Gebroken licht
Author's Note: Dit stond oorspronkelijk in een apart boek, maar ik denk dat ik het beter bij mijn andere kortverhalen zet. Dit is geschreven voor een lokale wedstrijd met als opdracht 'Hoe groen is onze blauwe planeet?' en ik werd er tweede mee.
***
Kleuren. Dat is het eerste wat ik me herinner. Als kind had ik al levendige dromen. De kleurrijkste kwam steeds terug.
Eerst was ik in een donkere omgeving, de kleur van een lage noot. Zo laag dat je je niet bewust bent van het constante gezoem, maar het toch opmerkt als het plots wegvalt. Daarna wikkelden brede banden zich om me heen, als een trillende toon, en ook als ze me niet omhulden, had het gevoeld als een knuffel. Ik smolt weg en dan ontplofte er voor mijn neus een bal in een waterval van tinten die allemaal de lach hadden kunnen zijn van iemand om wie ik geef en de flarden bedolven me. Daartussen zweefden felle puntjes als warme – nee, koude – nee, warme – ik weet het niet – als waterdruppels. Ik begon te vliegen, sneller dan de wind, en zo schitterde ook de kleur die om me heen wapperde. Ten slotte sleurde een wervelwind van fragiele vlekjes met een kleur als de scherpe geur van tijm me naar beneden. Telkens werd ik dan wakker alsof de wereld een donzige wolk was. Of mijn bed althans. In die tijd was dat de helft van mijn wereld. Nog steeds laat de herinnering een vredig gevoel achter, maar dat was mijn kindertijd. Nu ...
Genoeg gemediteerd. Ik druk op mijn horloge en de blikkerige stem vertelt me dat het al voorbij half negen is, en ik moet nog opstaan. Ik mag dan goed getraind zijn, maar zo snel gaat dat nu ook weer niet. Om half tien moet alles klaar zijn, want dan staat Andreas hier.
Het broodbeleg is bijna op. Verdorie, dan moet ik één van de volgende dagen weer mijn weg zoeken door die rotstad, tenzij Andreas iets voor me meebrengt. Ik zou veel liever tussen het groen wonen, maar dan mag ik niet zelfstandig wonen omdat ik te moeilijk bereikbaar zou zijn, vooral voor de hulpverlening dan. Gelukkig zorgt Andreas vandaag en morgen voor het eten. En voor de rest van de praktische zaken. Ik moet alleen mijn persoonlijke spullen meenemen, wat neerkomt op kleren en mijn schildergerief.
***
Doffe kloppen op de deur galmen door de gang. Mijn appartement heeft een iets te goede akoestiek.
"Bellen zoals ieder normaal mens kan zeker niet, of wat?! Straks laat ik je langs het balkon naar binnen klimmen!" Mijn hand glijdt langs de muren terwijl ik naar de voordeur loop.
"Ik heb al drie keer gebeld, maar je hoorde me niet."
"Die kutbel heeft het begeven, bedoel je. Ik ben nog niet doof."
"Goed je weer te zien."
"Goed jou weer niet te zien. Niet horen zou nog beter zijn."
"Ik kan je wel doof maken, als je wilt."
"Als je het maar laat."
"Gaan we?"
"Mijn spullen liggen op tafel."
We nemen de lift. Op een trap struikel je net iets makkelijker en met een gebroken been zou ik al helemaal afhankelijk zijn.
Niet op de achterbank gaan zitten; daar ligt de tent al."
"Alsof ik ooit op de achterbank ga zitten."
"Ik zei het maar voor de zekerheid. Je moet zo kwaad niet kijken."
"Grappig, hoor. Bovendien sta je achter me." Ik installeer me op de passagiersstoel.
Ik weet het onmiddellijk als we op de Ring zijn. Ik haal mijn neus op. Die verdomde stank!
"Heb je op een citroen gebeten?"
"Ruik jij dan niets?"
"Wat dan? Ik heb niets gedaan!"
"Niet zo. Of jij hebt je reukzin compleet verloren, of jij hebt zo veel tussen die stinkbommen op vier wielen rondgereden dat je ze niet meer ruikt. Hoe kun jij die stank uithouden?"
"Jij ruikt gewoon twee keer zoveel als een normaal mens."
"Hoe je het ook draait of keert, die auto's stinken een uur in de wind – nu ja, hun brandstof – en als je het raam zou opendoen, zou jij er ook last van hebben."
"Meningen verschillen."
"Maar die stank zegt wel iets over hoe goed die uitlaatgassen zijn voor hun omgeving. We hadden een milieuvriendelijker vervoersmiddel moeten kiezen."
"Ik wil best tandemen, als jij me vertelt hoe we dan de tent, jouw schildersezel en mijn telescoop moeten meenemen."
"Touché." Ik luister naar de banden op het wegdek en het gebrom van motoren. "En toch zijn we niet bepaald milieubewust, en al dat verkeer rondom met ons."
"Ik weet het. Ik doe mijn best. Te voet, met de fiets, openbaar vervoer, dit is een elektrische wagen, ..."
"Een verschrikking voor mensen zoals mij."
"Jij weet ook niet wat je wilt."
"Ik zal nog eens nadenken over de ultieme oplossing en voorlopig die stank verdragen."
***
"We zijn er." Andreas' stem boort zich een weg door de wolken om mijn hoofd. Eindelijk. Ik open het portier. "Pas op voor plassen."
"Ik heb laarzen aan en ik kan ze toch niet zien."
"Je kunt wel voorzichtig zijn. Spat mijn auto niet vol met modder."
De zon schijnt. Ik hoor af en toe een blad ritselen. Met een beetje geluk droogt het gras snel, want het is warm. We hebben een goed moment uitgekozen om te kamperen. Ik snuif. Nat gras heeft de geur van nieuw. Als natte verf, maar dan beter. Zouden ze dat nog niet uitgevonden hebben, verf met een geurtje? Eén voor iedere kleur. Dan kan ik die ook makkelijker uit elkaar houden.
"Sandro, kun je me helpen de tent te dragen?"
"Waar sta je?"
"Hoor je mijn stem? Daarna dirigeer ik je wel." Ik loop om de auto heen. Kon hij de tent nu niet langs mijn kant uitladen? Zijn hand op mijn schouder houdt me tegen. "Je bent er. Oké, je moet gewoon het uiteinde van de tent aanpakken en achteruit stappen. ... Lukt het? ... Ja. ... Stop. Nu naar onze privécamping. Ik ga voorop. ... Rechtdoor. ... Naar links. ... Stop. Dank je wel. We zullen maar de rest van onze spullen gaan halen."
"Dat werd verdomme tijd."
"Ik kan niet alles alleen doen."
"Sorry. Ik vind het alleen zo fucking frustrerend dat ik voor alles van jou afhankelijk ben."
Ik tast in de koffer naar mijn tas en mijn schildersezel. Andreas laat me doen. Daarna leidt hij me terug naar het grasveld, zijn hand licht op mijn schouder. "Is er een plekje in de zon?"
"Niet te veeleisend worden." Hij lacht. "Ik ben zo meteen terug."
"Ik loop niet weg." Ik spreid het plastic dat ik altijd onder mijn schildersezel leg, uit over de grond. Ik bereid mijn verf voor, maar nu weet ik niet in welke volgorde de kleuren staan.
Andreas is terug en zet de tent op. "Andreas, kun je me even helpen?"
"Secondje, ik ben bijna klaar." Het gras ritselt door zijn voetstappen. "Wat is er?"
"Ik heb je hulp nodig om te schilderen."
"Alleen als jij vanavond met mij mee naar de sterren kijkt."
"Dat zal moeilijk gaan."
"Je weet wat ik bedoel. Ik zal het je wel vertellen."
"Je moet me zeggen waar mijn kleuren staan."
"Oké, euh ..."
"Pak mijn hand vast. Dat is gemakkelijker. En begin links."
Hij staat nu heel dicht achter me. Zijn adem kietelt mijn oor. "Dit is rood, daarnaast groen, blauw, geel, wit, ..." Bij het laatste potje houdt hij nog steeds mijn hand vast. "Maar wat heb je hier nu eigenlijk aan? Ik bedoel ... Jij je hobby, maar ... je kunt je schilderijen toch nooit zien. Je weet niet eens wat je schildert."
Ik zwijg even. "Ja. Ik kan alles, maar dat niet. Daarom moet jij mijn ogen zijn, zoals je dat ook bent als we naar de sterren kijken en voor al de rest. Jij moet me zeggen of het goed genoeg is. Ik kan niet zonder jou. Door jou kan ik zien."
"Sandro ..." Hij kust mijn nek. Ik verstijf. Ik wist het wel. Hij heeft nooit gezegd dat hij op jongens valt of dat hij op mij verliefd is, maar waarom zou hij anders zoveel voor me doen?
"Andreas, je weet dat ik ..."
"Ik weet dat je geen relatie wil. Sorry. Ik had het niet mogen doen."
"Het geeft niet. Zolang je nu niet bang wordt om me aan te raken, want ik kan letterlijk niet zonder jou als ik een beetje wil leven."
Hij laat me los. "Heb je me nog nodig?"
"Als gezelschap."
"Dan ga ik wel op dat plastic van jou zitten. Struikel niet over mij." Ik doop mijn penseel in de verf, maar nog voor ik een lijn kan trekken, vraagt Andreas: "Maar hoe doe je dat nu, met die kleuren? Ik snap nog steeds niet waarom je schildert en hoe je ervoor zorgt dat het resultaat niet om te kotsen is."
Zucht. "Schilderen is niet alleen een visuele kunst. Voor mij is het een soort dans. En verf heeft een geur. Terwijl ik schilder, kan ik ook voelen waar de verf nat is en achteraf voel ik de textuur. Ik kan mijn schilderijen alleen niet proeven, want ik wil mezelf niet vergiftigen."
"Dus jij schildert op intuïtie?"
"Zo'n beetje. Geheugen, gevoel en kennis. Over kleuren en schilderen bestaat ook veel theorie en die kan ik gemakkelijk leren."
"Maar jij kent het concept kleur toch niet?"
"Om eerlijk te zijn, droom ik nog wel eens in kleur."
"Was je niet heel jong toen je blind werd?"
"Drie. De meeste mensen vergeten inderdaad hoe kleuren eruitzien, maar ik heb het onthouden door mijn dromen. Ik merk ook nog het verschil tussen licht en donker, maar ik kan de namen van de kleuren niet linken aan de kleuren die ik in mijn dromen zie."
"Dus als ik groen zeg, weet jij niet wat je je daarbij moet voorstellen, ook al heb je waarschijnlijk wel eens de kleur groen gezien."
"Exact. Ik kan de kleuren in mijn dromen alleen op een niet-visuele manier beschrijven. Maar eigenlijk zou jij me kunnen helpen."
"Hoe dan?"
"Door hetzelfde te doen als ik. Kleuren beschrijven op een niet-visuele manier. Neem nu ... rood. Hoe voelt die kleur, hoe klinkt ze? Los van theorie die ik al ken en associaties met rode dingen."
"Rood is ... een sol. Een ... Zoals de lucht wanneer het net warm genoeg is om zonder jas buiten te verschijnen."
"En groen? En blauw?"
"Dat vind ik de mooiste kleuren. Groen is als de geur van bloesem, als de zon op je huid, als de eerste sneeuw in je hand voelen smelten. Groen is als ... Nee ..."
"Wat wou je zeggen?"
"Niets. Ik ... Ik wou iets doen."
"Wat dan?"
"Groen is als dit." Hij legt zijn hand op mijn wang. Ik heb het natuurlijk uitgelokt. Wat dacht ik anders dan dat het iets in die trant ging zijn?
"Ik ben blij dat je hier met mij wilt zijn, maar ..."
"Daar dienen vrienden voor."
"Niet iedereen zou me proberen te vertellen hoe groen eruitziet."
"Groen is een kleur zoals jij. Jij bent zoals groen."
"Ben ik een kleur? En welke kleur ben jij dan?"
"Blauw natuurlijk. Blauw ... is als een knuffel van je moeder, als een aardbei laten smelten op je tong, als iemands adem op je huid, als de geur van de zee." De woorden buitelen over elkaar.
"Je lijkt op dreef."
"Betekent dat dat je je nu iets bij die kleuren kunt voorstellen?"
"Dat kon ik sowieso al, maar ik zal het nooit zeker weten. Maar ik vind je vergelijkingen mooi."
"Bedankt. Toch iets wat ik voor je kan doen." Ik glimlach en zet mijn penseel op het doek.
***
Een fris windje kondigt de nacht aan.
"Hoe staat het ervoor, Sandro? Kom je je belofte na?"
"Beloofd is beloofd. Zijn er al sterren te zien?"
"Genoeg. En je moet daar niet in je eentje kou zitten lijden. Ik heb een deken."
"Profiteur." Ik kruip naast hem. "Wat staat er in de sterren?"
"De Grote Beer en de Kleine, Cassiopeia, Maagd, Venus."
"Echt, hè!"
"Wat?"
"Dat je Venus noemt. Je weet wel, de godin van de liefde."
"Dát heb jij erbij bedacht."
"Ja dan." Ik haal mijn schouders op. "Vertel eens."
"De sterren zijn het mooiste wat je je kunt voorstellen. Ik zou er echt een hele nacht naar kunnen kijken. Probeer het je voor te stellen: zo'n uitgestrekte donkere koepel als ... als een ruwe wollen trui, met daarin allemaal lichtpuntjes. En dan moet je beseffen dat sommige van die lichtpuntjes heel ver bij ons vandaan zijn of zelfs niet meer bestaan. Dat is toch verbazingwekkend? En hier is de sterrenhemel nog veel indrukwekkender, omdat er veel minder licht- en misschien ook luchtvervuiling is."
"Speelt dat een rol?"
"Hoe donkerder je omgeving is, hoe meer sterren je kunt zien en fijn stof vertroebelt je zicht. Maar ik vind heel de ruimte prachtig. De aarde vanuit de ruimte gezien, dat is echt schitterend. Een blauw met groene bol, onze mooie blauwe planeet."
"IJdeltuit."
"Hoezo?"
"Jij was toch blauw?"
"Ik heb groen ook vermeld." Daar gaan we weer. Straks denkt hij nog dat ik naar complimentjes zit te vissen. "Maar als je dan die kleine bol ziet, besef je hoe nietig wij zijn in dat onmetelijke heelal, hoeveel leven er toch op dat bolletje rondloopt, wat voor een kleurrijke planeet wij zijn."
"Je wordt er zowaar lyrisch van."
"Stoort dat je?"
"Nee, ik vind het juist leuk om naar je te luisteren. Ik kan niet naar sterren kijken, dus moet ik naar sterren luisteren." Zachtjes neurie ik: 'Midden sterren stijgt de maan naar een krans van wolken'.
***
Ik zit gevangen in een draaikolk met de kleur van te straffe peper. Ze sleurt me naar beneden en korrels duisternis bedelven me. Naalden prikken me op alle mogelijke plaatsen. Ik lijk omhuld door een schitterende krans van stralen, maar in een kille en harde kleur, zo agressief als maar kan. Ik kronkel, maar daardoor dringen de naalden dieper door in mijn huid. Geen cel van mijn lichaam lijkt gevrijwaard van pijn. Ik denk dat ik leegbloed. Dan zoeft er iets groots op me af. Het dringt mijn mond en neus binnen, mijn ogen en oren, de poriën van mijn huid en maakt zich met venijnige tentakels van me meester. Het enige wat ik nog merk, is dat dat monster me plet en ik stik.
***
"Aaah!" De gil ontsnapt me voor ik hem kan tegenhouden. Waarom zag ik die niet aankomen? Het gaat al jaren zo. Steeds dezelfde nachtmerrie en steeds word ik met een gil wakker.
"Sandro? Alles in orde? Wat is er?"
"Niets."
"Nee, wat is er? Waarom riep je?"
"Er is niets, zei ik. Ga maar terug slapen. Het was een stom grapje van mij. Sorry dat ik je wakker heb gemaakt."
"Nee, ik geloof je niet. Zelfs in dit licht kan ik zien dat je lijkbleek bent en je voorhoofd nat is van het zweet."
"Ik had een nachtmerrie. Ik ..."
"Wacht." Ik hoor een rits. Zijn slaapzak? Dan voel ik dat hij ook de mijne openritst. Hij kruipt dicht tegen me aan en neemt me vast, wrijft over mijn rug. Hij is warm. Ik wist niet dat ik het zo koud had.
"Andreas ..."
"Sst. Niet bang zijn. Ik ben bij je. Rustig ademen. Ontspan."
"Andreas ..." Hij kust me. Op mijn lippen. Ik blijf doodstil liggen. Ik zou hem kunnen wegduwen, maar ... Eigenlijk vind ik dit best wel fijn. Hij dringt zich niet op. Mijn linkerhand glijdt naar zijn schouder.
Uiteindelijk ben ik toch degene die de kus verbreekt. "Andreas, ik ... Heb je al eens eerder gekust?" Hij begint te lachen. "Waarom lach je? Dat kan ik toch niet weten? Ik heb nog nooit gekust."
"Sorry. Maar van alle dingen die je had kunnen vragen of zeggen ... Ik had alles verwacht, behalve dit. Nee, ik ben niet zo iemand die zijn seksuele behoeften bij de eerste de beste afreageert omdat hij iemand anders niet kan krijgen. Jij bent al van in mijn puberteit de enige die ik wil kussen."
"Dan zijn we dus met twee blinden in deze tent."
"Hoezo?"
"Liefde maakt toch blind?"
"Oh God, ik ben zo verliefd op je!" Ik wil vragen sinds wanneer hij in God gelooft, maar hij kust me weer, steviger en onstuimiger dan daarnet. Ik tast en leg mijn hand op zijn wang. Enkele baardstoppels prikken. Ik kruip nog dichter tegen hem aan. Hoe het moet, weet ik niet, maar ik probeer om actief aan de kus deel te nemen en me niet gewoon passief te laten kussen. En wat maakt het uit wat ik doe? Het is fijn en hij vindt het ook fijn, want hij knijpt zachtjes in mijn schouder.
Deze keer rek ik de kus tot we allebei buiten adem zijn. "Andreas, ik ... Ik weet niet wat je in me losmaakt, maar ... Ik genoot van je kussen, maar ik denk dat ik nog steeds geen relatie wil."
"Daar moet je nu niet over nadenken. Je hebt geen idee hoe gelukkig ik op dit moment ben. Ga maar slapen. Misschien droom je nu van mij."
Ik glimlach. "Slaap wel, egoïstje."
***
De bel gaat. "Kom maar binnen! De deur is open!"
"Dag Sandro." Andreas legt zijn hand even op mijn schouder.
"Leuk dat je bent gekomen. Ik heb iets voor jou."
"Iets voor mij? Toch geen portret van mij?"
"Het is maar hoe je het interpreteert, want het is wel een schilderij. Jouw beschrijvingen van groen en blauw en van de aarde hebben me geïnspireerd. Het ligt op de tafel."
"Het is prachtig, al is onze blauwe planeet in deze versie wel heel groen. Zeker dat je niet gewoon jezelf hebt geschilderd?"
"Ik heb de liefde geschilderd, wat jij voor mij betekent. Ons."
"En wij zijn een hele wereld, in oceaanblauw en bladgroen."
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top