen einde en ik zie bijna niks meer,' antwoordde hij. 'Daarnaast, waar we de rest achter hebben gelaten is het licht, niet pikkedonker.'

'Oké, daar heb je een punt,' gaf ik toe en ik vroeg me af hoe het met de rest ging. Ik moest toegeven dat ik me dat al de hele weg afvroeg. Elke lat die ik van het spoor passeerde liet me aan iemand anders denken. Mijn gedachten bleven voornamelijk steken bij mijn broer. Ik vroeg mij af of hij het had gemerkt dat we misschien wel wat lang weg waren. 

Hij zei dat hij deze plek tot zijn wil kon vormen, kon hij dan ook voelen of er iets vreemds was? Zou hij kunnen voelen dat we steeds verder van ze verwijderd raakten? Zou hij kunnen voelen dat de deur waar we achter waren verdwenen niet meer aan onze kant geopend kon worden? Ik hoopte dat alle vragen beantwoord konden worden met een "ja", maar ik vreesde het ergste. Hij had gezegd dat hij het hier kende, niet dat het één was met zijn gedachten. 

Ik zuchtte diep terwijl mijn gedachten verder dwaalden, nu naar Redmar. Hij had er niet goed uit gezien, ondanks dat hij weer iets bij zinnen was, maar hij had betere dagen gehad. Rea zou het daar niet meer eens zijn, maar toch. Zijn houding, zijn ogen, zijn doen. Het klopte niet. Het feit dat hij zo trillend voor me had gestaan klopte niet en ik wist dat het te danken was aan de schim die hem steeds aangevallen had. 

De rest leek er zo veel minder door beïnvloed te zijn. Het had duidelijk wel iets van een litteken achtergelaten, maar niet zoals bij Redmar. Hij leek in stukken te zijn geslagen en daarna weer slecht aan elkaar gelijmd te zijn. Elke trilling leek weer een stukje bij hem los te laten komen. Elke beweging leek hem verder te breken. 

Bij alles, ik merkte dat ik niet terug wilde, maar terug moest. Ik moest weten of alles nog oké was. Niet alleen met hem, maar ook met de rest. Ik wist dat ze met Yerras een grotere kans hadden niet door deze plek verrast te worden, maar dat gaf me geen rust. Het gaf me pas rust als we hier eindelijk weg waren. Het gaf me pas rust als we heelhuids weer in de kerkers beland waren en ik mijn demon weer kon bereiken.

Waar was mijn armband? En zou hen mij misschien geprobeerd hebben mij te bereiken? Ik was ervan ondersteld dat ik toen ik net hier was, mijn armband nog om had, maar nu ik die niet meer had vreesde ik dat het nu onmogelijk was voor mijn demon mij te vinden. Daarnaast wist ik ook niet of het überhaupt mogelijk was dat hen mij op kon roepen? Zou dat ergens in mijn contract met hen staan? In de kleine lettertjes die niemand las?

'Ik haat dat ik dit niet snap,' slaakte Killian in een kreet. 'Waarom is er geen logica hier? Er moet toch ergens-?'

'Anders wachten we gewoon,' stelde ik voor.

'Kan je niet je broer oproepen?'

'Nee?'

'Het was te proberen,' zuchtte Killian en hij keek met gebalde vuisten rond. Het was duidelijk dat deze situatie hem frustrerende, maar ik wist zelf ook niet wat te doen. Misschien moest ik mijn ogen weer openen? Was dat het? Ik zocht naar een connectie in mijn lichaam, naar een connectie met mijn ogen. Ik opende ze zoals Yerras mij steeds vertelde te doen. Het was bijna alsof ik een derde oog activeerde wat eeuwen in slaap was geweest.

'Daar,' zei ik en ik wees de duisternis in.

'Daar?' vroeg Killian met een spottende lach. 'Je weet dat je in het donker wijst.'

'Ja, maar er is iets.'

'Wees specifiek, Nick.'

'Er is iets,' bracht ik wat gefrustreerd uit. 'Ik weet niet wat, het is iets. Het is die golf waar Yerras het over had. Of ten minste...'

'Het is iets,' zei Killian met een zucht, maar een frons vertelde mij dat hij het overwoog. 'Oké, het is inderdaad iets, je hebt gelijk. We lopen door.'

'Ik heb-' zei ik onbewust hard op, maar stopte mijn eigen woorden in mijn verbaasdheid. Ik had nooit verwacht Killian te horen zeggen dat ik gelijk had. 'Ik had dit op moeten nemen.' Dat leverde mij een lach op.

'Is het jou trouwens gelukt je demon op te roepen?' vroeg hij nu we onze weg weer naar de duisternis doorzetten.

'Nee, ik ben zelfs mijn armband kwijt,' zei ik, maar voelde opeens weer het gewicht aan mijn pols. 'Huh, wacht.' Met samengeknepen ogen bekeek ik mijn onderarm en zag in het weinige licht zilver op zijn normale plek zitten. 'Ik zweer dat ik die net niet meer had.'

'Misschien is het een goed teken dat je hem weer hebt,' zei Killian. 'Ik hoop dat het betekent dat we de uitgang naderen.'

'Dat zou toch mooi zijn,' zei ik, maar legde onbewust mijn hand op mijn bedelarmaband. Ik probeerde hen op te roepen, maar kennelijk was het verschijnen van het sieraad het enige wat op de planning stond.

'Wie weet kunnen we dan eindelijk terug naar de aarde. Ik ben het echt zat hier. Wie weet hoe lang we hier al zitten. Zo meteen zijn alle sterfelijken die we kennen al dood. Of de leerlingen en Doods die hier niet zijn hebben eeuwen zonder ons door moeten werken,' zei hij. 'Niet dat ze jou zouden missen.'

'Jou ook niet.'

'Je zal verbaasd zijn.' Ik liet een snuif horen, maar ik wist dat hij zoals altijd gelijk had. Vermoeid tuurde ik de verte in en ik probeerde het vreemde gevoel van mijn derde oog te voelen. We kwamen dichterbij. Waarbij wist alleen ik niet. 

Ik wist enkel dat we dichterbij kwamen en dat was iets, toch? Ik hoopte gewoon met heel mijn hart dat dat iets mijn vrienden was. Dat dat iets Yerras was. Wie weet was dat hoe hij mij had gevonden? Dat het iets was wat hem naar mij toe had gebracht. Meer stappen werden er in de duisternis gezet. Het treinspoor was al lang niet meer te zien en de vreemd bebloedde muren waren ver van ons verwijderd.

'Nick,' zei Killian plots, hij stond naast me, maar ik kon hem niet meer zien. Ik wachtte in een vragende stilte om extra toelichting, maar de afwezigheid van woorden moest mij kennelijk iets zeggen, wat het ook mocht zijn.

'Zie je iets?' vroeg ik na ik te lang zijn zwijgen aan moest horen.

'Luister,' was Killians antwoord en ik spitste onderdanig mijn oren. Ik probeerde een derde oor te openen, niet wetend of het mogelijk was, maar hopend dat dat was wat ik nodig had om op te vangen waar Killian het over had. 

Ergens in de verte vingen mijn oren iets op. Het leek een echo van een stem. Een echo die al tientallen keren tegen rotswanden aan was gestuiterd en waarvan we hier het laatste staartje nog van hoorden. Er viel weer een stilte, maar ik durfde niet te praten. Angst voor de duisternis kroop mijn rug op. 

Ik wilde achterom kijken, maar ik wist dat ik niks zou zien. Mijn ogen waren in deze duisternis niks waard, maar mijn oren maakten me bang. Ik kon Killians ademhaling horen, maar het maakte me niet rustig. Hoe goed hij zijn ademhaling ook onder controle had het maakte me alles behalve rustig. 

De echo kwam terug. De woorden leken beter te verstaan, maar ik wist niet wat ze moesten beteken. Er was een lach. Er was iets stikkends. De duisternis leek mijn longen te vullen. Het was bekend, te bekend. Het voelde alsof ik verdronk, alsof een corrupte ziel me naar beneden trok. 

Mijn hand greep naar Killians arm, maar ik vond enkel leegte. Ik wilde kotsen. Ik wilde alles mijn lichaam uit persen, maar elke ademhaling liet mijn longen dichtslibben. Ik wilde praten, ik wilde schreeuwen. Ik wilde mijn lichaam uit elkaar scheuren in de hoop verlost te worden van dit gevoel. Kokhalzend klapte ik dubbel op de grond en ik kneep mijn ogen fijn.

---

Laat vooral een ster achter om verdere Nick mishandeling tegen te gaan <3


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top