3e advent - 15/12/2021 - Aftellen tot Kerst 2021

Floris' hoeven roffelden over de bevroren ondergrond. Sneeuw spatte op door de ruwe bewegingen. De zon was net doorgebroken en de omgeving werd bedekt in een glinsterende pracht. De takken van de bomen waren bedekt met een fonkelende witte laag.
"Schitterend!" zouden anderen zeggen. "Prachtig! Magnifiek!"

Ik niet.

Ik haatte het.

Natuurlijk, er is een tijd geweest dat ik vroeg uit mijn bed stapte, alleen maar om door de sneeuw te rollen. Of om over de bevroren riviertjes te glijden. Of om anderen te bekogelen, het liefst Thomas...

Verwoed knipperde ik met mijn ogen, in een poging de tranen te doen verdwijnen. Ze bleven maar komen. Ik spoorde Floris aan om nog harder te gaan. De grijze appelschimmel snoof afkeurend, maar gehoorzaamde met tegenzin. Ik sloot mijn ogen en probeerde de tranen weg te vegen met mijn dikke mantel.
Thomas was al bijna twee jaar uit mijn leven, maar nog steeds had de mantel zijn geur. Mijn herinneringen aan hem werden steeds vager, maar die geur stond in mijn herinneringen gegrift. Een walm van buitenlucht, paarden en metaal van wapens, met in de zomer fruit en bloemen erbij en in de winter een rooklucht. Zijn stem was verdwenen, zijn gezicht, zelfs zijn lach – maar die geur bleef.

Zodra ik mijn ogen weer had geopend, wist ik dat het te laat was. Floris, dat achterlijke, loyale paard, was rechtdoor blijven rennen. Dat was immers de richting die ik hem opgestuurd had. Ik had me zo laten meeslepen in mijn gedachten, dat ik er niet over na had gedacht dat het bos direct aan mijn eigen weiland grenst. En mijn eigen weiland is uiteraard zorgvuldig omheind met een stenen muur.

Ik verstijfde en Floris merkte het. Hij hinnikte angstig en schril, maar we wisten beide dat het te laat was om nog af te remmen.

Floris sprong.

Heel even dacht ik dat we het gingen halen zonder enige verwondingen. Floris vouwde zijn benen strak onder zijn lijf en we vlogen hoger dan ooit. Ik glimlachte.

Toen werd ons evenwicht verstoord en stortten we naar beneden.

Zonder nadenken sprong ik van Floris' rug. Door de klap van het neerkomen viel ik struikelend naar voren, maar gelukkig had Floris een beter evenwicht. Ik vond mijn balans en draaide me om naar mijn paard.

Zijn achterbeen lag helemaal open.

De huid was weggeschuurd, waardoor ik het bot zag en de spieren kon tellen. Geschokt hapte ik naar adem.
Ik schudde mijn mantel af. Even overwoog ik om die te gebruiken, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om die herinnering aan Thomas te verscheuren. Ik trok mijn dolk -gelukkig was Thomas altijd overbezorgd over mijn veiligheid geweest- en sneed een aantal repen van mijn jurk af.

Ik knielde naast Floris' been. De stroken van mijn jurk begon ik er strak omheen te wikkelen, in de hoop het bloeden een beetje te stelpen. Het arme dier bleef gelukkig stilstaan, terwijl ik geconcentreerd doorwerkte.

'Volgens mij is dit de juiste plek om een dame in nood te helpen.'
Geschrokken sprong ik op en draaide me om met de dolk voor me uitgestoken. 'Ho!' riep de man voor me, met zijn handen in de lucht. Ik bespeurde geen wapens op hem, dus liet ik mijn wapen langzaam zakken.
'Vergeef me, ik wilde je niet laten schrikken,' zei hij met een voorzichtige glimlach. Ik schatte zijn leeftijd als halverwege de twintig, maar zijn schalkse lach zorgde ervoor dat hij een veel jongere uitstraling had. Ook zijn opgewekte, felblauwe ogen en zijn kuiltjes in zijn wangen gaven hem een speels uiterlijk. Hij had heel lichtblond haar – het leek wel wit. Maar wat me het meeste opviel, waren zijn kleren. Waar ik het met mijn wintermantel omgeslagen nog ijskoud had, liep hij rond in een grijs zomertuniek. En hij leek nergens last van te hebben.

'Gaat het wel goed?'
Zijn bezorgde stem haalde me uit mijn gedachten. 'Natuurlijk,' herpakte ik mezelf, 'ik had u alleen niet aan zien komen.'
'Alsjeblieft, zo oud ben ik niet,' grijnsde hij. 'Mijn naam is Jack.'
'Katharina,' zei ik, waarna ik me weer naar Floris omdraaide. Ik ging door mijn knieën en wikkelde de laatste geïmproviseerde zwachtel om zijn been.

'Wat is er gebeurd?'
Ik stond op en keek Jack onbewogen aan. 'Ik lette niet goed op.'
Het was duidelijk dat hij me niet geloofde, maar ik negeerde zijn vragende blik. Ik had geen zin om uit te leggen dat het door Thomas kwam – dat hij dit winterweer fantastisch had gevonden, dat hij iedereen uit de buurt zou hebben overtuigd om mee naar buiten te gaan, dat hij met de kinderen zou hebben gestoeid. En ik had er al helemaal geen zin in om uit te leggen hoe vrolijk hij was geweest toen ik hem voor het laatst zag, hoe hij over de bevroren rivieren had gelopen, hoe hij ineens wegzakte...

Ik merkte pas dat de tranen weer over mijn wangen vloeiden, toen Jack me bezorgd vastpakte en me voorzichtig dwong te gaan zitten. Hij wachtte geduldig, terwijl ik mijn gezicht in mijn handen begroef in een poging het snikken te smoren.

Langzaam werd ik weer wat rustiger. Ik keek op en zuchtte in het niets. Jacks felblauwe ogen bestudeerden me nog steeds verontrust.
'Ik heb een hekel aan dit weer,' verklaarde ik.
'Een hekel? Maar dit is het leukste seizoen van het jaar!' riep Jack quasi verontwaardigd uit.
'Zo dacht ik er ooit ook over,' glimlachte ik nostalgisch. 'Maar twee jaar geleden... toen Thomas...'
Ik sloot mijn ogen en dwong de woorden over mijn lippen. 'Thomas -mijn man- is twee jaar geleden in het ijswater gekomen.'
Jack keek me medelevend aan. 'Het...-'
'Alsjeblieft, zeg niet dat het je spijt. Het is niet alsof iemand er iets aan had kunnen doen.'
Hij keek me een met een blik die ik niet kon plaatsen. Even leek hij precies op mijn grootvader – die had ook altijd zo gekeken, wanneer hij het over de tekortkomingen van zijn leven had.
'Kom, ik wil je iets laten zien.' Jack stond voor me en stak zijn hand uit. Verbaasd keek ik hem aan.
'Alsjeblieft?' vroeg hij met een scheve grijns. Twijfelend pakte ik zijn hand. Hij voelde ijskoud. Jack trok me omhoog.

'Waar gaan we heen?' vroeg ik met een retorische ondertoon. Ik vreesde dat ik precies wist waar we naartoe liepen.
'Vertrouw me, we zijn er bijna,' zei Jack. Hij loodste me om een laatste heuvel heen.

Abrupt bleef ik stilstaan. 'Ik ga niet verder.'

Jack keek me begripvol aan, maar sprak me toch tegen. 'Katharina, ik weet dat je hier niet heen wil. Maar ik moet je dit echt laten zien – ik kan je uitsluitsel geven.'
Twijfelend keek ik langs hem heen naar de rivier achter hem. Ja, díe rivier. 'Maar Thomas...'
'Ik weet het.' Jack keek naar het water voor ons. 'Ik was erbij.'

'Wat?!' Meteen trok ik mijn hand los. 'Dat kan niet. Ik was de enige getuige. Ik heb nog om hulp geroepen, maar niemand reageerde. Ik heb de omgeving moeten afstruinen om íémand te vinden!'
'Dat weet ik, ik hoorde je.'
'Maar niemand... Waarom... Thomas, we hadden...' Ik stotterde. Woede en verdriet vochten om de overhand.
'Ik wilde je helpen! Maar ik kón het simpelweg niet, want die rivier is de enige plek in deze buurt waar ik geen macht heb.'
'Macht? Je praat alsof je de koning bent!'
Jack zweeg even. 'Niet bij die rivier.'
Stomverbaasd keek ik hem aan. 'Die rivier,' vervolgde hij, 'is het terrein van de Sneeuwkoningin. Zij heeft de macht over de woeste rivieren. De rest van het Winterrijk is van mij.'
'Sneeuwkoningin? Winterrijk?' Ongelovig schudde ik mijn hoofd.
'Laat me het je tonen,' smeekte Jack. Ik sloeg zijn hand weg, maar volgde hem wel.

Aan de oever van de rivier stonden we weer stil.
'Kijk,' zei Jack. Hij stak allebei zijn armen uit, de ene boven de besneeuwde grond en de ander boven de rivier. Hij sloot zijn ogen.

Het begon te sneeuwen. Met een open mond keek ik naar het spektakel. Het weiland kreeg een verse laag sneeuw, terwijl het boven de rivier droog bleef. Het leek alsof het water een grens vormde.

Jack opende zijn ogen weer. Langzaam begon het weer zachter te sneeuwen. Hij grijnsde tevreden toen hij mijn kinderlijke verwondering zag.
'Wees eens eerlijk,' zei hij, 'zelfs als ik had kunnen helpen, had je geloofd dat ik geen illusie ben?'
'Nee,' antwoordde ik zacht. Ik richtte me weer naar de rivier. 'Maar wat heeft dit alles met Thomas te maken?'
'De Sneeuwkoningin is een wreed mens. Ze zoekt altijd naar mensen, het liefst mannen, die ze in haar kasteel kan houden als een soort huisdieren. Ik zie het als mijn taak om zoveel mogelijk mensen daarvoor te behoeden. De Sneeuwkoningin zoekt altijd naar manieren om mij te kwetsen als wraak. Thomas...' Jack sloeg zijn ogen gevuld met spijt neer. 'Hij was de enige die van mijn bestaan af wist. Dus de Sneeuw...-'

'Wacht, hij wist van jouw bestaan af?' onderbrak ik hem.
'Ja,' zei Jack. Hij glunderde. 'Thomas zag me een keer staan, terwijl ik een sneeuwstorm aan het maken was. Ik weet niet waarom, maar hij geloofde direct in mijn bestaan.'
'Typisch,' lachte ik. Plotseling drong het tot me door. 'Maar als de Sneeuwkoningin Thomas in haar kasteel houdt... is hij dan...'
Hoopvol richtte ik mijn blik op Jack.

'Daar was ik naartoe aan het werken.' Hij keek me stralend aan. 'Thomas leeft nog.'


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top