De dieven-ring

Het plan was eigenlijk heel simpel. Ik had de koning gevraagd of hij een keer verstoppertje met me wilde spelen. Het was een nieuw spel wat ik zelf had bedacht en ik wilde het graag een keer uitproberen. De koning moest tot honderd tellen en in die tijd zou ik mezelf 'verstoppen'. Wanneer hij klaar zou zijn met tellen mocht hij me gaan zoeken.
In werkelijkheid gebruikte ik deze tijd om mezelf om te kleden en een uitweg te vinden naar de stad. Toen ik de burgerlijkste kleren had aangetrokken die ik maar kon vinden, liep ik via de trap naar de eetzaal en zo naar de lage hal. De lage hal werd zo genoemd omdat het zich op het laagste punt van het kasteel bevond. Alleen de kerkers en gevangenissen waren nog lager. Ik had al wel eens eerder onbekende mensen uit de hal vandaan zien komen en weer verdwijnen, dus dit was de meest logische plek om naar een uitgang te zoeken.
Ik ging eerst voor de meest logische uitgang; de reusachtige poort aan de andere kant van de hal. Ik probeerde hem zachtjes open te doen maar er kwam maar geen beweging in dus ging ik er als maar harder en harder tegen duwen, tot ik het uiteindelijk opgaf. Ik was toen nog jong en zwak, maar ondanks dat, was het duidelijk dat de deur muurvast zat. Haastig probeerde ik een andere doorgang te vinden maar ook de kleine deuren zaten dicht.
Toen ik bijna alle hoop had opgegeven, omdat ik wist dat de koning bijna klaar zou zijn met tellen, zag ik opeens iets gloeien onder een van de vloertegels, vlak voor de poort. Terwijl ik er langzaam op af liep, schoot opeens een van de reusachtige tegels omhoog en kwam er een soort kleine ijzeren cabine tevoorschijn. Hij had dubbele deuren aan de voorkant, een van hout met daarvoor nog een van ijzer. Toen de deuren open gingen, kwam er een klein meisje naar buiten gelopen.
"Hallo".
"....hallo".
Het meisje boog en liep snel langs me terwijl ik nog steeds verbijsterd was over het mechanisme. In plaats van de poort (die misschien al wel jaren niet meer gebruikt was) was er een ondergrondse lift, waarschijnlijk in verbinding met de stad. Zonder te aarzelen liep ik snel de cabine in en sloot de deuren. Er waren vier knoppen waar ik op kon drukken maar er stond niet bij waar ze naar ze me naar toe leidde. Na de honderdste keer iene-miene-mute gedaan te hebben koos ik toch maar voor de onderste.
Het voelde alsof je op het punt stond te gaan zweven, zo snel ging de lift omlaag. Toen hij eindelijk afsloeg werd ik helemaal naar één kant gedrukt en daar bleef ik zitten totdat de verschrikkelijke rit over was. Toen de deuren uiteindelijk weer opende was ik zo misselijk dat ik eerst niet goed besefte waar ik was. Nog steeds wankelend liep ik de lift uit, waarna hij meteen weer verdween. Hij was uitgekomen bij een deur van wat een normaal huis leek. Waarschijnlijk waren al deze uitgangen verborgen in de stad zodat mensen niet zomaar het kasteel in konden en mensen vanuit het kasteel onverdacht op straat konden gaan. Ik had ook zo'n vermoeden dat als ik zou aanbellen, de lift binnen enkele seconden weer terug zou zijn.
Nog steeds een beetje misselijk, begon ik nu te merken waar ik was beland. De straten waren vies en het vee liep los in de menigte. Een zwarte walm hing boven de daken en de huizen waren klein en saai. De koning had me er wel eens over verteld maar ik had nog nooit de buitenste ring van de stad met eigen ogen gezien. De dieven-ring, vernoemd naar de vele armelui en criminelen die in de ring woonde. De hoofdstad had in totaal vijf ringen. De dieven-ring; waar het laagste van het laagste woonde, de ambachts-ringen; bestaand uit een woon-ring voor de arbeiders en een industriële-ring met fabrieken, gilde huizen en winkels, de adellijke ring; een erg deftig complex met prachtige huizen en tuinen en de duurste winkels voor alleen de rijkste onder de bevolking, en aan de top het kasteel van de koning, met daaromheen nog woningen voor officieren, meesters en gasten, en de benodigde opslaghuizen voor bijvoorbeeld wapens en voedselvoorraden. Ook was het plein voor het kasteel een belangrijke handels markt waar mensen van alle rangen naartoe kwamen om te kopen en onderhandelen.  Er waren dan ook ondanks de grote verschillen in welvaart en status maar twee stadsmuren: een aan de buitenkant van de stad en een tussen de ring van de arbeiders en de adel. Er was mij toen de tijd verteld dat de poort bijna altijd dicht was (behalve op de marktdag van de week) omdat de adel bang was voor dieven en kidnappers die naar binnen konden glippen.

Terwijl ik nog steeds onderzoekend, met een mengeling van angst de buurt rondkeek, kwam er een meisje naar me toe gelopen. Ze was niet veel ouder dan ik en zat van top tot teen onder het vuil. Bedelend stak ze haar handen naar me uit, hopend dat ik iets zou geven. Ook al had ik dan mijn burgerlijkste kleren aangetrokken, voor de dieven-ring straalde ze nog steeds rijkdom uit.
Ik vroeg aan het meisje of ik haar shirt mocht hebben, in ruil voor mijn overhemd. Gretig knikte ze met haar hoofd en deed haar shirt uit. Het was vies en oud, en het was niet meer te zien welke kleur hij ooit was geweest. Ondanks dat zat het shirt erg comfortabel. Ik gaf haar het overhemd en hielp met aantrekken. Ze had duidelijk nog nooit zijde aangehad, want het meisje bleef het hemd maar aanraken en vastpakken. Ik groette haar en dankbaar groette ze terug. Daarna rende we allebei een andere kant op.
Het shirt was dan wel vies, maar verder zag ik er gewoon nog uit als een rijkeluis-jongetje. Ik pakte wat stof van de grond en begon het in mijn haar en kleren te wrijven. Later vond ik ook nog een afgelegen varkens stal, waar ik met de modder mijn outfit helemaal afmaakte.
Ik kon met een gerust hart nu de straten van het dievenhol rondlopen, te minste, wat je gerust kon noemen. Op een of andere manier zagen alle mensen er eng uit, met hun littekens en tatoeages.
Toen ik oogcontact maakte met een ruig uitziende man, kwam deze dreigend op me af. Langzaam werd ik ingesloten totdat er geen uitweg meer was. Ik deed mijn ogen dicht, bang voor wat er daarna zou gaan gebeuren. Een stomp in mijn zei, daarna een in mijn maag. Het enige wat ik kon doen was hoesten en blijven liggen, hopend dat iemand me te hulp zou schieten. Ik had mijn ogen nog steeds gesloten,  maar in de verte hoorde ik een bekende stem.
"Laat hem gaan, jullie achterbakse landlopers!"
Ik keek op, en zag het vertrouwde gezicht van Kian, samen met iemand waarvan ik vermoedde dat het zijn oudere broer was. Ze sleurde me mee terwijl de woedende mannen achter ons aan stormde. Toen we ze uiteindelijk af hadden geschud, zakte we hijgend op de grond.
"Zo...(hijg, hijg)... wat doe jij hier? Ik dacht dat je...(hijg)... nu al wel onderhand op je gouden troon zou zitten?"
Ik merkte dat hij expres zo weinig mogelijk woorden gebruikte die over het koningschap gingen, maar nog steeds wel probeerde te praten over het onderwerp. Het was duidelijk dat hij de vloek van de zegel wilde vermijden.
"Ik vond het nogal saai worden daarboven dus ik ben naar buiten geglipt toen de koning (letterlijk) niet keek. Ik wist niet dat je in de dievenring woonde."
Kian lachte. "Had je dat nog niet gemerkt dan? Ik dacht dat je het toch wel duidelijk kon zien. Ik ben tenslotte een echte kool-eter* van hart en ziel!"

(*kool-eter: een benaming/scheldwoord voor de arme mensen die in de dievenring voor de kost in de koolmijnen werken. Het woord komt van de zwarte onderhelft van het gezicht, wat samen met de armen het enige is wat niet bedekt is tijdens het graven)

We lachte en praatte over wat we allemaal hadden gedaan sinds we elkaar niet meer hadden gezien. De broer luisterde aandachtig mee, nieuwsgierig naar hoe het leven van een rijke nou eigenlijk was.

"....dus zo ben ik uiteindelijk hier beland." Vertelde ik. Kian schaterde van het lachen en ook zijn broer lachte hard mee. "Als wij je toch niet gevonden hadden hé? Man, dan zou je nu bandietenvoer zijn geweest! Gelukkig voor jou dat we een pakketje moesten ophalen, anders had waarschijnlijk niemand je geholpen!"
Tja, zo was Kian altijd al geweest. Een hoop eigendunk maar als het erop aankwam stond hij altijd voor je klaar.
"Nog maals bedankt Kian" zei ik, "Echt, ik meen het."
Kian werd rood en stotterde:"t-tuurlijk! Ik ben je vriend, dat doen vrienden toch voor elkaar?"

Ik knikte. Dit was waar ik naar opzoek was geweest. De vriend waar ik op kon vertrouwen.

"Ik denk dat we zo meteen maar eens terug moeten gaan." De broer knikte instemmend.
"Kun je staan?" Vroeg Kian en met moeite kwam ik overeind. Met een beetje ondersteuning van de twee broers, kwamen we uiteindelijk bij hun huis. Het was klein en armzalig, maar het had die warme sfeer die ieder familie huis had. De deur vloog open en een oudere vrouw rende naar buiten.
"Jongens toch! Waarom duurde het zo lang? Toen net is ze weer flauwgevallen! Oh, wie is dat?"

Verbaasd kwam ze voor me staan. Ze kwam zo dicht bij dat onze neuzen elkaar bijna raakte en bekeek me aandachtig.

"Eh mam" zei Kian aarzelend "Dit is die vriend waar ik zo veel over heb verteld. Hij is vandaag naar beneden gekomen, maar meteen werd hij in de val genomen door een groep landlopers."
"Oh het spijt me om dat te moeten horen." zei de moeder "Je ziet er inderdaad niet al te best uit. Kom snel naar binnen, dan knappen we je wel weer op."
Binnen was het één groot kippenhok. Overal liepen kinderen, jong en oud, door elkaar heen. Er klonk geschreeuw en gejubel en je kon elkaar nauwelijks verstaan boven het lawaai uit. Gelukkig nam Kians moeder ons mee naar boven, waar het al weer een stuk rustiger was. Ik werd op een simpel stro bed gelegd in een krappe slaapzaal. Terwijl de moeder een kruide mengsel aan het maken was, zag ik Kians broer naar de andere kant van de kamer lopen. Er lag daar ook iemand op bed, maar zij zag er een stuk slechter uit. De broer haalde iets uit zijn zak en gaf het aan het meisje.
Kians moeder zag me kijken en zei: "Dat is onze ena jongste dochter Ellie. Dat arme meisje heeft een erg dodelijk virus opgelopen. Mensen noemen het ook wel 'de lachende dood'."
De moeder pakte haar zakdoek en droogde haar opwellende tranen. "Maar jij hoeft je daar geen zorgen om te maken hoor, ze word vast wel weer beter."
Ze verzorgde mijn wonden en verliet de zaal.

Het was wel degelijk mijn zorg. Als toekomstige sinm moest ik toch zorgen voor mijn volk? Waarom had ik dan nog nooit eerder gehoord van dit virus? Ondanks mijn eerdere intentie om voorgoed weg te blijven uit het kasteel, besloot ik toch maar dat ik na mijn bezoek weer terug zou gaan. Ik wilde helpen, maar dat kon alleen maar als de koning wist wat er gaande ging.

Nadat ik me iets beter voelde liep ik naar het bed van Ellie. Ze was erg bezweet en had hoge koorts. Ook stond haar mond in een nogal geforceerde glimlach. Voor een tijdje bleef ik zo aan haar bedrand zitten, totdat Kian naar boven kwam met een grote kom soep.
"Hier, pak aan." Hij gaf met de kom en en een stuk brood.
"Weet je het zeker?" Zei ik "jullie hebben al zo weinig. Kan dit niet beter naar je familie gaan dan naar mij? "
Kian schudde lachend zijn hoofd. "Natuurlijk niet! Jij bent hier de gast en jij krijgt dus ook een deel. Als je het zeker wilt weten, kom mee." Hij trok me de kamer uit, mee naar beneden. Daar, aan een grote eettafel, zaten alle kinderen genietend van het avondmaal. Ik ging de hele tafel rond en merkte uiteindelijk een meisje op wat me bekend voorkwam. Toen ik naast haar aan tafel ging zitten zag ik dat ze mijn overhemd droeg.
"Ahem, ben ik jou vandaag niet al eens eerder tegen gekomen?" Het meisje keek me voor een seconde strak aan met haar felblauwe ogen en draaide daarna met een rood hoofd de andere kant op.
"Je hoeft je niet te schamen hoor" zei ik lachend, "dat overhemd staat jou toch veel beter dan mij." Het meisje keek me verlegen aan en lachte zachtjes mee.
Kian zag ons lachen en vroeg:"Heb je Mina al wel eens eerder ontmoet?"
Ik vertelde het verhaal en Kian knikte instemmend. "Ik vroeg me al af waar ze zo'n mooi overhemd vandaan had weten halen, maar ze wilde het maar niet zeggen. Typisch Mina."
Mina bloosde. De rest van de avond deden we spelletjes en vertelde we elkaar de meest gekke verhalen.
Toen ging opeens de bel en Kian zei dat ik me moest verstoppen. Ik klom in de boekenkast en hield de deur op een kier. Ik hoorde allemaal lage stemmen bij de deur vandaan komen maar ik kon niet horen waar ze het over hadden. Toen de voordeur weer dichtging kwam Kian me halen. "De kust is veilig, je kunt weer naar buiten komen."

voorzichtig kroop ik uit de kast en langzaam verzamelde iedereen zich om mij heen. Kians moeder kwam naar voren en zei met een ongeruste blik:"Dat waren de soldaten. Er is een zoektocht uitgezet voor een jongen uit de rijkere ringen. Je moet haast maken als je nog ongemerkt thuis wil komen!"

Ik wilde al de deur uit lopen toen Mina met mijn overhemd aan kwam lopen. "Hou het maar, Jij hebt er waarschijnlijk meer aan dan ik." zei ik en Mina's gezicht lichtte op. Terwijl ze stilletjes (maar overduidelijk tevreden) in een hoekje ging zitten, gaf Kians moeder me een donkergrijze mantel.

"Neem deze mantel, zo zullen de soldaten je minder snel zien. Het is niet veel, maar..."

"Uw heeft me heel erg geholpen. Ik heb niet meer zo veel lol gehad in een lange tijd. Heel erg bedankt." Ik bedankte haar nogmaals en zei gedag tegen Kian. " Ik zal je weer  komen opzoeken zodra ik kan"  beloofde ik en Kian stak zijn duim op. "Daar hou ik je aan." Na nog een laatste blik op Kians familie te hebben geworden verliet ik het armzalige huisje. Zodra ik het huis uit was verschool ik mijn gezicht onder de kap van de mantel en probeerde de soldaten zoveel mogelijk te vermijden.

Toen ik de laatste hoek om ging hoorde ik opeens geschreeuw in de verte. Ik kon het niet precies verstaan maar ik wist zeker dat het niks goeds betekende. Ik rende zo hard al ik kon naar de deur toe en drukte op de bel. Er klonk een zacht klingelend geluidje maar er gebeurde niks. Was de lift nog onderweg? Opnieuw drukte ik op de bel maar weer gebeurde er niks. Ik hoorde de soldaten dichterbij komen en in paniek begon ik sneller en sneller op de deurbel te drukken.

Net toen ik zeker was dat de soldaten me zouden vinden klonk er weer een klingelend geluid, maar dit keer was het een andere melodie. Het leek een beetje op het geluidje als je iets had gewonnen bij een van die gokkasten. De deur vloog open en ik sprong naar binnen, net op tijd om de soldaten te kunnen ontwijken. De deuren sloten, maar voordat ik op een knop kon drukken begon de cabine al in beweging te komen. Misselijk en nog steeds beurs van het gevecht ging ik op de grond zitten. Voordat ik het wist was ik al weer aangekomen ik de lage hal. Toen de deuren open gingen stond de koning voor de  ingang. Ik kan me niet meer herinneren wat zijn uitdrukking precies was maar hij was niet boos of gefrustreerd. Integendeel, hij was juist heel klam en droeg me terug naar mijn kamer terwijl ik langzaam in slaap viel. Wat dacht hij toen wel niet, op zijn leeftijd!


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top