18.1 Waar herinneringen je als demonen blijven plagen
Het sneeuwde, er was al een dik pak dat al dagen voor plezier had gezorgd, maar nu sneeuwde het weer tot de vreugd van de hele familie. Bijna hele familie. Mijn ouders en oudste broer waren niet al te blij met de sneeuw, want dit betekende dat we nog steeds niet verder konden reizen terwijl onze voedselvoorraad langzaam opraakte.
Maar dat was niet iets om me zorgen over te maken! Er was sneeuw! Zorgen waren iets voor grote mensen en ik was samen met Yerras de jongste. Vrolijk maakten we met Illi, Ayrin, Faera en Claude vreemde sneeuwmensen waarmee we onze ouders mee nadeden. Proberend hen over te halen onze waren te kopen.
Claude was hier te goed in en hij wist iedereen ervan te overtuigen een kraal te willen hebben zonder dat die maar iets waard was. Sao hield ons van een afstandje in de gaten, terwijl onze ouders bespraken hoe we onze weg later zouden vervolgen.
De dag erna bereikte we met wat moeite een uiterste van de samenleving. Yerras en ik hadden al snel onze zinnen gezet op de omgeving ontdekken. Hoewel onze ouders ons eerst niet wilden laten gaan, werden ze uiteindelijk overtuigd door ons gejengel waardoor we grijnzend door de sneeuw renden.
'Een haas!' riep ik en wees in de verte.
'Dat is geen haas,' zei Yerras. 'Dat is een struik!'
'Nietus! Ik zag het bewegen!' Ik versnelde mijn pas om mijn punt te bewijzen, maar kwam er al snel achter dat ik geen gelijk had. 'Oké,' zei ik teleurgesteld. 'Toch een struik.'
'Ik zei het toch,' zei Yer en hij keek rond. 'Misschien is daar een haas.' Hij wees in de verte en ik knikte.
'Wie er het eerste bij de boom is!' zei ik vrolijk en ik begon weer te rennen, snel gevolgd door mijn broer. We bleven naar hazen zoeken tot we uitgeput waren en door de sneeuw liepen in plaats van er doorheen te rennen.
Onze voeten leidden ons naar een plek waar de sneeuw minder dik was en er een poging leek te zijn geweest om een stenen weg vrij te houden. Het was vreemd hier een stenen weg te zien, want we waren nergens in de buurt van een grote nederzetting. De stenen brug iets verderop liet onze nieuwsgierigheid enkel stijgen en weer vol energie renden we er heen, glijdend over de stenen.
'Wow,' zei Yerras en hij liet zijn hand over de rand gaan. 'Deze is echt groot.' Ik ging naast hem staan, pakte een hand vol sneeuw van de burg en ik duwde het in zijn gezicht. Een moment van verraad, daarna een hand vol sneeuw mijn gezicht in. Lachend gingen we elkaar achterna, gooiend met sneeuw tot ons zwarte haar helemaal wit was. We kwamen weer terug op de brug en staarden naar het ijs onder ons.
'Zouden er vissen zijn?' vroeg Yerras.
'Natuurlijk!' zei ik enthousiast en wees. 'Kijk daar!' Yerras boog naar voren, over de burg en keek met samengeknepen ogen naar het ijs onder hem.
'Ik zie niks,' zei hij.
'Beter kijken,' zei ik en ging achter hem staan met een duivelse grijns op mijn gezicht. Met het idee hem te laten schrikken, pakte ik zijn benen en gooide ik die omhoog. Maar in plaats van hem nog steeds vast te hebben, lieten mijn koude vingers me in de steek.
Yerras viel de brug af en ik haastte me met een schelle schreeuw naar voren. Proberend hem te pakken, proberend hem niet te laten vallen. Ik dacht te slagen, maar mijn handen grepen in het niks en niet veel later bereikte het geluid van brekend ijs mijn oren. Mijn ogen gingen langzaam naar beneden terwijl mijn hart zwaar klopte en mijn lichaam begon te trillen. Het ijs onder de brug was gebroken met strepen van bloed. Yerras lichaam was niet meer te zien en paniek liet mij naar beneden rennen. Glijdend over sneeuw en ijs, roepend naar mijn broer.
'Yerras!' schreeuwde ik met overslaande stem, zoekend naar een teken van leven. Voorzichtig probeerde ik het ijs uit met mijn voeten. Het kraakte, maar hield. Op handen en voeten bewoog ik me erover, in de hoop een schim van hem te zien. Ik moest hem redden, hoe dan ook.
'Kind, wat doe je op het ijs?' vroeg een krakende maar heldere stem mij. 'Ben je iets verloren?' Ik keek in een snelle beweging om in twee oude ogen en een zachte glimlach op een gerimpeld gezicht.
'Mijn broer- Hij-' begon ik en zag ernst in de oude ogen verschijnen.
'Kom van het ijs, dan kunnen we het breken,' zei ze en ze reikte een hand uit die ik trillend vast pakte. Mijn ogen gingen weer naar het ijs terwijl de oude vrouw een handbijl uit haar tas haalde en de mand met houtblokken die op haar rug zat, af deed.
Ze hakte met twee stevige halen het ijs in terwijl ik in angst toekeek. Maar zelfs toen het ijs zo goed als open lag, zag ik mijn broer niet. Tranen begonnen in mijn ogen op te wellen en een hand werd op mijn schouder gelegd.
'Het spijt me,' zei ze. Ze zei meer, maar het drong niet tot me door. Haar woorden bevatten iets met dat ze nog iets te doen had, maar ik op haar terugkomst moest wachten, omdat het niet lang zou duren. Ik staarde enkel naar het koude water waar ik Yerras had zien verdwijnen. Nog steeds hoopte ik hem te zien.
Ik staarde en staarde, niet doorhebbend hoe koud mijn vingers werden. De enige pijn die ik voelde was die in mijn hart. Een vol schuld en verlies. Ik deed een stap naar het water toe, hopend beter te zien en ik zag plots een gezicht.
Ik dacht niet na en sprong het water in. Niet veel later, verzopen en wel trok ik hem het land op. Het was mij een geluk dat er geen sterke stroom was waardoor ik zelf ook niet verdronk. Het was ook een geluk dat ik niet nadacht en me niet kon bedenken dat ik eigenlijk niet zwemmen kon.
'Yerras! Yerras! Kom op!' zei ik terwijl ik hem wakker probeerde te schudden. 'Kom op! Word wakker! Word wakker!' Mijn stem was schel en vol paniek terwijl ik zijn lijkbleke gezicht zag. Het was een onmenselijk beeld, alsof hij een pop geworden was.
'Kom op Yerras,' zei ik nu zachter. 'Word wakker.' Warme tranen begonnen over mijn steenkoude gezicht te stromen terwijl ik mijn broer in mijn armen heen en weer wiegde. 'Word wakker,' prevelde ik, hopend dat hij me niet meer zo glazig aan zou kijken. Dat hij weer zou lachen. Dat hij zou zeggen niet zo te moeten huilen. Maar niks van dat gebeurde. Hij bleef onbeweeglijk en koud in mijn handen, door mijn handen. 'Kom terug,' huilde ik. 'Kom terug.'
Met een schrik werd ik wakker. Mijn wangen waren nat en mijn hart klopte onrustig. Ik keek naar het plafond en voelde nieuwe tranen opwellen. De stilte was opeens zwaar en drukte op me alsof ik onder een steen lag. Geplet en verbrijzeld.
Huiverend haalde ik adem en ik merkte hoe droog mijn keel was. Wie weet had ik zelfs in mijn slaap geschreeuwd. Met een trillende zucht veegde ik mijn tranen weg. Ik wikkelde mijn deken om me heen en ik kwam mijn bed uit, verder kunnen slapen zat er waarschijnlijk niet in.
De vorige keren was dat namelijk ook niet het geval geweest. Al leek het de laatste keer minder erg te zijn, maar dat kon ook komen doordat er nu wat jaren over de herinnering daaraan overheen waren gegaan. Met langzame stappen liep ik de gang op, maar mijn opgezwollen ogen bleven op een deur hangen. Killians deur stond op een kier en ik fronste terwijl ik niet helemaal wist wat ik moest doen. Ik haalde mijn neus op en ik schuifelde ernaar toe.
'Killian?' vroeg ik met een krakende stem en ik duwde de deur iets verder open. Het zachte licht van de gang liet me zien dat het leeg was en ik wreef verward in mijn ogen.
'Nick,' zei Killian plots achter me, ik wilde zeggen rustig, maar iets was gespannen in zijn stem. Ik draaide me naar hem om. Zijn ogen waren dof en hij leek zijn mouwen net iets verder over zijn armen te trekken dan normaal. Er hing een vreemde spanning in de lucht waarin twee gebroken mensen elkaar aankeken.
'Ik- euhm- ga naar de woonkamer,' zei ik en ik trok mijn deken strakker om me heen hopend dat de warmte me zou kalmeren.
Killian knikte enkel en ik dacht dat hij zijn deur zou sluiten na zijn kamer in gestapt te zijn. In plaats daarvan had hij plots een warm vest in zijn hand en gaf mij een knikje dat indiceerde dat hij mee ging. We liepen in stilte, maar er was niks te zeggen. Zelfs toen we eenmaal wat verloren op de bank zaten leken er geen woorden te komen. Enkel de zware stilte in een vermoeide sfeer.
Hoe lang we er zaten wist ik niet, ik wilde er ook niet over nadenken. Ik moest alleen wel toegeven dat ik verbaasd was plots een mok chocolademelk voor mijn neus te zien. Verward knipperde ik een keer en ik realiseerde me dat Rea hier voor gezorgd had. Ze gaf me een warme glimlach en ik keek opzij om Killian rustig zijn drankje op te zien drinken.
'Zware nacht?' vroeg ze, warm en zacht. Ik knikte en ik nam nu de mok in mijn handen. Het warme me en deed me wat wakker worden.
'Dank je,' zei ik na de eerste slok.
'Jullie zagen eruit alsof jullie het nodig hadden,' zei ze en ik knikte me bewust zijnd van de stilte naast me. Hoewel mijn nachtmerrie niet fijn was, vermoedde ik dat wat Killian plaagde enkel erger was. Hij was niet degene om zo van slag te zijn van iets en ik vroeg ergens achterin mijn hoofd af of het misschien met Dorian te maken zou kunnen hebben.
'Ik denk dat het bij mij het koude weer was,' zei ik, merkend dat ik, nu ik mijn stem weer terug had gevonden, er eigenlijk over praten wilde.
'Droomde je weer over je broer?' Ik knikte.
'Ik droom het altijd wanneer ik het niet verwacht,' zei ik.
'Is dat niet altijd zo?' Ik zuchtte diep en ik keek weer naar Killian die ons duidelijk wel hoorde, maar er meer voor voelde in zijn chocolademelk te blazen.
'Het naarste is wanneer ik hem uit het ijs haal,' zei ik en voelde mijn hart samentrekken. Mijn handen begonnen te trillen en ik klemde mijn mok met alle macht goed vast. 'Het- Hij-' Ik wilde het vertellen, maar mijn stem viel weg. Rea besloot naast me te gaan zitten, in hoeverre dat op de kleine bank nog kon, en ze wreef een hand over mijn rug. Het kalmeerde me wat en ik glimlachte naar haar.
'Ik vraag hem altijd weer wakker te worden,' zei ik en tranen liepen mijn ogen uit. 'Ik vraag het hem altijd, meerdere keren. In de hoop dat alle kou zijn gezicht uit trekt, dat zijn ogen weer helder worden dat-' Ik ademde haperend in. 'Ik kende hem maar elf jaar, maar ik mis hem alsof ik hem pas gisteren verloren ben. Alsof ik een deel van mezelf verloren ben.' Ik liet mijn hoofd hangen en doopte daardoor bijna mijn haar in de chocola. 'Soms wil ik dat De Dood me niet gevonden had,' zei ik uiteindelijk.
'Denken we dat niet allemaal soms,' zei Killian, zijn stem dik en schor. Ik keek hem aan. Op zijn gezicht geen enkele uitdrukking, enkel een staar de verte in. Ik wilde vragen waarom hij er zo gebroken uit zag, maar wist dat hij het zelf moest vertellen of ik zou geen antwoord krijgen. Dus knikte ik enkel en ik focuste me weer op de mok in mijn handen.
'Het is nu eenmaal de vloek van een leerling zijn,' zei Rea rustig. 'Als we zouden vergeten waarom we een leerling zijn geworden, verliezen we de reden waarom we dit moeten doen uit het oog.'
'Je lijkt onze meester bijna wel,' zei ik plots luchtig.
'Van wie denk je dat ik het heb,' zei ze met een lach. 'Maar als we niet meer wisten wie als eerste gedood hebben denk ik niet dat we onze missies zouden doen als we nu deden.'
'Dan zouden we geen afwegingen meer maken.'
'Precies en dat is iets wat we nog steeds moeten blijven doen. Ook al lijkt het soms niet het geval.'
----
Yeeesssss backstory time >:333
Also ik ga proberen nu wekelijks te updaten wegens ik klaar met de eerste edit ben :)
Laat vooral weer een mooie ster achter (>30)
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top