3| "LIFE HAS JUST BEGUN"
______________________________
WAAROM HEB IK hem alles verteld? Waarom heb ik deze ene keer niet gewoon nee gezegd, zoals ik zo vaak doe als mensen me mij willen praten. Waarom bleef ik deze keer zitten om alle vragen die hij had aan te horen? Het zou gemakkelijker geweest zijn als ik was opgestaan om weg te lopen. Om alle vragen die hij had achter mij te laten - letterlijk - en om nooit antwoorden aan hem te geven. Ik zou hem alleen achterlaten, zoals hij dacht dat ik was.
Alleen deed ik dat niet.
Natuurlijk deed ik dat niet.
Voor een lange tijd hadden wij er zwijgend gezeten. Soms keek hij op naar de lucht. Soms plukte hij een grasspriet om er zenuwachtig aan te pulken. En heel som s keek hij mij aan, met een blik die smeekte om de stilte te eindigen. In praten ben ik echter nooit goed geweest. Ik wilde het risico niet lopen om dit moment eveneens te verpesten. Het liefst had ik gewild dat het voor eeuwig door zou gaan. De rust die om ons twee heen hing, moest er blijven hangen. Ik wilde hem alleen horen adem halen en af en toe horen mompelen over hoe warm het was voor het moment van het jaar.
Toen wendde hij zijn blik volledig naar mij toe.
'Je hoeft het niet te doen,' fluisterde hij. De woorden werden snel meegenomen door de wind. Beiden keken we ze na.
Op mijn beurt staarde ik hem terug aan en schudde mijn hoofd. Natuurlijk hoefde ik het niet te doen, ik hoefde helemaal niets te doen. Toch voelde het alsof ik het moest doen, alsof ik iemand de waarheid moest vertellen. Nu hij hier toch zat, was hij de enige die naar mij zou kunnen luisteren.
Dus haalde ik diep adem en zij dat hij moest beginnen.
Waarover?
De roddels. De verhalen die iedereen wel had gehoord, maar zodanig had aangepast dat ze waren veranderd in leugens. Iedereen had een andere versie gemaakt en dat was het probleem. Mensen bleven praten, zelfs als ik aangaf dat ze hun bek eens moesten houden. Zolang er gepraat kon worden over mij, zou dat ook gebeuren. Het maakte niet uit of alles waar was of niet, als ze maar voor vermaak zorgden.
Het maakte niet uit of alles waar was of niet, als ze maar voor vermaak zorgden en laten die twee dingen nou precies zijn wat de roddels over mij inhouden.
Waar.
Vermakelijk.
Voor kort twijfelde hij nog of hij het wel moest vragen. Het was in zijn ogen af te lezen; een felle glinstering die mij niet ontweek. Standvastig bleef ik hem echter aankijken om hem in stilte uit te dagen toch erover te beginnen.
Uiteindelijk gooide hij de restjes van alle grassprieten weg en trok zijn benen omhoog, om zijn hoofd erop te laten rusten. De twijfels waren nog steeds zichtbaar, maar hij kon ze op een of andere manier verborgen houden. Hij kon ze verborgen houden tot de zon achter de boomtoppen verdween en de maan naar boven kwam om te sterren te laten ontwijken. Zolang hadden wij daar gezeten: twee verdwaalde en verloren tieners die elkaar zo graag de weg wilden wijzen. We spraken echter niet dezelfde taal. Hij kon woorden zo mooi laten klinken, zelfs de meest gevaarlijkste. Ik nam de schoonheid van elk woord weg.
Dus toen hij de eerste vraag stelde, klonk het adembenemend en was mijn antwoord slechts een verzameling verrotte woorden.
'Is het waar dat je soms meisjeskleding draagt?'
Op basis van die vraag kon ik al vertellen wat zijn volgende vraag zou worden. Het leven kan soms zo voorspelbaar zijn. Maar ik had hem beloofd antwoord te geven op zijn vragen. Het moest verteld worden, ik moest zeggen wat ik van het gehele verhaal vond. Ik moest het gehele verhaal vertellen.
Wat is meisjeskleding eigenlijk? Zijn het felle kleuren of de dunne spaghettibandjes? Is het de kleding die soms te strak kan zitten en andere keren te kort lijkt te vallen? Wat maakt het eigenlijk uit wat ik draag? Waarom zou ik het niet mogen dragen? Wat maakt het uit of ik de ene dag een zwarte broek draag en de volgende dag een zwarte rok?
Het maakt helemaal niets uit.
'Is het waar dat je soms jongenskleding draagt?' had ik zonder erover na te denken terug gevraagd. Als hij probeerde een punt te maken, dan had ik het niet begrepen. Niet dat er een punt gemaakt kon worden. Kleding was kleding. Haal de borden weg die aangeven wat voor mannen en vrouwen is en niemand zal er meer over nadenken. Behalve de mensen die erover wíllen nadenken.
Zijn gezichtsuitdrukking was goud waar. Er verscheen een diepe frons op zijn voorhoofd, die zichtbaar was geworden door de zachte wind. Het maakte duidelijk dat hij er niets van begreep. Dat hij niet begreep wat ik hem wilde vertellen. Hij bleef mij langer aankijken met zijn ogen die vol stonden met gouden stipjes die nooit stil leken te kunnen staan. Verward, dat was hij, en dat wist ik zeker.
Hij wilde het echter niet laten zien. Zo snel als het moment was gekomen, verdween het weer. Alsof hij uit een trance werd gehaald, schudde hij zijn hoofd. Zijn haren zaten weer door de war, waardoor hij eruit begon te zien alsof hij in het park, de wildernis, thuis hoorde. Deze keer bracht hij het niet terug in model. Integendeel; hij vouwde zijn handen langzaam in elkaar en zuchtte eens diep. 'Het zijn gewoon de roddels die over je verteld worden. Je zei dat ik ernaar mag vragen.' Zijn stem had zo breekbaar als glas geklonken, glas dat stuk viel zodra ik met mijn ogen rolde.
Natuurlijk had ik gezegd dat hij ernaar mag vragen. Dat was het hele probleem. Het probleem was dat alles wat ik probeerde te zeggen over zijn hoofd heen vloog. Hij deed niet eens een poging om ernaar te grijpen, hij liet het gewoon gebeuren.
Ik haalde een keer diep adem, slechts één keer, om vervolgens over mijn woorden na te denken. De neiging om een sigaret te pakken, was groot, maar hij hield elke beweging die ik maakte, scherp in de gaten. Dus opende ik mijn mond. 'Weet je wat het probleem is met de maatschappij?'
De ongeloof was deze keer heel duidelijk van zijn gezicht af te lezen. Zijn ogen werden groter en hij fronste, totdat hij zijn hoofd schudde. 'Nee.'
Hoe kon hij het niet weten? Er moest toch iets zijn dat mis was in zijn ogen. Hij kon onmogelijk denken dat de wereld de hele tijd rozengeur en maneschijn was. Deze dag had hij zelf een plek gezocht waar hij veilig was voor zijn halfbroer. Er moest iets zijn. Er moest wel iets zijn dat volgens hem verkeerd was aan de maatschappij.
'Wat is het dan?' vroeg hij om de stilte te breken. Zijn stem was zacht, alsof hij het eigenlijk niet mocht weten. Alsof ik hem een geheim zou vertellen. Het moest dan ook een geheim blijven.
Er bestaan geen geheimen. Niet in deze maatschappij.
'Ze hebben regels opgesteld die niet vaststaan op papier,' had hij langzaam gezegd, hopend dat het dan beter te begrijpen was. 'In plaats daarvan hebben ze het in iedereens hoofd gestampt.' Ik had bitter geklonken, wat niet mijn bedoeling was geweest. Gevoelens bedwingen is iets waar ik nooit goed in ben geweest, dat zou ik toegeven. Deze keer was zo te horen geen uitzondering.
Gelijk keek hij van mij weg, alsof hij zich aan mijn woorden en de toon had verbrand. Ik wist zeker dat ik hem had beledigd. Aan de andere kant; de maatschappij had zo te merken zijn hoofd niet overgeslagen. 'Het is gewoon -' probeerde hij.
'Het is gewoon wát?' had ik hem ruw onderbroken. Waarschijnlijk zelfs te ruw. Om het te vergeten, stak ik eindelijk een sigaret op. Dee keer keek ik hem diep in de ogen aan terwijl ik dat deed. 'Dit bedoel ik dus. Cialan Ece Vertus mag geen kleding dragen die te koop is op de damesafdeling, want hij is een jongen. Maar stel dat Cialan Ece Vertus Cialana Ece Vertus was en kleding kocht van de herenafdeling, dan maakt het ineens minder uit. Waarom? De dikke trui en de grote broeken staan haar goed, maart de even grote jurk maakt de jongen die naast haar staan, belachelijk? Is dat het soms?' Ik had het hem allemaal in een adem verteld. Het moest er gewoon uit. Het leven was oneerlijk; de een mocht dingen doen en de ander mocht dezelfde dingen juist niet doen. En waarom> sinds wanneer bepalen andere mensen wat iemand wel en niet mag dragen? Waar was de vrijheid om jezelf te zijn die de maatschappij al duizendmaal had beloofd?
Nergens.
Ik wist het wel.
Zwijgend had hij weer een grasspriet geplukt om er mompelend zijn aandacht aan te geven. Het was een aanblik dat op een of andere manier een rustgevend effect op mij had gehad. Zijn vingers bewogen handig over het stukje natuur heen, vingers die onbeschadigd leken, al wist ik dat het tegendeel waar was.
Ik had niets gedaan om de stilte te onderbreken. Waarom zou ik? Zodra ik mijn mond open deed, zou ik hem beledigen en dat was wel het laatste wat ik wilde doen. Ik wilde dat hij zo lang mogelijk beef zitten, gewoon hier, aan mijn zijde.
'Heb je nog meer te vertellen?' Een glimlach verscheen op zijn gezicht, een zeldzaam verschijnsel die hier niet thuis leek te horen. Hij probeerde spot met mij te drijven, dat had ik zeker wel door. Toch maakte het mij niet uit.
Grijnzend haalde ik mijn schouders op. 'Er valt genoeg te vertellen. Als je wil kan ik zelfs een lijstje maken.'
'Is het soms zo erg?'
'Je wil het nier weten?'
Zachtjes had hij gelachen, een geluid dat nu ik eraan terugdenk, ik graag weer zou willen horen. De stilte die in deze kamer heerst, wordt echter soms alleen onderbroken door het gemompel van Faolon. Het zal mij niets verbazen als hij straks wakker wordt door een nachtmerrie.
De volgende vraag die hij stelde, was niet zo voorspelbaar, zoals ik wel had gedacht. De woorden galmden door het park heen om vervolgens op mijn schoot te belanden, of zelfs in mijn hoofd.
'Is het waar dat je nu bij je oom woont omdat je oude huis is afgebrand?'
Het kostte hem zichtbaar moeite om de vraag te stellen. Zenuwachtig keek hij van mij weg, hopend dat het de vraag zou verzachten. Dat deed het echter niet. De vraag was de harde waarheid die ik niet langer kon vermijden. Hoewel ik had gedacht dat hij het niet zou vragen, deed hij het toch en vanaf dat moment wist ik dat het verleden weer mijn kant op kwam rennen.
Om het trillen van mijn handen tegen te gaan, reikte ik weer naar een sigaret. Hij haalde echter snel en handig uit om het uit mijn handen te halen. Hij schudde simpelweg een keer zijn hoofd en gebaarde dat ik moest praten.
Dus begon ik met praten.
De gehele situatie heeft nooit de tijd gekregen om volledig tot mij door te dringen. Stukken herinneringen dringen af en toe tot mij door, maar de gehele gebeurtenis is mij nog steeds onbekend. Zonder er te diep over na te denken, vertelde ik hem alles. Over hoe hoog de vlammen konden komen tot het moment dat ik uit het huis was gekomen. Over hoeveel paniek er door mij heen ging tot over hoeveel verdriet er volgde. Over de realisatie dat herinneringen en ouders weg waren. Elke gedachte dat ik normaal op zou schrijven, werd hardop verteld en in stilte luisterde hij ernaar.
Ik vraag mij af waarom ik zo uitgebreid antwoord had gegeven. Waarom ik hem alles had verteld, terwijl ik normaal zou zwijgen als het graf. Hij had het recht ervan te weten zoals ieder ander had. Ik kende hem pas een dag en niet eens een gehele dag. Het kon niets te maken hebben met zijn onschuldige uiterlijk. Met zijn grote ogen en nerveuze trekjes. Het zou mij niets uitmaken hoe hij eruit zag. Hij zat hier, naast mij, luisterend naar mijn verhaal dat een grote tragedie leek.
Wat was het aan hem dat mij gewoon liet praten? Dat mij niet langer liet twijfelen over elk woord dat mijn mond verliet? Dat mij voor even mijn ware zelf kon laten zien?
Als magie bestond, dan bezat hij het zeker.
Zodra ik uitgepraat was, haalde hij diep adem en zuchtte luid. Het klonk alsof hij verslagen was, alsof dit aanhoren hem door al mijn gevoelens had gebracht. Voor een moment sloot hij zijn ogen om alles tot hem door te laten dringen. Ik zag dat hij probeerde een voorstelling te maken van de vlammenzee. Hoe het zou zijn om midden in een afgebrand huis te staan, hopeloos aanhorend hoe het gehele gebouw in elkaar gaat storten. Alles wat hij liefhad, zou voor zijn ogen tot as vergaan. De boeken, de foto's, de meubelstukken en als laatste zijn familieleden.
Zijn ogen gingen weer open en de rouw stal het goud uit zijn blik. Hij zag er leeg uit, zwart-wit in een kleurrijke wereld. Uiteindelijk leek hij door te hebben hoe hij eruit zag. Een waterige glimlach verscheen en hij opende zijn mond om een verzameling onbekende woorden te zeggen.
'Wat zeg je?'
'Het spijt mij,' herhaalde hij, deze keer duidelijker. Het klonk zwak, maar hij meende het wel. Natuurlijk meende hij het, hij zal niet liegen.
Met een opgetrokken wenkbrauw had ik naar hem gestaard, bepalend hoeveel waarde ik aan zijn woorden moest hechten. Het waren drie simpele woorden. Ik had ze al zo vaak gehoord. Mensen voelden medeleven met mij, alsof zij er iets aan konden veranderen. Dat konden ze echter niet. Dus waarom gedroegen zij zich zo, elke keer weer?
Er kwam weer een stilte nadat ik zijn excuses had weg gezwaaid. Ik wilde er op dat moment niet aan denken. Ik wil er ook nu niet aan denken en toch doe ik het. Het is zijn stem, de emoties die hij stopt in een paar simpele woorden.
Hoe durft hij?
Voor een laatste keer opende hij zijn mond weer. De vraag had snel zijn mond verlate, gehaast, alsof het zijn mond kon veranderen. Het was de vraag die ik had voorspeld. De vraag waarop ik had gewacht, de vraag die iedereen zou stellen als zij in zijn plaats daar naast mij zaten.
En die vraag was:
'Is het waar dat je een jongen hebt gezoend?'
In plaats van wegkijken, bleef ik hem aankijken. Strak. Geen zwakte tonend. Hem niet gelijk gevend, ook al had hij gelijk.
Deels, tenminste.
Mijn lippen hadden die van een andere jongen aangeraakt. F het zoenen was of iets anders, maakte in dit geval niet uit. Op foto's zag het eruit alsof wij zoenden, dus moest het dat wel zijn. Maar dat was het echter niet.
Het gebeurde allemaal op een feest, een feest waar mensen dronken worden en zich overgeven aan de drank en hormonen. Natuurlijk moest ik op de verkeerde plek op de verkeerde plaats zijn. Ik had gewoon nee moeten zeggen tegen het feest. Ik had moeten weten dat het niets voor mij was.
Wat als ik het had gedaan? Wat als ik een jongen had gezoend? Wat als ik een jongen had gezoend die niet dronken was? Zal het allemaal zoveel uit moeten maken? Het is niet alsof het een virus overbrengt, alsof het anderen aangaat, alsof de wereld zou vergaan als ik het deed. Als het een dood was in de naam van liefde, zal het allemaal niets uit moeten maken.
'Is het waar dat je een meisje hebt gezoend?' vroeg ik terug zonder erover na te denken. Het verliet mijn mond, deze keer net zo bitter als eerder. Ik wilde zijn reactie gewoon weer zien, weten of hij had geleerd van de vorige keer.
Hij had echter moeilijk gekeken, zo moeilijk. Bijtend op zijn lip had hij een plukje haar voor zijn ogen weg geveegd om te lijken naar hoe zijn voeten wiebelden. He leek alsof hij mij dood wilde zwijgen. Hij leek zelfs geen adem meer te halen.
Ik wist niet of het had gelegen aan mijn toon of mijn houding of hoe laat het al begon te worden of...
Voor een laatste keer had hij naar mij opgekeken, met een blik die zelfs ik kon begrijpen. Toen stond hij op en liep de duisternis in, ,et de gele rugzak in zijn ene hand en een handvol grassprieten in de andere hand.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top