1| "I'M USING LIGHTERS TO SEE WHAT IT IS IN FRONT OF ME."
______________________________
DE WITTE TAFEL is leeg. Op het versleten hout liggen slechts een paar sigaretten van Cialan Ece Vertus, sommigen al afgebrand en andere zullen al snel hetzelfde lot onder ogen zien. Hij is te lui om op te staan en ze weg te gooien, hij wil niet de achthonderd verschillende blikken op zich gericht krijgen omdat hij voor het eerst in deze pauze beweegt. Tussen zijn lip rust dan ook een andere sigaret en als die er langzaam uit wordt gehaald, ontsnapt er wolkje rook. Het wordt echter weer meegenomen door de frisse voorjaarswind die over het schoolplein heerst. Verveeld staart de zwartharige het grijs na en zucht dan diep.
Er is ook nooit iets te doen tijdens de pauzes.
Het voelt alsof hij eenzaamheid en bedroefdheid inademt in plaats van hetgeen wat hem normaal kalmeert. Niemand wil bij hem zitten. Hij heeft wel door hoe leerlingen naar hem opkijken, een jongen die hen op een afstand houdt, zittend in het midden van de mensenmassa. Niemand voelt de behoefte om naast hem te gaan zitten, om een gesprek met hem te beginnen of om hem zelfs maar een vriendelijke blik toe te werpen.
De blik die zijn tweelingbroer Faolon naar hem werpt, brandt het ergste. Hij lijkt geen aanstalten te maken om zijn aandacht ergens anders op te richten, zoals de mensen waarmee de jongen zelf een gesprek blijkt te houden. Cialan heeft wel door waarover ze het hebben. Over zijn zwarte jacket, over zijn sigaretten, over zijn houding, over elke beweging die hij ooit heeft gemaakt. Het is ook nooit goed, en hij schudt zijn hoofd. Hij houdt zijn familielid wel op afstand door zijn aansteker. Faolon is bang voor vuur, dat weet iedere leerling. Hij heeft teveel verloren door de vlammen en wil niet meer verliezen. Daarom houdt hij afstand van Cialan, die het vuur bestuurd door een simpele vingerbeweging.
Wanneer Cialan de sigaret alweer tegen zijn lippen aanzet, valt er een onverwachte schaduw over het meubelstuk. Traagzaam verslapt hij de greep op het rolletje en draait zijn hoofd zo om dat hij de eigenaar ervan kan waarnemen. ‘Is er iets?’ murmelt hij kortaf zijn vraag. Er hoeven geen grote hoeveelheid woorden verspild te worden.
Hij verspilt echter wel een grote hoeveelheid tijd om zijn nieuwe uitzicht in zich op te nemen. De jongen die voor zijn neus is verschenen, heeft bruine haren die alleen krullen richting zijn nek. Enkel plukken vallen voor zijn groen ogen. Hij herkent hem vaag, van lessen die ze mogelijk samen hebben gehad. Hij weet het niet zeker, hij zit hier pas twee weken op school en heeft geen moeite gedaan om zijn klasgenoten te leren kennen. Grote kans dat ze hem toch niet mogen en hem verlaten aan het einde van het schooljaar. Hij concentreert zich liever op zijn schooltas zwaar maken, elke dag opnieuw vullen met boeken die hij verveelt doorleest. De informatie moet in zijn hoofd blijven hangen wil hij overgaan naar de volgende klas en om eindelijk dit gebouw te mogen verlaten. Veel zal hij toch niet achterlaten, hoogstens een handvol vrienden.
Tenminste, zo denkt Cialan er graag over.
‘Mag ik op je schoot zitten?’
‘Pardon?’
‘Of ik naast je mag zitten.’ Nerveus wiebelt de jongen op zijn plaats. Hij kan niet stilstaan, hij moet van zijn tenen en op zijn hakken staan en weer terug, blikken over zijn schouders werpend om de groep jongemannen achter hem in de gaten te houden. De breedste van het zestal lijkt de leider te zijn, met donkerbruine haren die plat op zijn hoofd liggen en niets of niemand kan er iets aan veranderen.
Met een lichte frons tussen zijn wenkbrauwen volgt Cialan zijn blik. Hij laat de sigaret verveeld tussen zijn handen draaien nadat hij er een flinke teug van heeft genomen. Eerlijk gezegd weet hij dat gezelschap hem goed zal doen, maar hij vertrouwt de jongen niet. De vriendelijke glimlach en afwachtende houding heeft hij al veel te vaak gezien.
Toch maakt hij een zwak, toegevend gebaar en haalt zijn schouders op. ‘Doe wat je niet laten kan,’ zegt hij. ‘Alleen mag je niet op mijn schoot zitten.’ Hij kan het niet laten zacht te grinniken, om duidelijk te maken dat hij wel zeker de eerst gesproken vraag heeft verstaan. Doof is hij zeker niet, hij hoort alleen wat hij wil horen.
Er ontstaat een blos die valt over de wangen van de jongen voordat hij gaat zitten op de aangewezen plek. Op de tafel liggen niet langer alleen peuken, maar ook een groene broodtrommel die tot over de rand gevuld is. Er is twijfel af te lezen in zijn ogen als hij het eerste broodje vastpakt en er een hap van blijkt te nemen. Zijn voorovergebogen houding maakt het dan wel moeilijk om het waar te nemen, Cialan merkt wel op hoe ongemakkelijk de jongen is. De blikken die hij toegeworpen krijgen, stellen zwijgzame waarschuwingen voor dat hij niet teveel aandacht moet trekken. Hij trekt genoeg aandacht, en te makkelijk.
Tot nu toe houdt de groep oudere jongens het tweetal scherp in de gaten. Op gedempte toon houden ze een eigen gesprek dat Cialan teveel moeite kost om te volgen en hij geeft het dus op. Zijn aandacht gaat kort naar de jongen tegenover hem en dan weer terug naar de groep, om de seconde wisselend. Hij begrijpt de connectie tussen deze twee totaal verschillende aanblikken niet. De een lijkt te zelfzeker van zijn plaats op deze school, de ander heeft net het eerste gesprek verpest door een simpele vraag. De een lijkt omringt te zijn door vrienden, de ander heeft er zo te zien geen, anders zal hij wel ander gezelschap hebben opgezocht.
Toch?
‘Waarom ik eigenlijk?’ vraagt Cialan zich onwillig hardop af. Hij blikt zijwaarts naar de jongen die hem vragend aankijkt; een stuk brood uit zijn mondhoek hangend. Vlug slikt hij de rest van zijn lunch door en haalt zijn schouders op. ‘Je houdt ze op afstand. Artan en zijn vrienden willen niet onnodig in je buurt komen,’ en hij pakt het pakje chocolademelk om er een slok van te nemen. ‘Ik begrijp hem eigenlijk wel. Niet om gemeen te zijn, maar je rookt de hele tijd. Waarom? Je weet toch wel dat het slecht voor je is? Zo niet, dan vertel ik het je nu. Het is heel slecht voor je.’ Ergens lekt er medelijden uit zijn woorden, evenals bezorgdheid, twee gevoelens die Cialan wekenlang niet heeft gehoord. Al helemaal niet gericht op hem.
De woorden beginnen langzaam tot hem door te dringen en hij schudt een paar keer zijn hoofd in pure ongeloof. Een kleine glimlach verschijnt, ervoor zorgend dat er rook uit zijn mond ontsnapt. ‘Luister,’ grinnikt hij nog zachtjes wanneer hij zijn sigaret eindelijk uitdooft door het tegen de tafel aan te drukken, ‘leven is heel slecht voor mij.' Hoe lang zal de jongen hem nog lastig vallen met zijn bezorgde uitstraling? Als hij namelijk hier wil blijven zitten, moet hij leren niet op elke actie commentaar te leveren. Cialan weet zelf wat hij aan het doen is; hij ziet welke daad hij in zijn hand houdt en welke daad hem blijft aanstaren.
Hoofdschuddend drinkt de jongen zijn plakje leeg. Het is duidelijk in zijn ongemakkelijke houding te zien dat hij wil praten, maar niet weet hoe. In plaats daarvan gooit hij handig het pakje weg. Het komt tegen de prullenbak aan voordat het erin verdwijnt. Voor een kort moment licht zijn gezicht op van trots. Dan kijkt hij weer terug naar Cialan, wat de zoektocht naar woorden terug op zijn gezicht brengt.
Om te laten zien dat Cialan op een tegenwoord aan het wachten is, trekt hij één wenkbrauwen op. Natuurlijk heeft hij door hoe hij eruit moet zien, wat hij uitstraalt, maar hij heeft geleerd zich er weinig zorgen over te maken. De jongen heeft besloten om naast hem te zitten en een gesprek te beginnen en dat brengt gevolgen met zich mee. Ongemakkelijke situaties zijn daar één van en ze laten hem duidelijk verdwaasd op het bankje wiebelen.
'Je hoeft niet te roken,' mompelt de jongen. Het klinkt zwak in vergelijking met zijn eerdere woorden. Hij heeft het zelf ook door; zuchtend kijkt hij naar zijn vingers die op het hout blijven tikken.
'Hoezo niet?'
De afwachtende blik die Cialan naar hem toewerpt, brengt hem snel van zijn stuk. Zijn wangen krijgen een rode kleuren die hij nog probeert te verbergen door zijn ogen standvastig op zijn vingers te laten hangen. 'De kans op longkanker wordt alleen maar vergroot door te roken en dat-'
Gehaast onderbreekt hij zichzelf als hij de geïrriteerde blik opvangt. Hij is het duidelijk niet gewend. Zo snel zijn mond open is gegaan, wordt het weer gesloten.
'Zal dat zonde zijn?' Grinnikend leunt Cialan naar voren toe om de jongen te laten weten dat hij niet praat tegen zijn handen. 'We gaan allemaal toch wel eens dood. Dat ik hier zit te roken, bepaalt niet dat ik eerder doodga. Wie weet, misschien beland jij wel morgen onder een auto,' en hij haalt luchtig zijn schouders op. 'Ik weet niet eens wie je bent en de dood zal dat ook niets uitmaken.'
Hij wil de smaak van de woorden direct uit zijn mond krijgen: de smaak van de bittere waarheid. Zoals gewoonlijk zoekt hij zijn eigen grenzen op. En zoals gewoonlijk reikt hij naar een andere sigaret, hopend dat dat genoeg zal zijn. Als het niet genoeg is, weet hij welke woorden hem vergiftigen.
Het geluid van een schoolbel schaalt echter over het plein heen. De jongen is gelijk alert, springt op waardoor zijn tas op de grond belandt, en pakt het overige afval van de tafel af. Twijfelend blijft zijn hand hangen boven de enkele afgebrande sigaretten en koekjes verpakkingen. 'Moet ik-' maar zodra hij opkijkt naar het bevroren gezicht van Cialan, stopt hij.
'Hey.' Zijn stem is zachter en is gevuld met aarzeling. 'Gaat het wel?'
Zijn klanken klinken als echo's uit het verleden. Ze dringen niet gelijk tot Cialan door, willen niet tot Cialan doordringen. Hij baalt zijn handen tot vuisten. Hij laat de sigaret in zijn hand luid kraken. Hij dwingt zichzelf te focussen op dit moment, op deze woorden. Hij doet er alles aan om het verleden te vergeten.
Alles.
De waarheid hoeft hem niet telkens te achtervolgen. Hij hoeft niet herinnerd te worden aan het feit dat de dood geen genade kent. Zijn eigen ogen hebben het gezien, gezien wat vuur allemaal kan verwoesten binnen slechts enkele seconden. Nu zal hij het vuur echter onder controle kunnen houden, alleen al door de aansteker in zijn handen te houden. Zijn trillende handen die dezelfde aansteker bijna laten vallen. Met zijn slechts een kleine vingerbeweging zal hij zichzelf duidelijk kunnen maken dat hij het vuur de baas is.
Dezelfde beweging laat zijn gezel vlug opkijken. Zijn gezicht vervaagt door de opkomende rook. De bekende hitte van vlammen is overal om Cialan heen te voelen, zelfs op zijn lichaam. Terwijl hij weet dat het niet echt gebeurd, want het is al gebeurd. Het verleden begint hem alleen op te jagen alsof het weet dat hij al maanden ervan probeert weg te rennen. Hij heeft gedacht dat hij er eindelijk van zal winnen.
Nee, gehoopt.
‘Cialan?’
Uit de mond van de bruinharige jongen klinkt zijn naam als een vraag waarop nooit een antwoord gevonden zal worden. Cialan concentreert zich erop. Op de harde C en de lange L, op het lichte accent dat hij niet kan plaatsen, maar zijn naam mooier laat klinken dan het in werkelijkheid ooit zal worden. HIj verdient het niet om zo genoemd te worden. Hij verdient het niet om zo naam te dragen.
Waarom niet?
Hard belandt zijn vuist op de tafel. De sigaretten springen op, alsof ze geschrokken zijn, en belanden levenloos weer terug op hun plaatsen. Verbaasd kijkt de jongen ook op. ‘Gaat het?’ vraagt hij, nog steeds zwak. Te zwak, alleen maakt het Cialan niet langer meer uit. Het hoort bij de jongen en hij zal het niet willen veranderen. Het is juist wat hij op dit moment nodig lijkt te hebben.
De neiging om simpelweg ‘ja’ te antwoorden, komt kort in Cialan op. Het leven is zo veel simpeler als hij doet alsof alles goed gaat. Maar als hij eindelijk opkijkt, moet hij wel nee schudden. Nee, het gaat niet goed. Nee, het gaat niet. Waarom zal het moeten gaan?
Voor een moment is het stil. Het is een stilte waarin de twee jongens elkaar aarzelend aan durven te kijken.
Dan pakt de jongen Cialans schouder vast en helpt hem om van het bankje af te komen, de sigaretten intussen oppakkend om ze met de rest van het afval weg te gooien. Het gebaar duurt niet lang, het duurt zelfs korter dan Cialan heeft gewild. Toch voelt het goed, vertrouwt zelfs, en hij gooit de tas over zijn schouder heen. ‘We hebben Nederlands,’ mompelt hij meer tegen zichzelf dan tegen de ander.
‘Ik weet het.’
Cialan moet opkijken wil hij de jongen kunnen aankijken nu ze beiden op zijn gaan staan. Er schiet hem een naam te binnen, al kan hij niet plaatsen of het bij het gezicht hoort waar hij nu naar kijkt. Zuchtend begint hij zich makkelijk te verplaatsen, dringt tussen de mensen door, lettend op de donkergele rugzak van de jongen. Het verdwijnt telkens tussen de andere kleuren. Zijn lange figuur verdrinkt tussen de zee van studenten. Het verschijnt pas weer als hij aankomt bij de trap en hij omhoog kijkt.
Twee groene ogen blijven hem voor een paar seconden lang aankijken, een moment dat abrupt verstoord wordt door luid gelach en kinderen die ruw opzij worden geduwd. Artan, beseft Cialan zich zwijgend, en zuchtend blijft hij kijken naar de chaos die de groep veroorzaakt. Het is altijd hetzelfde liedje, bedenkt hij zich er even snel achteraan. Het verbaast hem niet dat de jongen van eerder zijn gezelschap op is komen zoeken. Het verbaast hem niet dat hij ziet dat de ander ongemerkt in elkaar krimpt als hij de chaotische geluiden opvangt en de figuren langs hem ziet komen.
Standvastig blijft Cialan toch in beweging. Hij zal de jongeman zeker nog een keer kunnen spreken nu hij weet dat ze bij elkaar in de klas zitten. Misschien, nee, hij moet het zeker weten. Hij moet weten hoe het tussen hem en Artan zit.
Er is geen misschien meer.
Niet na vandaag.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top