12
Wat was de zin? Ze was van iemand anders, ik had geen kans gehad. Ik kon niet op tegen haar vriendin, de vriendin die ik niet als dreiging had gezien toen ik ze voor de eerste keer samen in het raamkozijn zag staan. Dood staarde ik nu voor me uit, mijn hart drukte zwaar in mijn borstkas. Wat was het nut? Het mes drukte pijnlijk in mijn huid, bloeddruppels vielen op de grond. Alles was beter dan de mentale pijn die mij achtervolgde. Het gelukgevoel dat ik niet lang geleden nog gevoeld had, was van de aardbodem verdwenen om nooit meer terug te zijn. Uren verstreken en gingen over in dagen. Telkens vond het scherpe blad mijn huid. De leegte trok aan me, trok me naar beneden, naar de grond toe waar ik hard op viel en mijn bewustzijn verloor... Toen ik wakker werd keken twee ogen mij bezorgd aan. Er werd gevraagd of het ging en ik herkende hem niet. Daarom vroeg ik me ook af hoe hij überhaupt binnen was gekomen, misschien was hij de huisbaas? Maar waarom zou die naar binnen komen? Mij werd gevraagd of ik het mes aan kon geven. Ik keek hem levenloos aan en gaf hem het voorwerp. Daarna werd ik op mijn benen geholpen en werden mijn wonden verzorgd, wonden die ik liever weer open zag, want mijn hart deed nog steeds te veel pijn. Na mijn kamer scherpe voorwerpen vrij te maken, werd ik weer alleen gelaten en ik staarde naar mijn bureau. Het zag er leeg uit, net als mijn ogen. Weer kwam er iemand binnen, deze keer met een glas water en wat eten. Ik deed niks en bleef voor me uit staren. De jongen, dezelfde die mij van de grond had gevist, ging naast me zitten en drukte het glas in mijn handen. Daarna hielp hij mij met eten en keek me even aan. Hij vroeg weer of het ging, ik keek hem aan en knikte terwijl ik nog steeds vanbinnen stierf. De jongen glimlachte voorzichtig naar me en stond daarna op. Hij verliet de kamer en sloot de deur zachtjes achter hem. Ik was weer alleen en mijn gedachten overvielen mij, staken mij, deden mij pijn. Tranen stroomde brandend over mijn wangen en ik sloeg mijn vuist tegen de muur aan en nog eens en nog eens, tot bloedens toe tot de jongen weer mijn kamer in kwam, deze keer rennend. Zijn ogen stonden onbegrijpelijk en hij keek me aan alsof ik gestoord was. Ik keek hem, zonder weg te kijken, lange secondes aan, iets wat ik altijd vrij ongemakkelijk vond, maar nu mijn enige verdediging was. Mijn vuist klopte van de pijn, maar ik vond het fijn. Deze pijn kon ik tenminste woorden geven, deze pijn kon ik tekenen...
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top