2. De cel uit, de kerkers in
Zacht neuriënd liep ik de straten over, mijn hoofd bewoog rustig mee op de maat van mijn muziek. De stad was rustig en verlaten, op een verdachte schim van een monster in de schaduwen na. Ik zag het wezen zich geniepig terug trekken, maar ik besteedde er verder geen aandacht. Als ik Killian was, zou ik er vol bloedlust achteraan zijn gegaan. Maar hij was vaak ook meer voorbereid dan ik. Ik had geen zielenflesjes bij me waar een monster ziel in kon.
'Wat jammer,' dacht ik en negeerde het sissen van het monster toen ik er langs liep. Daarnaast was mijn muziek een prettiger geluid om naar te luisteren. Het leidde me af van het verontruste gevoel dat op mijn schouders drukte. Ik besefte me dat, hoe dichter ik bij de kerkers kwam, hoe minder ik zin had in de opdracht die mijn meester voor me klaar zou hebben liggen. Die waren altijd, laat ik het zacht uitdrukken, akelig als ik iets had weten te doen wat niet volgens het boekje was.
Soms vroeg ik me af of hij een demon was. Al was het dichtbij de waarheid. Als leerling moest ik mijn demon oproepen, maar als ik eenmaal een Dood zou worden, zou mijn demon altijd aanwezig zijn. Killian had wel eens gezegd dat onze halve ziel dan met de halve ziel van onze demon zou versmelten, of ik dat geloofde was een ander verhaal. Ik zou over vijfhonderd jaar er wel achter komen hoeveel er van klopte.
In de verte zag ik een bekende straat met een bekend huis opdoemen terwijl de wolken steeds donkerder werden. Regendruppels stortten zich naar beneden. Ik begon te rennen voor de eerste druppel me ook daadwerkelijk had geraakt, maar ondanks mijn snelle handelen, kwam ik kletsnat voor de deur te staan. De wind die om mij heen raaste het niet beter en ik probeerde hevig bibberend de sleutel in het slot te steken.
Mijn hand, verkleumd en koud, hielp niet mee waardoor ik na twee minuten pas de deur open wist te krijgen. Binnen was het niet warm, maar in ieder geval minder winderig. Al moest ik dat "minder winderig" misschien terug nemen voor de hevige tocht die ik in de kerkers tegemoet zou gaan. In de gang keek ik naar de deur voor mij. Ik kon er voor kiezen door te lopen naar de woonkamer van dit huis. Ik kon er voor kiezen niet de sleutel in mijn hand in het -voor sterfelijke onzichtbare- slot te steken. Ik kon er voor kiezen niet aan de afdaling naar de kerkers te beginnen en de deur een normale deur te laten zijn. Een kopje thee zetten klonk zo slecht nog niet.
Waarom was het zo aanlokkend nog niet de kerkers in te gaan? Het was een vraag waar ik het antwoord al op wist: De Dood zou me toch nog niet terug verwachten. Tenminste... Wie weet had hij voor het eerst wel vertrouwen in mij. Ik schudde mijn hoofd, ik had tijd. Maar in die tijd zou ik ook kunnen douchen en droge kleren aan kunnen trekken in plaats van als een verzopen kat op de bank te zitten. Ik zuchtte en besloot toch de sleutel in het slot te steken.
De tocht van de kerkers kwam me tegemoet toen de deur naar een trap naar beneden open ging. Rillend stopte ik de sleutel weer terug in mijn zak en stapte met tegenzin naar beneden. De deur ging uit zichzelf achter mij dicht en de lampen schoten aan weerszijden van me aan. Door mijn bibberende benen, miste ik de tijd waarin we met een fakkel naar beneden gingen. Die gaven tenminste warmte af. Deze lampen waren, ondanks hun oranje gloed, koud. Dit zorgde voor een ondragelijke lange weg naar beneden en ik hoopte dat we ooit een lift zouden krijgen. De kans was klein, maar toch. Wie weet zou Aleron hiervoor zorgen als hij de kerkers van onze meester over zou nemen.
Ik liep een bekende hoofdgang in en door de oude paardenstallen met natuurlijk geen enkel paard. Iets wat ik miste sinds de dieren niet meer in grote getalen als voertuig werden gebruikt. De stallen hadden me altijd een goed excuus gegeven om nog niet naar de volgende ruimte door te lopen die me eraan herinnerde dat ik een missie gefaald had.
Ik vloekte binnensmonds, ik zou mijn falen eerst moeten noteren voor ik zou kunnen douchen. Met enige tegenzin stapte ik twee grote houten deuren door, de archieven in. Een vlaag van warmte vol met stof vloog mijn gezicht in terwijl ik werd begroet door de rijen aan boekenkasten die volstonden met opdrachten van de afgelopen jaren.
De mappen, waarin de opdrachten zaten, hadden verschillende kleuren die per week op kleur gesorteerd stonden. Een systeem dat eeuwen goed werkte, maar zijn variaties had gehad. Als ik Moyra mocht geloven, was er ooit een systeem met verschillende houtsoorten die verschillende betekenissen hadden. Iets wat ik eigenlijk wel graag had willen zien.
Mijn weg ging naar de eerste de beste kast waar de missies van deze week in stonden. Mijn opdracht zat in een zwarte map, maar daar waren er veel van deze week. Het duurde even voor ik de juiste gevonden had, maar ik kon uiteindelijk op zoek naar een vrije tafel iets verderop. Elke tafel stond op een eiland van het licht van de lampen die erop stonden. In de uithoek van het archief zag ik iemand zitten, maar voor de rest was het leeg, een lange rij aan lege tafels en stoelen.
Ik schoof mijn stoel schrapend naar achteren en ik legde met een plof de map op tafel. Met een zucht ging ik zitten en ik haalde de papieren de map uit. Ik las de opdracht nog eens door, niks wat er op wees dat het witte licht wat mij naar achteren had geslingerd er deel van was. Vreemd. Met een frons zocht ik naar de zielen in mijn zak en ik zette ze op tafel.
Mijn ogen bleven er even op plakken, in hun flesjes hadden de zielen altijd wel iets weg van knikkers. Hun slierten van licht gaven hen strepen door te kolken om hun midden. Deze zielen hadden een gat, een duisternis waar het licht omheen klokte, maar het gat trok niet. Het was er, vreemd rustig, onheilspellend en intrigerend. Ik trok mijn gedachten weer terug naar de tafel. Er was nog een formulier in te vullen.
Ik pakte het blad wat ik daarvoor nodig had, maar liep bij de eerste regel al vast. Ik wist niet welke datum het was, enkel dat het buiten koud was en dus waarschijnlijk winter. Het voordeel was dat ik wel mijn naam wist dus dat tenminste nog in kon vullen met het lelijkste handschrift wat er bestond. Een regel verder verloor ik mijn motivatie. Het papier wees mij erop dat ik één van de drie zielen miste. Al moest ik zeggen dat ik blij was dat er niet een urgentie schrift onder kwam wat mij zou dwingen nu terug te gaan naar het huis waar de politie als mieren rond een open honingpot zat. Als we meer over dat licht wisten, zouden we er op terug kunnen komen. Ik besefte me dat ik het daar met Moyra over moest hebben.
Of ik dat zou onthouden was een ander ding, maar het was een goede reden om dit formulier achter me te laten. Tevreden legde ik het terug in de map en ik merkte nu pas dat er iemand voor me stond. Hij zwaaide een hand voor mijn gezicht en wat onhandig zette ik mijn muziek uit.
'Ook goed om jou weer te zien,' zei Aleron terwijl ik hem met een schaapachtige lach begroette.
'Sorry, was druk bezig,' zei ik en gebaarde naar de map. 'Ik mis een ziel.' Alerons gezicht vertrok in medelijden.
'Wat heeft De Dood je als vonnis gegeven?' vroeg hij.
'Dat moet ik nog afwachten,' zei ik met een wat angstige lach. 'Ik hoop gewoon niet dat het een opdracht is waarbij hij wil dat Yee mijn hele lichaam overneemt zodat ik weer kan voelen hoe het is om de controle te verliezen.'
'Laten we hopen dat dat niet het geval wordt,' zei Aleron. 'Ik hoop het over honderd jaar wat anders te kunnen doen.'
'Dan sluit je de vervelende leerlingen gewoon op in hun kamer?'
'Zoiets, of ik laat ze tien keer dezelfde film kijken waar ze een bloedhekel aan hebben.'
'Nu klinken de opdrachten van onze meester een stuk leuker,' zei ik en Aleron glimlachte duivels.
'Ik kan niet hebben dat leerlingen mij meester Hein gaan noemen,' zei hij. 'Dus moet ik er alles aan doen niet meer met hem geassocieerd te worden.'
'Je zou het juist als een compliment moeten zien,' zei iemand plots achter ons. 'Onze meester heeft meer dan duizend jaar deze kerkers onderhouden.'
'Jij ook goedemorgen, Moyra,' zei Aleron. 'Maar als je het zo'n compliment vindt, waarom neem jij deze kerkers dan niet over?' Ze wees naar haar ogen, die helblauw waren en voor niet-leerlingen een vreemde vertoning waren met haar donkere huid. Aleron had hetzelfde probleem met zijn witte irissen en ik begon hier langzaam maar zeker ook last van te krijgen.
Ik had al een tijd niet meer in de spiegel gekeken, maar de laatste keer dat ik keek was mijn oude bruine oogkleur bijna helemaal overgenomen door een grijze tint. Ik was al blij dat mijn haar niet wit was zoals dat van Aleron. Al was hij een van de weinige die ermee geboren was. Dat konden veel leerlingen niet zeggen, omdat ons werk voor veel stress zorgde. Het was ook niet vreemd dat velen hun haar verfden. Lang leve de maskers die we droegen zodat onze gezichten en gekke oog- en haarkleuren niet onthouden werden door mensen die nog nooit bewust een stap in de kerkers hadden gezet.
'Ik heb geen vertrouwenscontract met mijn demon, weet je nog?' zei Moyra. 'Daarom neem jij ze over.' Aleron zuchtte.
'Ik weet het,' zei hij en keek naar mij. 'Of kan ik jou overhalen deze kerkers over te nemen, Nick?'
'En ik denken dat jij met vol enthousiasme tegen onze meester had gezegd dat jij het hier de komende duizend jaar wel wilde onderhouden,' zei ik. Aleron stak zijn wijsvinger omhoog en deed zijn mond open om iets te zeggen, maar deed hem met een kleine frons tussen wenkbrauwen weer dicht.
'Ja, oké,' zei hij, mijn gelijk bewijzend. Ik gaf hem een bemoedigende glimlach.
'Maar, jongens, even iets anders,' zei Moyra. 'De Dood wil ons allemaal spreken. Hij stuurde me erop uit om iedereen die vierde eeuws of hoger is, en aanwezig in de kerkers, te zeggen dat ze bij hem verwacht worden.'
'Dat zijn er waarschijnlijk niet veel,' zei Aleron. 'Links en rechts is iedereen met opdrachten bezig, het is druk deze winter met zielen, al dan niet met monsters.'
'En het gaat drukker worden,' zei Moyra grimmig. 'Hij bracht geen goed nieuws.'
'Heb ik dan nog tijd om droge kleren aan te trekken?' vroeg ik haar. Ze keek me met een opgetrokken wenkbrauw en een lach aan.
'Als je snel bent,' zei ze. Dat liet ik me geen twee keer zeggen en sprintte naar mijn kamer toe.
Vanaf de archieven was het drie lange trappen naar beneden en honderden -misschien wel duizenden!- lange gangen door. Gelukkig wist ik de snelste routes en lukte het me in een redelijke tijd ook nog te douchen en me om te kleden. De droge kleren voelde als een gewilde warme knuffel en ze deden me beter voelen na net iets te lang in natte kleren op een stoel te hebben gezeten. Met vernieuwde energie werkte ik me twee verdiepingen omhoog naar de kamer van De Dood. Verbaasd zag ik Aleron voor de deur staan die op mij leek te wachten.
'Ik vroeg me al af hoeveel langer je erover zou doen,' zei hij.
'Je hoefde niet op mij te wachten,' zei ik en hij schudde zijn hoofd.
'Ik dacht, ik voorkom dat onze meester nog teleurgestelder wordt door jou.' Ik haalde mijn schouders op.
'Ik ben wel wat gewend,' zei ik. Aleron knikte alwetend en opende de deur.
Ik weet niet precies hoeveel leerlingen ik had verwacht in de ruimte te zien, maar vreemd genoeg had ik gedacht dat het er meer zouden zijn dan vijf met Aleron en ik meegeteld. Daarnaast was ik verbaasd eens iedereen te kennen. Ik had vaak genoeg in een kamer vol onbekende leerlingen gestaan die mij vreemd genoeg allemaal kenden. Kennelijk had ik een reputatie, maar niet zo een die Killian of Moyra hadden.
Mijn ogen gingen de kamer door en vingen die van Killian die nonchalant tegen een muur aangeleund stond. Hij gaf me een grijns van erkenning en een elektrische schok leek even door mijn lichaam te gaan. Met een iets te enthousiast hart keek ik snel, na terug gegrijnsd te hebben, weg. Rea en Moyra gaf ik een begroetend knikje en een glimlach. Daarna gingen mijn ogen naar die van De Dood, die achter zijn bureau zat, en ik slikte. Er leek een onweersbui op zijn gezicht te staan en ik kreeg de neiging me achter iemand te verschuilen.
'Dit is iedereen die aanwezig is,' zei Moyra. 'Of die niet een dringende opdracht hebben staan vandaag.' De Dood knikte.
'Dan is dit nu voor de meest dringende kwestie genoeg,' zei hij. 'Ik zal alle andere leerlingen later inlichten van de veranderingen die plaats gaan vinden.' Een diepe zucht ontsnapte hem en hij ging rechter in zijn stoel zitten. 'Maar goed, fijn dat iedereen er is die er is, want ik heb slecht nieuws,' zei hij rustig, maar de woorden waren meer dan verontrustend. Ik keek links en rechts van me om te zien dat ik niet de enige was met die gedachten. Gespannen fronsen waren op ieders gezicht te zien en ik keek terug naar De Dood. 'Een vijfde-eeuws leerling van Dood Vadalin is vandaag vermoord.' Er viel een zware, verwarrende stilte. Het leek of alle zuurstof uit de kamer was gehaald en we moesten bedenken hoe we zonder moesten ademen.
'Vermoord?' vroeg Killian als eerste de stilte doorbrekend en hij zette zich af van de muur. 'Sinds wanneer kunnen wij vermoord worden?' Met die vraag kwam de realiteit hard aan, of eerder de sterfelijkheid. Als leerlingen waren we de duizend jaar dat we leerling waren en de eerste driehonderd jaar van ons Doodschap beschermd tegen de dood, behalve als we er zelf voor kozen. Dat er een leerling vermoord was, was ondenkbaar.
'Weet u zeker dat de leerling vermoord was?' vroeg Rea voorzichtig aan onze meester. 'Was het niet een keuze?' De Dood schudde zijn hoofd.
'Dan zou Dood Vadalin het weten,' zei hij. Alles voelde zwaar terwijl hij dat zei.
'Dus het was geen moord in de tussenwereld?' vroeg Aleron en weer schudde onze meester zijn hoofd.
'Dan zou het enkel treurig en geen slecht nieuws zijn,' zei hij en hij sloot even vermoeid zijn ogen. 'Ik heb zelf ook meer vragen dan er antwoorden zijn. In de hogere raad wordt er geprobeerd contact te maken met de eerste Dood, maar die laat niks van zich horen. Daarnaast is er nu grote chaos in Dood Valadins kerkers dus dat moet eerst opgelost worden. Ze heeft me om hulp gevraagd om de lasten van haar leerlingen wat te verminderen zodat ze om deze sterfte kunnen rouwen.'
'Oké,' zei Killian. 'Dus wat wordt er van ons gevraagd?'
'Meerdere dingen,' zei hij. 'Waarvan het eerste is dat jullie al dan niet jezelf als elkaar in de gaten moeten houden.'
'Oh nee, u bedoelt toch niet dat we duo's moeten vormen,' zei Killian klagend.
'Geen duo's,' zei Moyra, 'of geen vaste in ieder geval. Alle solo opdrachten zullen, tot we meer weten, aangepast worden naar tweemans opdrachten.'
'Geldt dit voor iedereen?'
'Ja,' zei De Dood streng. 'Geen uitzonderingen.'
'Dus jij ook Moyra?'
'Geen uitzonderingen,' zei ze, maar een geniepige grijns kwam op haar gezicht. 'Maar lang zit ik er niet aan vast.' Killian perste ontevreden zijn lippen op elkaar, maar ging er niet op in. Het was algemeen bekend dat Moyra aan het eind van haar leerlingschap was en binnenkort een Dood zou worden met eigen kerkers en leerlingen. Het was soms een vreemd concept voor me en ik vond het altijd raar om na honderden jaren weer een leerling ons te zien verlaten. Gelukkig was het niet ongewoon om zo nu en dan een uitwisseling tussen leerlingen te hebben, zeker als er ingewikkelde opdrachten over een groot gebied verspreid waren. Ik hoopte stiekem dat zo'n opdracht vaak voor zou komen, ik wilde Moyra niet missen.
'Onthoud wel dat leerlingen die nog een derde-eeuws -of jonger- begeleiden in drietallen op pad gaan.'
'Wacht,' zei Rea en ik zag de tandwieltjes in haar hoofd draaien. 'U zei dat een vijfde-eeuws vermoord was, toch? Betekend dat dat er een derde-eeuws zonder begeleiding zit?' De Dood knikte.
'Goed opgemerkt, Rea. Dat klopt inderdaad en brengt me bij het tweede punt waar ik het graag met jullie over wil hebben. Dood Vadalin komt morgen met die leerling langs. In de hoop dat een andere omgeving een positieve invloed heeft op diens welzijn.'
'Dus moet nu iemand zich vrijwillig aanbieden, of...?' zei Killian.
'Nee, Nick zal die opdracht op zich nemen.'
'Hé, wacht even,' zei ik. 'Heb ik daar nog wat in te zeggen?'
'Sinds je één ziel niet heb gevangen, niet meer,' zei mijn meester streng en ik zuchtte verslagen.
'Het was er letterlijk maar één en niet eens mijn schuld dat ik die ziel niet gevangen had,' mompelde ik, maar was duidelijk te verstaan door iedereen in de kamer.
'Of het wel of niet in je handen lag, zorgt er niet voor dat er nu plots een ziel meer in een fles zit,' zei mijn meester en ik zuchtte nog een keer.
'Oké, oké,' zei ik. 'U hoort me niet meer zeuren.'
'Goed, dan hoop ik je morgenochtend buiten voor de deur te zien om Dood Vadalin en haar leerling te verwelkomen.' Ik knikte, veel andere opties had ik niet. Ik bedacht me dat De Dood dat eigenlijk ook niet had.
Van iedereen in deze kamer was ik de uitgelezen persoon. Rea begeleidde momenteel nog iemand, Moyra was druk bezig met de laatste dingen regelen voor ze Dood werd, Aleron was een negende-eeuws die moeilijk gemist kon worden voor de grotere missies en Killian... Killian werkte gewoon heel slecht samen. Of eerder, hij werkte wel goed samen, maar presteerde tien keer beter als hij alleen op stap was. Hoe minder mensen hoe meer hij uitblonk. Toen hij mij begeleidde gebeurde het meer dan vaak dat hij zei dat ik gewoon aan de zijlijn kon zitten om toe te kijken. Het maakte me een beetje jaloers, maar uitte zich voornamelijk in een zekere bewondering voor hem.
Dus ik bleef over als degene die nog de meest recente ervaring als begeleider had en natuurlijk een missie had verkloot. Al moest ik zeggen dat het begeleiden van anderen het enige was waar mijn meester in vertrouwde dat ik het goed zou doen. Rea was namelijk een zeer goede leerling aan het worden. Met dat liet ik mezelf geloven dat dat de reden was waarom ik deze taak kreeg, ook al wezen de pijlen ergens anders.
'Is er nog iets wat we moeten weten?' vroeg Killian toen duidelijk was dat punt twee nu geregeld was.
'Alleen dat ik jullie aanraad jullie demonen hier ook naar te vragen,' zei onze meester en ik was even vergeten waar we het over hadden. Oh ja, er was een leerling dood... 'Wie weet hebben ze iets in de tussenwereld gemerkt.'
'Duidelijk.' Duidelijk was het zeker, makkelijk was een ander verhaal. Yee was er namelijk niet een die informatie gratis opgaf. Hen zag me het liefst lijden, al was het niet altijd in pijn. Hen gaf me vaak genoeg moeilijke raadsels waarvan ik tot de dag van vandaag het antwoord nog steeds niet op wist.
'Is er trouwens nog iets in het onderzoek te doen naar de moord?' vroeg Aleron tussen mijn gedachten door.
'Meerdere dingen,' zei De Dood. 'Dood Vadalin doet het grootste deel, maar het is goed als er meerdere ogen naar deze questies kijken. Er zullen extra opdrachten vrijkomen voor de hogere eeuws op dit gebied. Ik hoop dat dat je vraag beantwoordt.' Aleron knikte.
'Ik heb nog wel een andere vraag,' zei hij.
'Ga je gang.'
'Wanneer denken we iets van de hogere raad te horen? Hoe diep gaan zij het onderzoek in?' De Dood zuchtte diep.
'De hogere raad is altijd onvoorspelbaar, maar had ons de aanbeveling gegeven goed oog op de demonen te houden.'
'Zoals altijd,' hoorde ik Killian in gedempte stem zeggen om die daarna te verheffen. 'Moeten die onderzoeksmissies ook in teams?'
'Ligt aan wat je wil onderzoeken, Killian,' zei onze meester. 'Maar ik kan kijken wat ik voor je kan doen.' Een glimlach lag op zijn lippen en wilde dat ik ook dit soort dingen kon maken. Ach, ik kon soms van Killians privilège meegenieten als ik samen met hem een opdracht deed. Hij kon echt met alles wegkomen. Of dat een goed ding was, was iets anders. Hij werd er altijd iets te arrogant van, al had dat iets vreemds aantrekkelijks... Ik sloeg mezelf mentaal.
'Kom op focus, Nick,' dacht ik. 'Niet weer je gedachten daar laten gaan. We gaan niet weer de derde eeuw herhalen... of de vierde... of vorig jaar... of...' Ik vroeg me af waarom ik het überhaupt nog probeerde, maar realiseerde me dat ik ook gemist had dat De Dood had gezegd dat we mochten gaan waardoor ik onhandig de rest achterna liep.
------
Ik zeg het nu, maar waarschijnlijk vergeten jullie het toch: Het personage dat achterin in de archieven zit komt terug hahahaha (maar heeft het nu wat druk lol)
Also ik weet niet of ik een keer per week updaten aan kan houden, maar we gaan het zien. Anders wordt het in ieder geval eens elke twee weken
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top