13.2 Een fluistering naar duisternis

De nacht kwam te snel. Ik weet niet of dat goed of slecht was. Waarschijnlijk beide. De enorme deuren die naar het pentagram leidden, staarden me aan en mijn handen trilden. Ik sloeg ze in elkaar om het te laten stoppen, maar daardoor liepen de rillingen enkel over mijn hele lichaam. Nick had ik nog niet gezien en ik hoopte dat hij op tijd van zijn missie terug zou zijn. Zou hij het niet redden dan waren Rea en Dood Hein er ook nog. Dus het moest goed komen, toch? 

Bevend drukte ik mijn handen tegen de deuren aan en ik werd begroet door de duisternis, waardoor ik de balustrade niet eens kon zien, dus ook niet wie er zouden staan. Enkel zag ik een verloren vijver van licht rond het vuur wat ik zou gebruiken om alle kaarsen aan te steken. In de licht vijver sliep een hond, degene die ik moest offeren.

Het was een groot beest en ik hoopte dat ik het in toom kon houden terwijl ik het van het leven ontnam, hoe naar die gedachten me ook deed voelen. Ik ademde diep in en pakte een kaars, blij dat Nick me meerdere keren door het hele ritueel had heen gesleept en stak hem aan. Het vuur flikkerde even, maar voelde zich daarna thuis op het lont. 

Trillend liep ik de kaarsen aan de wanden langs, een voor een stak ik ze aan. De ruimte werd steeds minder duister en ik zag de schimmen nu boven me staan. Eén stak enthousiast zijn duimen op en ik glimlachte, dat moest Nick zijn. Nu met iets meer zekerheid begon ik het bloed in de groeven in de grond te gieten. 

Het pentagram werd langzaam gevuld en ik was blij dat het toegestaan was geweest om de muren gisteren al met bloed te bedekken, anders was ik voor het einde van de nacht nog niet klaar. In mijn hoofd ging ik nog eens langs wat ik allemaal had moeten doen en ik wist dat een groot deel van de voorbereiding gedaan was. 

Met kloppend hart keek ik naar de hond die nog steeds slapende was. Ik slikte, maar wist dat ik niet terug kon. Ik was al zo ver. Het leek alsof het beest wist dat ik het nodig had, want die keek mij met zijn zwarte ogen plots aan. Ik ademde diep in en uit en keek naar het offermes wat naast het vuur lag.

'Kom,' zei ik in iets wat geen stem te noemen was en de hond stond wat afwachtend op. De kaars zette ik even aan de kant en met mijn linkerhand pakte ik het nekvel vast, met mijn rechter het mes. Ik leidde de hond naar het midden van het pentagram. Met wat moeite lukte het me om de hond liggende te krijgen en ik legde het mes naast hen neer. Daarna haalde ik mijn kaars weer op om de kaarsen rond het pentagram aan te steken.

Bij de laatste aarzelde ik even, er was een kou die me tegenhield. Een rilling trok door mijn lichaam en voor een moment dacht ik dat er een koude wind zou zijn die alle vlammen weer zou doven. Maar de vlammen brandden onbewogen door en ik stak de laatste aan. Het bloed begon voorzichtig te gloeien. Ik slikte en ik liep naar het midden van het pentagram toe. De kaars zette ik bij het hoofd van de hond neer die me een kleine vragende piep terwijl ik het mes pakte.

'Moge het bloed van de levende doordringen tot de hoogtes van de dood,' zei ik met vaste stem, maar trillende handen. 'Moge het genomen leven mijn ziel splitsen en te bewaren geven aan die in duisternis leven.' Ik sloot voor een moment mijn ogen. Toen ik ze weer opende dreef ik het blad naar beneden en de hond jankte in protest. Ik hield het mes stevig op zijn plek terwijl het gejank aanzwol.

'Misschien had ik toch voor een snelle dood moeten kiezen,' dacht ik terwijl de hond langzaam het gif in het lijf kreeg. Ik keek het in de ogen aan. Het janken ging over in gegrom en het beest liet hun tanden zien. De ogen bleven aan die van mij kleven. Uit angst liet ik het mes los en viel naar achteren. Alle kaarsen aan de muur gingen uit. Enkel de vijf aan de punten van de ster bleven onheilspellend branden terwijl de hond naar mij hapte. 

Mijn hart klopte in mijn keel terwijl ik vastgeketend leek in hun ogen. Het beest stond op, verzopen in bloed wat uit hun lijf droop. Het gegrom werd dieper, maar ik kon me niet meer bewegen. De hond kwam dichterbij, vervormend tot een monster waarvan de tanden half door het vlees staken. Ribben plots zichtbaar alsof hun huid van hun botten was gesmolten.

'Kijk eens wat we hier hebben,' klonk er door mijn hoofd met een lach die mijn rillingen bezorgde zoals nagels die over het krijtbord gingen. De hond kwam nader. Hun ogen plots oneindige zeeën van duisternis. Ik werd er door opgeslokt.

'Lewis,' riep ik terwijl ik hem achterna rende, vrolijk. Hij lachte.

'Kom op! Sneller!' zei hij. 'Er is koffie, Alda zei dat ze het net gezet had.'

'En waarschijnlijk opgedronken heeft,' zei ik lachend en ik had hem ingehaald. Hij verminderde vaart.

'Dan zetten we nieuwe,' zei hij met een lach zowel op zijn lippen als in zijn groen gloeiende ogen.

'Dan zet ik nieuwe,' zei ik vrolijk. 'Jij weet nog steeds niet hoe het werkt.' Ik verwachtte een opmerking, maar een gevoel van ongerustheid trok mijn lichaam in. Ik kende deze scène. Ik kende deze stilte. Lewis' gezicht verraadde niks, enkel zijn stilte zei dat er iets niet goed was.

'Lewis?' vroeg ik verward. 'Is er iets?' Mijn hart klopte hard, mijn hoofd voelde zwaar en vol. 'Lewis?' Hij viel vol naar achteren. Mijn ogen werden groot terwijl mijn hart naar het diepste punt van de aarde zonk. 'Lewis!' schreeuwde ik en zakte naar de grond. Bloed liep uit zijn hoofd de straatstenen op. 

Er kwam geen ademhaling zijn lichaam meer uit en alles in me zei dat hij gestorven was, ondanks dat ik dat niet geloven wilde. Tranen brandden mijn wangen over terwijl ik onbewogen naar zijn gezicht keek. Zijn groene ogen werden rood. Een hand schoot naar mijn keel en alle lucht werd mijn lichaam uitgehaald.

'Mooie herinnering,' klonk om mij heen en Lewis was verdwenen. De hand om mijn keel ook, maar het gevoel was nog steeds aanwezig. Het was donker, maar toch zag ik iets duisters wat om mij heen cirkelde. 'Zo zie je er niet veel.

Ik slikte terwijl mijn lichaam oncontroleerbaar trilde. Flarden van rode ogen kwamen steeds voor me en om me heen. Zwaartekracht leek te verdwijnen en ik keek hoe plots de wasbeer van mijn ketting voor mijn neus verscheen. 

Te laat realiseerde ik dat de ketting niet meer rond mijn nek zat en ik probeerde er naar te grijpen. Een klauw was me voor. 'Niet zo snel.' Weer een flard van rode ogen in de duisternis gepaard met kakelend gelach. Een pijn trok door mijn rug. Geschrokken schreeuwde ik het uit. 'Goede stem.' Klauwen trokken omhoog naar mijn schouders, mijn nek en daarna mijn gezicht. 

Tranen van angst liepen over mijn wangen terwijl ik achterom probeerde te kijken. Hopend te zien wie er achter me was, wie me aanraakte, wie mij pijn deed. Ik zag niks. Er was enkel duisternis. Duisternis en... Mijn ketting.

'Geef dat terug,' wilde ik vol overtuiging zeggen, maar het was eerder een smekende fluistering.

'Dit?' Plots was er een gezicht voor me. Een duisternis tegen mijn neus aan waardoor ik bijna niet de grijns vol tanden zag. Ik viel van schrik naar achteren in mijn eigen bloed. Het gezicht lachte en vormde nu een lichaam gemaakt van duisternis. 'Ligt eraan.'

'Ligt eraan?' vroeg ik met hese stem en de persoon knikte, het leek gulzig.

'Het is niet vaak dat ik naar oproepen luister,' zei hen met nog steeds hun scherpe tanden zichtbaar en mijn ketting bungelend in hun hand. 'Maar jij leek me wel interessant. Iets zegt me dat je me meer kan geven van de gemiddelde onderling.

Hen liep dreigend op me af en hield mijn ketting als een soort aas boven mijn hoofd. Ik voelde hoe mijn lichaam bevroor en ik mezelf, hoe graag ik het ook wilde, er niet toe kon zetten om de ketting uit hun handen te grijpen. 'Ik moet zeggen dat dit niet helemaal mijn sieraad is.' Hen bekeek de wasbeer in hun hand en ging er met scherpe nagels overheen. 'Vind je dit niet beter?' Hen hield de ketting weer voor mijn gezicht en ik kon niet anders van vol afschuw ernaar kijken. 

Van de wasbeer die het ooit was, was weinig over. Het was enkel nog het geraamte ervan, de botten. Hen lachte hard en deed met een gemene grijns de ketting bij zichzelf om. 'Dit staat me veel beter,' zei hen en deed de ketting weer af, maar bleef het tegelijkertijd om hebben. 

'Hier.' De handen werden steeds klauwiger en prikte in mijn nek terwijl hen mij de ketting om deed. 'Ik kan niet wachten je bloed weer te proeven.' De menselijke vorm verdween en de rode ogen veranderde in eindeloze duisternissen. Een naam leek zich in mijn hoofd te graveren, een naam die het wezen voor mij toebehoorde.

'Zis,' zei ik onbewust hardop. Het was een fluistering. Een fluistering die meteen overspoeld werd door een kakelende lach die zich mijn oren in wurmde. Ik kromp in een. Kaarsen staken zichzelf weer aan. Mijn handen, merkte ik nu, zaten onder het bloed. De hond was nergens te bekennen, maar de muren van de ruimte waren ook nog nergens te zien. 

Mijn lichaam begon weer te trillen en ademen werd steeds moeilijker. Het pentagram onder mij gloeide fel op. Ik werd verblind, maar niet door het licht. Ik werd verblind door de duisternis die volgde. Duistere materie kwam plots naar beneden en schoot door mijn lichaam. 

Er leek iets te breken. Mijn lichaam leek het leven te verliezen. Kou dreef me naar de grond. Licht verliet mijn lichaam. Ik keek het na, gevangen in een kooi van duistere slierten. De kou werd sterker en ik rilde. Bang kromp ik ineen op de grond. Bevend en hopend op een einde van de nacht.

------

Yeeeees Zis has arrived :3333


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top