12.
Hij stapte richting het bos, nog steeds boos. Terwijl hij zich richting het bos begaf balde hij zijn vuisten. Ik heb niks verkeerds gedaan, dacht hij. Ze is jaloers, jaloers dat ik wel kan springen en zijn niet. Ze is een lozer.
De gedachten over zijn zus vlogen door zijn hoofd. Wacht maar, dacht hij, wacht maar. Ik ga haar nog jaloerser maken !
Terwijl hij het woud in liep dacht hij over een plan. Wat zal ik doen ? Een steen meenemen ? Nee... te makkelijk, dat kun je ook vanaf de kant. Opeens zag hij een vis door de rivier zwemmen.
Ja ! Dat is het !
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top