~*39*~
Ik ruik het al voordat ik het zie. Rook.
Een sliert ervan steekt af tegen de hemel en lokt me. Moeizaam blijf ik mijn ene voet voor de andere zetten en mijn ogen open te houden. Ik heb nu al de hele dag gelopen en dan eindelijk een dorp of een huis gevonden? Ik voel me afschuwelijk afgepeigerd en alles doet pijn. Mijn spieren branden als een bezetene en de kloppende hoofdpijn dreunt een constant ritme dat steeds harder lijkt te worden. En ik voel me eenzaam. Alleen en hopeloos, en stiekem diep van binnen zou ik het niet eens meer zo erg vinden om nu bij de Victorianen te zijn. Ik kan nu alleen niet meer terug, hoe verschrikkelijk ik me ook voel. Maar nu was er die rook. Die geweldige rook die me dan eindelijk naar de bewoonde wereld zou leiden. Nog even doorzetten, hou ik mezelf voor. Ik negeer de lange rode striemen op mijn handen van het vallen. Die kunnen straks wel verbonden worden.
Als ik dichterbij kom vang ik ook langzaam allemaal andere dingen op. De geur van geroosterd vlees doet me het water in de mond lopen en geeft me nieuwe energie. Het natte gras wordt langzaam vervangen door kinderkopjes en tegels die hard en ruw aanvoelen onder mijn pijnlijke voeten. De wegen leiden me naar een paar huizen. Misschien net groot genoeg om een dorp te vormen. De rook die me naar dit alles heeft toegebracht komt uit de schoorsteen van een scheefstaande herberg. Ergens is het nog een wonder dat het überhaupt nog niet omvalt. Mijn honger en dorst zijn echter zo groot dat ik de gok waag en voorzichtig de deur open trek. Een walm van bier, rook en warmte overspoeld me en ik moet moeite doen om niet over mijn nek te gaan. Een foezelig uitziende waard staat achter een toonbank wat bekers af te wassen. Hij kijkt op als ik binnenkom. 'We zijn gesloten,' murmelt hij en gaat verder met de vaat. Zijn stem is schor van het vele roken en als hij iets opzij stapt zie ik zijn kleine bierbuik. Hij kijkt afwachtend toe of ik wegga.
'Kunt u een uitzondering maken dit keer?' vraag ik en schrik van mijn eigen stem. Hij klinkt hees, zacht en schiet na elk woord over. De waard neemt me nog eens goed op.
Misschien was het mijn stem, misschien kwam het door het feit dat ik elk moment kon flauwvallen, maar hij gebaart naar één van de lege tafels dat ik plaats mag nemen. Opgelucht laat ik me op de stoel vallen en kreun door de spierpijn.
'Wat mag het zijn?' vraag hij en komt naast de tafel staan.
'Maakt niet uit,' is mijn antwoord. De waard haalt zijn schouders op en loopt waarschijnlijk naar de keuken.
Nu heb ik de tijd om alles even goed te bekijken. De muren zijn, zoals verwacht, scheef en op sommige plekken in de vloer ontbreken er planken. Er staan een stuk of tien tafels met stoelen opgesteld rond een grote haard die in het midden van het gebouw staat. Het vuur brandt vrolijk en als het af en toe knapt worden er enkele vonkjes de lucht in geschoten. Zodra ik dichterbij ga zitten voel ik de warmte langzaam in mijn botten trekken. De spierpijn verdwijnt een beetje.
De waard komt na een tijdje weer terug met in zijn linkerhand een bord met dampend eten en in zijn rechterhand een grote fles water. Hij zet het bij me op tafel en bromt iets wat op 'eetsmakelijk' lijkt.
Gulzig val ik aan en dit keer let ik niet op mijn hoektanden. De honger is daar te groot voor. De smakelijke stamppot vult me maar toch klopt er ergens iets niet. Tijd om achterdochtig te zijn heb ik niet want ik giet snel de fles water achterover. Het vocht smeert mijn keel en die voelt meteen minder droog en opgezet. Ik sluit mijn ogen uit puur genot terwijl ik naar het gerinkel van de afwas luister waaraan de waard weer is begonnen.
Ox.
Ik zie hem als ik mijn ogen weer open. Amper zichtbaar door de lange zwarte jas die hij draagt. Hij grijnst en legt een vinger tegen zijn lippen. Het gebaar dat ik stil moet zijn. Het enige waar ik toe is staat ben is geschrokken staren. Hoe had ik zo stom kunnen zijn! Ik had moeten opletten waar ik naartoe ging, wat ik deed. Dit is misschien wel de meest voor de hand liggende plek die ik kon kiezen. Waar zou anders een uitgehongerd persoon naartoe gaan? De schok wordt langzaam minder en de angst komt in alle hevigheid opzetten. Wat nu? Is hij alleen? Wat gaan ze nu met me doen!?
Een hand grijpt me vast van achteren maar voordat ik ook maar een geluid kan maken snoert de hand me de mond. Het enige wat er nog te horen is, is een gedempt en onverstaanbaar gekreun. Ik wordt van de stoel getrokken en naar achteren gedraaid.
Ze zijn er allemaal. De tien gezichten waarvan ik hoopte dat ik ze nooit meer zou zien. Ik probeer me los te trekken uit de greep van Gillian, maar zijn sterke handen houden me stevig op mijn plek. Met mijn benen probeer ik hem onderuit te halen en merk tot mijn grote ergernis dat er tranen over mijn wangen rollen. Gillian knielt naast me neer. Hij zou wel woedend zijn. Razend. Misschien gaat hij me dan eindelijke vermoorden.
Zijn uitdrukking is echter zacht en opgelucht. Hij lacht naar de andere Victorianen en die glimlachen ook opgelucht terug. Ik zie nu pas dat de tweeling de waard vast houden. Zijn gezicht staat geschrokken en woedend en hij probeert meer dan eens te ontsnappen. De tweeling blijven hem met uitgestreken gezicht vasthouden.
'God Mave, wat ben ik blij dat we je gevonden hebben.'
Ik werp hem een dodelijke blik toe en probeer zijn hand van mijn mond te schudden. Hij begrijpt de hint en laat mijn gezicht voorzichtig los. Daarbij strijkt hij zacht met zijn vinger langs mijn wang. Een kleine rilling trekt door mijn lichaam. Opeens begint alles te draaien en moet ik moeite doen om mijn evenwicht te bewaren. Ik val naar achter en sta op het punt hard de vloer te raken als Gillian me opvangt. Wat is er toch aan de hand met me?
Ik kreun zacht als Gillian me met mijn rug tegen de muur zet. 'Ik had gehoopt dat dit kon wachten tot we in Victorium waren,' mompelt hij bezorgt.
'Wat?' vraag ik bang en fluisterend.
Hij wacht even voordat hij antwoord geeft. 'Je moet bloed hebben.'
Ik ben gelijk in paniek. 'Nee!'
'Je valt al flauw. Mave, het zou me niet verbazen als je al hallucinaties hebt gehad.'
Hallucinaties? Toen ik Gillian in het bos zag? Dat kwam dus omdat ik bloed moet drinken? En vult daarom het eten niet goed?
'Ik ga geen bloed drinken,' zeg ik vastbesloten maar mijn stem schiet af en toe over. 'Ik doe het echt niet!'
Gillian lacht bedroefd. 'Je zult wel moeten.' Dan gebaart hij naar de tweeling en die lopen samen met de waard naar me toe.
'Wacht! Wat gebeurd er als ik het niet doe?'
'Dan ga je eraan,' bromt Kanin van achterin een hoek.
'En dat sta ik niet toe,' vult Gillian aan. 'Ik ben je nu al te vaak kwijtgeraakt Mave. Ik kan je niet nog eens verliezen.'
Er klinkt zoveel emotie door in die woorden dat ik niet weet wat te zeggen. Ergens raken ze me en doen me onbedoeld denken aan de Gillian die ik twee jaar geleden ontmoet heb. De Gillian waarvan ik toen nog dacht dat hij een mens was. De Gillian waar ik van hield.
'Ik hou van je Mave.' Hij zegt het zo zacht dat alleen ik het kan horen.
'Je zult van hem moeten drinken. Geef je eeuwige strijd om te willen sterven op en neem een sprong in het diepe. Dit is nu je nieuwe leven. Wij zijn nu je nieuwe leven. Je zult nooit meer een mens zijn, dat weet jij net zo goed als ik, maar we kunnen het weer doen. Wij twee. Het heeft twee jaar geleden ook gewerkt en dat kan het nu weer. Je raakt de liefde niet zo snel kwijt. Ik hou nog steeds van je en ik weet heel diep van binnen, jij ook.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top